ECLI:NL:RBGEL:2025:210

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
11319739
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomsten recreatieterrein door gemeente en schadevergoeding huurders

In deze zaak vorderden meerdere huurders schadevergoeding van de gedaagde partij, die eigenaar was geworden van een recreatieterrein. De huurders hadden voor 2022 standplaatsen gehuurd op het terrein, maar de gemeente had het park op 8 april 2022 gesloten vanwege brandgevaarlijke situaties. De huurders stelden dat de huurovereenkomsten niet rechtsgeldig waren beëindigd en dat de gedaagde hen geen huurgenot had verschaft. De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomsten door de verhuurder rechtsgeldig waren ontbonden, omdat herstel van de situatie niet mogelijk was. De huurders hadden onvoldoende onderbouwd dat hun eigendommen door toedoen van de gedaagde waren verloren gegaan. De vorderingen van de huurders werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 8 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Apeldoorn
Zaaknummer: 11319739 \ CV EXPL 24-3214
Vonnis van 8 januari 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
te [woonplaats] ,
3.
[eiser sub 3],
te [woonplaats] ,
4.
[eiser sub 4],
te [woonplaats] ,
5.
[eiser sub 5],
te [woonplaats] ,
6.
[eiser sub 6],
te [woonplaats] ,
7.
[eiser sub 7],
te [woonplaats] ,
8.
[eiser sub 8],
te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: huurders,
gemachtigde: mr. D.F. Briedé,
tegen
[gedaagde],
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. S.M. van Luijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 oktober 2024
- de mondelinge behandeling van 9 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De huurders hebben ieder voor zich op enige moment vóór 2022 een standplaats gehuurd op recreatiepark [bedrijf 1] te [vestigingsplaats] (hierna: het park).
De huurovereenkomsten zijn mondeling tot stand gekomen en werden steeds voor de periode van een jaar aangegaan. Jaarlijks werd door ieder van hen een factuur ontvangen voor het stageld. De huurders hebben op hun gehuurde standplaats een eigen kampeermiddel, chalet of stacaravan geplaatst.
2.2.
De gemeente Epe heeft op 31 maart 2022 de gebruikers van de kampeermiddelen schriftelijk geïnformeerd dat sprake is van een brandgevaarlijke situatie op het park en dat de beheerder van het park tot 8 april 2022 de gelegenheid heeft gekregen om ervoor te zorgen dat het park veilig gebruikt kan worden. Daarbij is aangekondigd dat het park gesloten zal worden als de noodzakelijke reparaties en maatregelen niet worden uitgevoerd.
2.3.
Het park is door de gemeente Epe op 8 april 2022 gesloten.
2.4.
De heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) was eigenaar van het park. Vanwege zijn gezondheidssituatie is hij begin 2022 opgenomen in een verzorgingshuis en had hij vanaf april 2022 gevolmachtigden die voor hem optraden.
Op 18 juli 2022 is [naam 1] onder bewind gesteld, met benoeming van de gevolmachtigden tot bewindvoerders.
2.5.
De bewindvoerders hebben het park op 3 oktober 2022 verkocht aan [gedaagde] .
2.6.
Een deel van de huurders heeft [gedaagde] in kort geding betrokken. Bij vonnis van
4 december 2023 heeft de kantonrechter [gedaagde] verboden tot 30 december 2023
‘het uitvoeren en/of het doen uitvoeren van elke vorm van sloop c.q. vernieling c.q. aantasting en verwijdering van de stacaravans en/of chalets c.a. althans van de roerende eigendommen/bezittingen van [naam 2] op het recreatieterrein [bedrijf 1] ”.
2.7.
Het terrein van het park is inmiddels geheel leeg. Alles wat er nog stond is gesloopt en afgevoerd.

3.Het geschil

3.1.
