ECLI:NL:RBGEL:2025:2165

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
ARN 21/2893
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor bijgebouw; beroep gegrond wegens onduidelijkheid bestemmingsplan en bijgebouwen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 21 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een bijgebouw. De eisers, bestaande uit drie personen uit [plaats], hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn, dat op 14 juli 2020 een omgevingsvergunning heeft verleend aan een derde-partij voor het plaatsen van een bijgebouw op het perceel [locatie 1] in [plaats]. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan voor het perceel een maximum oppervlakte van 45 m2 aan bijgebouwen toestaat, maar dat er onduidelijkheid bestaat over de totale oppervlakte van de aanwezige bijgebouwen op de percelen [locatie 1] en [locatie 2]. De rechtbank oordeelt dat het college niet heeft aangetoond dat de omgevingsvergunning rechtmatig is verleend, omdat er geen constateringsrapport aanwezig is dat een overzicht geeft van alle bijgebouwen op beide percelen. Bovendien is het bijgebouw planologisch gezien gedeeltelijk op een buurperceel gebouwd, wat ook niet in overeenstemming is met de geldende regels. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van 3 mei 2021 vernietigd, met de opdracht aan het college om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van de eisers en moet het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/2893

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] , allen uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. J.J.H. Hulshof),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn

(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ).
Als derde-partij nemen aan de zaak deel:
[derde-partij 1]en
[derde-partij 2], uit [plaats] (gemachtigde: [naam gemachtigde 3] )

Inleiding

1. In het besluit van 14 juli 2020 heeft het college aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een bijgebouw op het perceel [locatie 1] in [plaats] . In de beslissing op bezwaar van 3 mei 2021 heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
1.1.
De procedure is sinds januari 2023 meerdere keren op een zitting gepland. Na de vooraankondigingen zijn er meerdere keren verhinderingen ontvangen waardoor een andere zittingsdatum is bepaald. Voorafgaand aan de op 22 mei 2023 geplande zitting zijn uitstelverzoeken ontvangen van partijen. Deze verzoeken zijn door de rechtbank toegewezen. Ook voor de zitting van 16 februari 2024 zijn uitstelverzoeken ontvangen waarbij aangegeven werd dat het de verwachting was dat op korte termijn tot een totaaloplossing gekomen zou kunnen worden. Dit verzoek is door de rechtbank toegewezen. Bij brief van 11 september 2024 heeft de rechtbank een nader verzoek van het college om de procedure nogmaals aan te houden afgewezen en is aangekondigd dat de procedure in het eerste kwartaal van 2025 op zitting zal worden behandeld en geen nader uitstel zal worden verleend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 3 februari 2025 op zitting behandeld tezamen met de beroepen met procedurenummers 21/2894 en 21/4339. Hieraan hebben deelgenomen: eisers [eiser 1] en [eiser 3] met hun gemachtigde. Namens de derde-partij waren [derde-partij 1] en [derde-partij 2] met hun gemachtigde aanwezig. Namens het college waren [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] aanwezig. Op de zitting waren ook aanwezig: [persoon A] en [persoon B] ( [locatie 2] ) met hun gemachtigde mr. R. Visser. In de voornoemde procedures wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

Waar gaat deze procedure over?

