In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Volkshuisvesting Arnhem en een gedaagde huurder. De eisende partij, Volkshuisvesting, vorderde de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning van de gedaagde, die zich schuldig zou hebben gemaakt aan het veroorzaken van overlast en het in bezit hebben van een handelshoeveelheid softdrugs. De procedure begon met een tussenvonnis op 18 december 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 25 februari 2025, waarbij de gedaagde niet aanwezig was vanwege ziekte, maar zijn gemachtigde wel. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde een huurachterstand had van € 1.210,14 en dat er bij een politie-inval in de woning aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen zijn aangetroffen. De kantonrechter oordeelde dat de tekortkomingen van de gedaagde, zowel de overlast als de huurachterstand, voldoende ernstig waren om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De gedaagde werd veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, en tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, ondanks het verweer van de gedaagde.