De huurders vorderen - samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. zal verklaren voor recht dat [gedaagde] jegens hen in strijd heeft gehandeld met de Europese consumentenrichtlijnen en onrechtmatig heeft gehandeld door de camping en eigendommen te ontmantelen en te slopen en tevens jegens hen toerekenbaar tekort is geschoten om rustig huurgenot te continueren,
2. de huurovereenkomsten zal vernietigen wegens strijd met Europees consumentenrecht, althans zal ontbinden wegens toerekenbare tekortkoming door [gedaagde] ,
3. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van € 1.500,00 aan iedere huurder en daarnaast
- € 9.000,- aan [eiser sub 1] ,
- € 12.000,- aan [eiser sub 2] ,
- € 9.500,- aan [eiser sub 3] ,
- € 7.500,- aan [eiser sub 4] ,
- € 5.000,- aan [eiser sub 5] ,
- € 7.000,- aan [eiser sub 6] ,
- € 15.000,- aan [eiser sub 8] ,
- € 10.000,- aan [eiser sub 7] ,
4. [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De huurders voeren hiervoor aan dat de huurovereenkomsten niet (rechtsgeldig) zijn geëindigd en dat [gedaagde] in strijd met de huurovereenkomsten geen huurgenot verschaft. Bovendien zijn de eigendommen van de huurders vernield, wat onrechtmatig is. De huurders hebben daarom recht op schadevergoeding. Zij hebben de waarde van hun eigendommen laten taxeren, waarbij de in de vordering genoemde bedragen zijn genoemd als de waardes in het economisch verkeer voor de kampeermiddelen met behoud van standplaats. Voor het gemist huurgenot vorderen zij ieder € 1.500,00, wat neerkomt op het stageld voor twee jaar.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van huurders, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van huurders, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren hoofdelijke veroordeling van huurders in de kosten van deze procedure.
[gedaagde] voert daarbij aan dat de huurovereenkomst al waren geëindigd toen zij eigenaar werd van het park. De huurders hebben voldoende gelegenheid gehad om hun eigendommen op te halen, maar niemand heeft contact opgenomen om toegang te vragen of op een andere manier kenbaar gemaakt dat nog belang werd gehecht aan de achtergebleven zaken. Ook niet na het kort geding vonnis. Er was en is geen verplichting meer om huurgenot te verschaffen. Er is geen reden voor toekenning van enige schadevergoeding. Subsidiair betwist [gedaagde] de omvang van de gevorderde bedragen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uit de stellingen en stukken blijkt, dat de huurders met de vorige eigenaar van het park huurovereenkomsten zijn aangegaan met betrekking tot de standplaatsen. Dit betroffen jaarovereenkomsten, steeds met ingang van 1 april van een kalenderjaar. De overeenkomsten zijn steeds mondeling tot stand gekomen en daarop waren geen bijzondere of algemene voorwaarden van toepassing verklaard. De huurders ontvingen alleen jaarlijks een factuur voor het stageld van € 750,- per jaar.
4.2.
De huurovereenkomsten hebben betrekking op de huur van een kavel, dus op onbebouwde grond. De huurovereenkomsten zijn steeds voor bepaalde tijd, namelijk één jaar, aangegaan. Volgens artikel 7:228 lid 1 BW eindigt de huurovereenkomst dan als die tijd is verstreken, zonder dat daar een opzegging voor nodig is. Als de huurovereenkomst is verlengd, zoals hier, is wel een opzegging vereist. Door de automatische verlengingen zijn duurovereenkomsten ontstaan, dus huurovereenkomsten voor onbepaalde tijd.
4.3.
[gedaagde] heeft brieven overgelegd uit maart 2022 van de Gemeente Epe aan de gebruikers/eigenaren van ieder chalet, waarbij de sluiting per 8 april 2022 wordt aangekondigd. Verder zijn er brieven in het geding gebracht gedateerd 6 mei 2022, waarin de gevolmachtigden van [naam 1] aan ieder van de huurders onder andere schrijven:
“Wellicht heeft u vernomen dat de camping op last van de gemeente [vestigingsplaats] is gesloten wegens gevaarlijke omstandigheden., Deze sluiting in combinatie met de gezondheid en (hoge) leeftijd van de eigenaar de heer [naam 1] , heeft [naam 1] doen besluiten de camping niet voort te zetten en te gaan verkopen. Dit proces zal de komende tijd in gang worden gezet. Voor u als campinggast betekent dit dat u niet terug kunt keren op de camping. Wellicht heeft u nog spullen op de camping staan die uw eigendom zijn en die u terug wilt. U kunt hiervoor contact opnemen met ondergetekende om een afspraak te maken (…)”.Er zijn door [gedaagde] ook brieven overgelegd van 1 juli 2022 van de gevolmachtigden van [naam 1] , gericht aan ieder van de huurders, waarin de verkoop van de camping wordt meegedeeld en de huurders worden opgeroepen hun roerende en onroerende spullen van het park te verwijderen vóór 16 juli 2022 en daarvoor een afspraak te maken met de gevolmachtigden om toegang tot het park te kunnen krijgen. Daarbij is aangekondigd dat alle zaken die achterblijven na de overdracht verwijderd zullen worden. Het stageld voor het seizoen 2022/2023 is terugbetaald aan de huurders die het al hadden voldaan.
4.4.