2. De derde-partij heeft op 4 juni 2020 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een bijgebouw op het perceel [locatie 1] in [plaats] . [1] Het perceel ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan “Agrarische enclave” en heeft de bestemming “Wonen”. De aanvraag past niet binnen het bestemmingsplan omdat niet wordt voldaan aan de bouwregels. Dit komt omdat de maximaal toegestane oppervlakte van 45 m2 aan bijgebouwen op de percelen [locatie 2] en [locatie 1] tezamen en de maximaal toegestane nokhoogte van 5 meter, worden overschreden. Om de aanvraag toch te kunnen verlenen is het college afgeweken van het bestemmingsplan. [2]
3. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
5. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Ontvankelijkheid
6. Het college stelt zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk is voor zover dat is ingediend door de heer [eiser 2] en mevrouw [eiser 3] . Het college geeft aan dat op 3 mei 2021 aan zowel eiser [eiser 1] als aan eisers [eiser 2] een eigen en aan hen geadresseerde beslissing op hun bezwaar is verzonden.
Omdat in het pro forma beroepschrift van 11 juni 2021 alleen het kenmerk van het besluit op bezwaar dat is verzonden aan [eiser 1] wordt benoemd en niet wordt gerept over het besluit op bezwaar dat is verzonden aan [eiser 2] en dat besluit ook niet als bijlage bij het beroepschrift is gevoegd, richt het ingediende beroep zich hier niet tegen, aldus het college.
6.1.
De rechtbank volgt het standpunt van het college niet en is van oordeel dat het beroep van eisers [eiser 2] en mevrouw [eiser 3] ontvankelijk is. Weliswaar hebben eisers in het beroepschrift alleen het kenmerk opgenomen van het besluit op bezwaar dat is verzonden aan eiser [eiser 1] , dit neemt niet weg dat het beroepschrift ook een omschrijving bevat van het besluit waartegen het beroep van eisers de heer [eiser 2] en mevrouw [eiser 3] is gericht. Daarmee voldoet het beroepschrift aan de voorwaarden voor het indienen van een beroepschrift zoals opgenomen in artikel 6:5, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Daarom oordeelt de rechtbank dat [eiser 2] en mevrouw [eiser 3] ontvankelijk zijn in het beroep.
Planologisch kader
7. In artikel 41.1, aanhef en onder e van de planregels staat:
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan:
ten aanzien van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, dieptes, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages; (...).
In artikel 41.2 van de planregels staat:
Afwijken als bedoeld in dit artikel is alleen mogelijk:
  • voor zover het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld niet onevenredig wordt aangetast;
  • voor zover de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied niet significant worden aangetast;
  • voor zover zich geen dringende redenen daartegen verzetten.
Op de plankaart staat dat op het perceel [locatie 2] / [locatie 1] een maximum oppervlakte bijgebouwen van 45 m2 is toegestaan.
In het bebouwingsschema in artikel 18.2 van de planregels staat voor bijgebouwen en overkappingen opgenomen dat: “- voor het bepalen van de oppervlakte, (...) worden alle op het perceel aanwezige gebouwen en overkappingen, niet zijnde het hoofdgebouw, meegeteld.”
Heeft het college kunnen afwijken van de planregels?
8. Eisers voeren aan dat het college de omgevingsvergunning voor het bijgebouw niet heeft kunnen verlenen omdat de verleende omgevingsvergunning tot onevenredige gevolgen leidt, omdat het voor hen onmogelijk wordt om ongehinderd gebruik te maken van het bouwvlak [locatie 3]/[locatie 4]. Volgens eisers is onvoldoende duidelijk in hoeverre de maximaal toegestane oppervlakte voor bijgebouwen en overkappingen van 45 m2 wordt overschreden. Bij de berekening daarvan dient rekening gehouden te worden met de op perceel [locatie 2] aanwezige bouwwerken omdat de maximale oppervlakte van 45 m2 voor bijgebouwen geldt voor de percelen [locatie 2] en [locatie 1] tezamen. Verder wijzen eisers erop dat het oostelijk gelegen deel van het bijgebouw gerekend moet worden tot de oppervlakte aan bijgebouwen bij [locatie 5] , terwijl ook daar al bijgebouwen en overkappingen aanwezig zijn.
Volgens eisers volgt uit artikel 18.2 van de planregels dat alle gebouwen en overkappingen die feitelijk aanwezig zijn, meegeteld moeten worden. Daarom had het college ook overkappingen die in beginsel vergunningvrij zijn, moeten meetellen.
Verder hebben eisers tijdens de zitting aangevoerd dat onduidelijk is of het gebruik van het bijgebouw past in het bestemmingsplan. Het lijkt volgens eisers een verblijfsruimte met slaapkamer en douche te zijn. Onduidelijk is of het een gastenverblijf is of dat het bijgebouw wordt gebruikt voor mantelzorg.
Verder voeren eisers aan dat het bijgebouw, net als de woningen op de percelen [locatie 2] / [locatie 1] en [locatie 5] / [locatie 6] niet gebouwd is op de vergunde plaats zodat daarvoor ook een legaliserende omgevingsvergunning verleend had moeten worden zoals dat voor de voornoemde woningen is gebeurd.
Volgens eisers is de omgevingsvergunning ook in strijd met het erfinrichtingsplan verleend.
Is het maximaal toegestane oppervlakte voor bijgebouwen en overkappingen overschreden?
8.1.
