Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
‘Het identiteitsprofiel beschrijft kort de grondslag van stichting [verzoeker] , haar mens- en zorgvisie en hoe de identiteit gestalte krijgt in het dagelijks leven. Van de medewerkers, stagiairs en vrijwilligers wordt gevraagd dat zij zich naar dit identiteitsprofiel gedragen. Een Bijbels gegrond en duidelijk identiteitsprofiel voor waarde(n)volle zorg en begeleiding!(…)Gebaseerd op de Bijbel (Statenvertaling) en de drie belijdenisgeschriften: de zogenoemde Drie Formulieren van Enigheid. De Bijbel heeft hierbij absoluut en bindend gezag.(…) Identiteit als kern van de missie. (…) Van de medewerkers, stagiaires en vrijwilligers verwachten wij een optimale en inhoudelijk betrokken identiteitsgebonden inzet op deze kerntaak. (…)’
‘hoe draag je de identiteit uit naar cliënten, collega’s en team?’. Een werknemer moet bij aanvang van het dienstverband deze grondslag (fysiek) onderschrijven.
[verweerder] heeft bij aanvang van zijn dienstverband de grondslag onderschreven.
3.Het verzoek en het verweer
Subsidiair heeft [verzoeker] aan het verzoek ten grondslag gelegd dat de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam verstoord is geraakt, zodat van haar in redelijkheid niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst voort te zetten. Meer subsidiair is een beroep gedaan op de h- en i- gronden van artikel 7:699 lid 3 BW.
4.De beoordeling
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
‘Onder een redelijke grond als bedoeld in lid 1 wordt verstaan: (…) f. het weigeren van de werknemer de bedongen arbeid te verrichten wegens een ernstig gewetensbezwaar, mits aannemelijk is dat de bedongen arbeid niet in aangepaste vorm kan worden verricht’.[verzoeker] stelt dat tot de functie-inhoud van een Begeleider C onder andere behoort het verzorgen van de huisgodsdienst, waarbij begeleiders met cliënten op vaste momenten stil staan bij een specifiek christelijk onderwerp. Ook op andere momenten wordt van een begeleider verwacht dat hij, als de gelegenheid zich voordoet, het geloofsgesprek met een cliënt aangaat. Bij het onderricht komt de doop als wezenlijk onderdeel van het geloof regelmatig aan de orde. Ook in de ad hoc situatie zal er regelmatig een aanleiding kunnen zijn voor een gesprek over de doop, bijvoorbeeld als een bewoner een kerkdienst heeft bijgewoond waarin de doop werd bediend. [verzoeker] verlangt van haar medewerkers dat zij dan die gelegenheid gebruiken om over dat thema te spreken of vragen van cliënten te beantwoorden. [verzoeker] stelt dat [verweerder] de bedongen arbeid niet meer volledig kan vervullen zonder in gewetensnood te komen, omdat hij in deze situaties niet ten volle de visie van [verzoeker] kan uitdragen.
Voor zover [verzoeker] de arbeidsovereenkomst wil ontbinden om te voorkomen dat [verweerder] in gewetensconflict zou kunnen komen wanneer hij tijdens de huisgodsdienst over de doop zou moeten spreken, is dat niet de situatie van werkweigering wegens gewetensbezwaren die bedoeld wordt in artikel 7:669 lid 3 sub f BW.
“een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren’.
Partijen zijn tegenover elkaar komen te staan op een voor ieder van hen principieel en wezenlijk geloofsonderwerp. De standpunten zijn voor hen onverenigbaar. [verweerder] beschouwt de doopvisie die (de directie van) [verzoeker] voor de juiste houdt als on-Bijbelse dwaling en heeft in zware bewoordingen in het verweerschrift stelling genomen tegen hen die deze visie aanhangen. Anderzijds heeft ook [verzoeker] geuit dat het haar vaste overtuiging is dat slechts de kinderdoop gegrond is op de Bijbel en de geloofsdoop verworpen moet worden. Zij accepteert geen medewerkers in vaste dienst die de Formulieren niet ten volle kunnen onderschrijven, dus ook ten aanzien van de waarde van de kinderdoop.
In de Algemene Wet Gelijke Behandeling (Awgb) is bepaald dat het maken van onderscheid op grond van levensovertuiging verboden is, onder andere bij het beëindigen van een arbeidsovereenkomst. In artikel 5, lid 2 van de Awgb is een uitzondering gemaakt voor een instelling op godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag, ten aanzien van personen die voor haar werkzaam zijn. Een dergelijke instelling mag onderscheid maken
“op grond van godsdienst, levensovertuiging of politieke gezindheid, voor zover deze kenmerken vanwege de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteit of de context waarin deze wordt uitgeoefend een wezenlijk, legitiem en gerechtvaardigd beroepsvereiste vormen, gezien de grondslag van de instelling. Een zodanig onderscheid mag niet verder gaan dan passend is, gelet op de houding van goede trouw en loyaliteit aan de grondslag van de instelling die van de voor haar werkzame personen mag worden verlangd (…)”.De instelling die dergelijke eisen stelt in verband met haar grondslag moet wel aantonen dat de eisen nodig zijn voor het realiseren van de grondslag, dat de eisen consistent en consequent worden toegepast en dus niet alleen op papier, en dat de eisen echt nodig zijn voor de uitoefening van de functie.
4.7. [verzoeker] is onbetwist een instelling op godsdienstige grondslag. Het geloof is verweven met de identiteit en het dagelijks werken in de instelling. Bij de aanname van vaste medewerkers wordt het onderschrijven van de grondslag verlangd en getoetst. [verweerder] heeft aangevoerd dat [verzoeker] wel uitzonderingen op het onderschrijven van de grondslag toestaat bij zzp-ers, uitzendkrachten en stagiairs en dus minder daaraan hecht dan zij in haar stellingen doet voorkomen, zodat het feit dat hij op een onderdeel van de grondslag een andere visie heeft ontwikkeld geen reden voor ontslag kan zijn.
[verweerder] heeft deze uitleg niet weersproken en evenmin nader onderbouwd dat en hoe er voor vaste werknemers een uitzondering is gemaakt. Van de andere onderwerpen die [verweerder] noemt, zoals het afwijken van de kledingvoorschriften en het gebruik van moderne media heeft Abdullam onweersproken toegelicht dat zij de medewerkers er op aanspreekt wanneer zij zich niet houden aan het op dit gebied gewenste gedrag.
- waaronder de instemming met de volledige Formulieren en de hele Heidelbergse Catechismus - en het uitdragen van die identiteit een wezenlijk beroepsvereiste is voor haar vaste werknemers. Het is noodzakelijk om alle voorkomende werkzaamheden te verrichten in overeenstemming met de grondslag en om op die wijze ten volle de (geestelijke) zorg te kunnen verlenen die door [verzoeker] en de ouders van de cliënten gewenst wordt. Nu vast staat dat [verweerder] de grondslag niet meer volledig kan onderschrijven, is herstel van de verstoorde arbeidsverhouding niet te verwachten en kan van [verzoeker] niet langer verlangd worden de arbeidsrelatie met [verweerder] voort te zetten. Herplaatsing is, gelet op de reden van ontbinding, dan niet aan de orde. De arbeidsovereenkomst zal om die reden worden ontbonden. Rekening houdend met de opzegtermijn, de duur van de procedure en artikel 7:671b lid 9 BW, zal de ontbinding worden uitgesproken per 3 februari 2025