De sluiting door de gemeente levert een gebrek op in de zin van artikel 7:204 BW dat de verhuurder in beginsel gehouden is te herstellen. Artikel 7:206 BW kent echter een uitzondering hierop. Als herstel onmogelijk is of uitgaven vereist die in de gegeven omstandigheden van de verhuurder in redelijkheid niet gevergd kunnen worden is de verhuurder niet verplicht om over te gaan tot herstel. Die situatie doet zich hier voor. Immers, [naam 1] was gelet op zijn gezondheidssituatie niet meer in staat over te gaan tot het door de gemeente noodzakelijk geachte herstel van de camping. Herstel kon in redelijkheid niet meer van hem verlangd worden. Daarmee staat vast dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 7:210 BW, waarbij de verhuurder de huurovereenkomst kan ontbinden omdat het gebrek het huurgenot onmogelijk maakt.
4.5.
De brieven van de gevolmachtigden zijn niet geformuleerd als een opzegging van de huur, maar melden het eindigen van de huurovereenkomst. De brieven kunnen worden beschouwd als een mededeling van de ontbinding van de huurovereenkomst vanwege de feitelijke situatie van [naam 1] , zoals hiervoor bedoeld.
4.6.
De huurders betwisten dat zij de brieven van de gevolmachtigden van 6 mei 2022 en 1 juli 2022 hebben ontvangen. Dat is in zoverre onaannemelijk, dat uit de door [gedaagde] overgelegde correspondentie ook blijkt dat enkele van de huurders ( [eiser sub 2] , [eiser sub 5] , [eiser sub 7] ) wel op de inhoud daarvan hebben gereageerd of dat de informatie ook per e-mail is toegestuurd aan – onbetwist – een juist mailadres ( [eiser sub 3] ). Los daarvan staat vast dat door de sluiting van het park de recreatie feitelijk niet meer mogelijk was vanaf het begin van het seizoen 2022/2023. Dat hebben alle huurders gemerkt. Voor dat seizoen is ook geen stageld meer berekend. Niet gebleken is dat één van de huurders op enig moment aanspraak heeft gemaakt op verdere nakoming van een huurovereenkomst. Weliswaar is een kort geding gestart, maar dat was pas eind 2022 en had geen betrekking op voortzetting van de huurovereenkomst of het verschaffen van huurgenot.
De conclusie uit het voorgaande is, dat de huurovereenkomsten zijn geëindigd door ontbinding daarvan door de verhuurder per 6 mei 2022.
4.7.
De ontbinding van de huurovereenkomsten is rechtsgeldig gedaan door de gevolmachtigden/bewindvoerders van [naam 1] . De eerste vordering van de huurders kan alleen al daarom niet toegewezen worden voor wat betreft het niet continueren van het huurgenot. Ook de gevorderde vergoeding voor het gemiste huurgenot komt niet voor toewijzing in aanmerking. Artikel 7:210 lid 2 BW kent wel een verplichting tot vergoeding van schade die het gevolg is van het eindigen van de huur, maar deze vordering zou - voor zover dergelijke schade geleden is - moeten worden ingesteld tegen de verhuurder die de huurovereenkomst heeft ontbonden en dus niet tegen [gedaagde] .
De door de huurders aangevoerde waarborgen uit het (Europees) consumentenrecht leiden niet tot een andere conclusie op dit onderdeel. Het al dan niet schriftelijk vastleggen van een huurovereenkomst of de op die overeenkomst toepasselijke algemene voorwaarden zijn immers niet van invloed op de ontbinding die hier aan de orde is.
4.8.
De huurders vorderen verder een vergoeding in verband met de sloop/ontmanteling van hun kampeermiddelen. Het gaat daarbij niet om schade ten gevolge van de ontbinding (waarvoor een eventuele vergoeding zou moeten worden betaald door de verhuurder), maar om onrechtmatig handelen van [gedaagde] door het vernietigen en verwijderen van de kampeermiddelen.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat zij er van uit mocht gaan dat de eigenaren van de op de camping aanwezige spullen daar geen prijs meer op stelden en dat de zaken voor de eigenaren geen waarde meer hadden. Zij is er niet mee bekend of er aanwezige spullen van deze huurders waren op het moment dat zij eigenaar van de camping werd. Vóór en ná de procedure in kort geding is door geen van hen gevraagd om toegang tot de camping, terwijl de huurders ook door de bewindvoerders zijn gewaarschuwd dat de spullen gesloopt zouden worden. Zij hebben dus de beschadiging en verwijdering van eventuele eigendommen voor lief genomen en in elk geval niet schadebeperkend opgetreden, aldus [gedaagde] .