De beroepsgrond slaagt voor wat betreft het betoog dat ziet op de toegestane oppervlakte voor bijgebouwen. Op de plankaart is opgenomen dat voor de percelen [locatie 2] / [locatie 1] tezamen een maximum oppervlakte van 45 m2 aan bijgebouwen is toegestaan. Daarnaast kan met toepassing van artikel 41.1. onder e van de planregels voor maximaal 10% worden afgeweken van de planregels. Voor de berekening van deze oppervlakte moet, gelet op de bebouwingsschema in artikel 18.2 van de planregels, gekeken worden naar alle op het perceel aanwezige gebouwen en overkappingen. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt of deze bouwwerken legaal of illegaal aanwezig zijn dan wel met omgevingsvergunning of omgevingsvergunningvrij zijn gerealiseerd op grond van artikel 2, bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Uit de gedingstukken blijkt niet dat er een constateringsrapport aanwezig is van hetgeen op de percelen [locatie 2] / [locatie 1] aan bijgebouwen aanwezig is inclusief het aangevraagde bijgebouw. Dat met betrekking tot perceel [locatie 2] een handhavingsprocedure loopt ten aanzien van daar aanwezige bebouwing maakt het voorgaande niet anders omdat uitgegaan moet worden van alle aanwezige bebouwing.
8.2.
De beroepsgrond slaagt ook voor wat betreft het betoog dat het bijgebouw planologisch gezien gedeeltelijk op het perceel [locatie 5] valt. Het college had dit ook bij de afweging om af te wijken van het bestemmingsplan mee moeten wegen. Onduidelijk is of de percelen [locatie 5] / [locatie 6] planologisch gezien ruimte bieden voor het bijgebouw. Weliswaar zijn de perceelsgrenzen inmiddels kadastraal aangepast maar dat neemt niet weg dat op dit punt beoordeeld had moeten worden of het mogelijk is dat voor een gedeelte van het bijgebouw binnenplans afgeweken kan worden, hetgeen niet is gebeurd.
8.3.
Naast het betoog van eisers dat onduidelijk is er planologisch gezien ruimte is op de percelen [locatie 5] / [locatie 6] voor het bijgebouw, voeren eisers ook aan dat het bijgebouw niet gebouwd is op de vergunde plaats en dat daarvoor een legaliserende omgevingsvergunning had moeten worden verleend. De rechtbank overweegt dat uit de gedingstukken niet valt op te maken of het bijgebouw is verleend tegen de planologische of de kadastrale grens met perceel [locatie 5] en of daar nog een nadere omgevingsvergunning voor nodig is. Het college dient dit in het nieuw te nemen besluit op bezwaar nader te motiveren.
8.4.
Voor zover eisers hebben aangevoerd dat het onduidelijk is waar het bijgebouw voor gebruikt wordt en of dit past binnen de planregels slaagt dit niet. De rechtbank stelt vast dat uit paragraaf 8 van de aanvraag omgevingsvergunning van 4 juni 2020 blijkt dat het bijgebouw gebruikt zal worden voor “overige gebruiksfuncties” waarbij is aangegeven dat dit gaat om “mantelzorg in de toekomst”. Vervolgens is onder paragraaf 9 nader gespecificeerd dat sprake is van de gebruiksfunctie “gezondheidszorg” en dat ruimte is voor 2 personen met een gebruiks- verbruiksoppervlakte van 30 m². De overige 10 m² wordt gebruikt als schuur.
8.5.
Het betoog dat de omgevingsvergunning in strijd met het erfinrichtingsplan is verleend slaagt niet. Het erfinrichtingsplan waar naar wordt verwezen, maakt onderdeel uit van de anterieure overeenkomst zoals voorafgaande aan het opstellen van het bestemmingsplan “ [locatie 7] [plaats] ” is afgesloten. In het bestemmingsplan zijn de planregels opgenomen waaraan moet worden getoetst. Het college heeft kunnen overwegen dat gelet op de zeer beperkte afwijkingen niet valt in te zien waarom het bouwplan niet verenigbaar zou zijn met het erfinrichtingsplan. Dat in het erfinrichtingsplan geen aandacht is besteed aan de mogelijkheden om bijgebouwen te bouwen, maakt dat niet anders. Ten opzichte van de planologische mogelijkheden is sprake van afwijkingen die naar aard en omvang zeer beperkt zijn. Het college heeft in die beperkte afwijkingen geen reden hoeven zien om de omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik te weigeren.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op het voorgaande is beroep gegrond. De overige door eisers aangevoerde beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking. De rechtbank zal het besluit van 3 mei 2021 vernietigen. De rechtbank ziet geen mogelijkheden voor finale geschillenbeslechting. Het college zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij merkt de rechtbank op dat als het college tot de conclusie komt dat het bouwplan niet binnenplans vergund kan worden, en ook niet met de kruimelgevallenregeling, beoordeeld moet worden of een buitenplanse omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure.
10. De rechtbank veroordeelt het college in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,-‬ (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op een zitting, met een waarde van € 907,- per punt en wegingsfactor 1).
Voor de verletkosten bedraagt de vergoeding voor beide eisers € 36,- (4 uur x € 9,-). De rechtbank stelt de verletkosten op het laagste uurtarief vast omdat de verletkosten niet nader zijn onderbouwd. [3] Beide eisers krijgen een vergoeding van hun reiskosten ter hoogte van € 27,56‬ (retour openbaar vervoer 2e klas [plaats] - Arnhem voor 1 persoon).
11. De rechtbank bepaalt dat het college het door eiseres betaalde griffierecht van
€ 181,- aan hen vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 3 mei 2021;
  • bepaalt dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar neemt;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers voor een bedrag van € 1.941,12;
  • bepaalt dat het college het door eisers betaalde griffierecht van € 181,- aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H. Dijkman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De aanvraag heeft betrekking op de volgende, in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
2.Met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1°, van de Wabo in samenhang met artikel 41.1.e, van het bestemmingsplan.
3.Artikel 2, eerste lid, onder e, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.