4.9.
De huurders hebben in reactie op deze stellingen aangevoerd dat zij het niet eens waren met het eindigen van de exploitatie van de camping en dat zij er niets aan konden doen dat de gemeente het park gesloten had. Omdat er – in hun visie – niet rechtsgeldig was opgezegd was er geen noodzaak om de eigendommen te verwijderen. Het weghalen van kampeermiddelen is erg duur en zolang er een huurovereenkomst loopt ook niet aan de orde, aldus de huurders.
4.10.
De huurders hebben onvoldoende onderbouwd dat hun eigendommen door toedoen van [gedaagde] zijn verloren gegaan en ook de omvang van de eventuele schade is onvoldoende onderbouwd. [gedaagde] heeft onbetwist gesteld dat na de sluiting van het park door de gemeente diverse eigenaren van kampeermiddelen hun eigendommen van het park hebben verwijderd en/of hun inboedel uit de kampeermiddelen hebben meegenomen. Of deze huurders daartoe behoorden is bij [gedaagde] niet bekend.
Maar ook als er van moet worden uitgegaan dat de huurders allemaal ten tijde van de overdracht van het park aan [gedaagde] nog een compleet ingericht kampeermiddel op het park hadden staan, is door de huurders onvoldoende onderbouwd dat het verloren gaan daarvan (uitsluitend) aan [gedaagde] te wijten is. De gestelde waarde van de kampeermiddelen (al dan niet met inboedel) ten tijde van de sluiting van het park is niet onderbouwd. De overgelegde ‘taxaties’ zijn daarvoor onvoldoende, omdat deze slechts gebaseerd zijn op enkele, ongedateerde foto van chalets en eigen opgaves. Van belang is verder het volgende.
4.11.
De huurders [eiser sub 1] , [eiser sub 7] (beiden), [eiser sub 3] , [eiser sub 4] en [eiser sub 6] waren partij bij het kort geding in december 2023. In die procedure hebben zij het standpunt ingenomen dat [gedaagde] inbreuk maakt op hun eigendomsrecht door de sloop en vernieling van de stacaravans en chalets zonder hun toestemming en het verwijderen van roerende bezittingen. In het kort geding vonnis is overwogen dat, los van de vraag of de huurovereenkomsten rechtsgeldig zijn beëindigd, in elk geval vast staat dat nakoming van die overeenkomsten geen optie meer is omdat de camping al zo’n anderhalf jaar niet meer bestaat. [gedaagde] is gedurende enkele weken het verder slopen/verwijderen van eigendommen verboden. Uiteraard is de insteek van deze procedure en dit vonnis (mede) geweest om degenen die nog eigendommen op het park hadden staan in de gelegenheid te stellen deze zelf daarvan te verwijderen. Vast staat dat geen van deze huurders van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt. Zij hebben niet betwist dat er ook geen contact is gezocht met [gedaagde] over eventueel nog aanwezige eigendommen. Van de huurders had wel mogen worden verlangd dat zij hun eigendommen zouden hebben verwijderd als deze nog enige waarde vertegenwoordigden.
4.12.
Voor de huurder [eiser sub 2] , die geen partij was bij het kort geding, is van belang dat hij op 20 oktober 2022 in een e-mail aan de gevolmachtigden van [naam 1] heeft aangegeven ‘aankomende zaterdag’ zijn materiaal weg te halen en een afspraak zal maken om zijn chalet te verwijderen. [gedaagde] heeft die correspondentie overgelegd. Of [eiser sub 2] daartoe is overgegaan is onbekend. Dat er door onrechtmatig handelen van [gedaagde] schade is ontstaan is dan ook onvoldoende onderbouwd.
Ook met de huurder [eiser sub 5] is in mei 2022 via de e-mail gecorrespondeerd door de gevolmachtigde van [naam 1] , naar aanleiding van de brief van 6 mei 2022. Zij heeft onder andere gevraagd
‘Bedoelt u dat alle mensen hun eventuele caravan moeten gaan verplaatsen?’. Het antwoord op deze vraag is niet in de stukken te vinden, maar de vraag geeft wel aan dat [eiser sub 5] er op bedacht had kunnen zijn dat zij tot actie zou moeten overgaan. Wat er vervolgens wel of niet gebeurd is en waarom, is door haar niet uiteengezet.
4.13.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van de huurders zullen worden afgewezen. De huurders zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
1.630,00
(2 punten × € 815,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.765,00.
4.14.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van de huurders af,
5.2.
veroordeelt de huurders hoofdelijk in de proceskosten van € 1.765,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als de huurders niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.