ECLI:NL:RBGEL:2025:2030

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
05.148819-24 en 05.270733-24 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling bedreiging met vuurwapen, belediging agenten en verboden wapen- en munitiebezit

Op 13 maart 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met een vuurwapen, belediging van ambtenaren en verboden wapenbezit. De verdachte, geboren in 2003 en op dat moment gedetineerd, werd aangeklaagd voor het bedreigen van meerdere buren met een vuurwapen en het beledigen van agenten. De feiten vonden plaats op 1 mei 2024 en 22 augustus 2024. Tijdens de zittingen werd vastgesteld dat de verdachte dreigende woorden had geuit en een vuurwapen had getoond aan verschillende slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de bedreigingen wettig en overtuigend bewezen waren, mede op basis van getuigenverklaringen en het aantreffen van een vuurwapen en munitie in de woning van de verdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf van achttien maanden op, waarvan negen maanden voorwaardelijk, en een vrijheidsbeperkende maatregel voor drie jaar, die de verdachte verbiedt contact te hebben met de slachtoffers en zich in hun wijk op te houden. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers, waarbij de vorderingen van enkele benadeelde partijen niet-ontvankelijk werden verklaard wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die angst en psychische klachten hadden ervaren door de bedreigingen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.148819-24 en 05.270733-24 (gev. ttz)
Datum uitspraak : 13 maart 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2003 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd en ingeschreven in de P.I. [verblijfplaats] .
raadsman: mr. R. van Maaren, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging in de zaak met parketnummer 05.270733-24, ten laste gelegd dat:
parketnummer 05.148819-24
hij op of omstreeks 1 mei 2024 te [plaats] , opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 1] (aspirant bij de Eenheid Oost-Nederland), [slachtoffer 2] (hoofdagent bij de Eenheid Oost-Nederland) en/of [slachtoffer 3] (hoofdagent bij de Eenheid Oost-Nederland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid,
mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hen de woorden toe te voegen: "Kankermongooltjes",
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
parketnummer 05.270733-24
1.
hij op of omstreeks 22 augustus 2024 te [plaats] [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen: "ik maak je kanker kapot, ik steek je neer, ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer 4] te tonen en/of op die [slachtoffer 4] te richten;
2.
hij op of omstreeks 22 augustus 2024 te [plaats] [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer 5] te tonen en/of daarmee te zwaaien en/of op die [slachtoffer 5] te richten, en/of
- die [slachtoffer 5] dreigend de woorden toe te voegen: "moet ik je schieten ofzo?", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 22 augustus 2024 te [plaats] [slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer 6] te tonen en/of (vervolgens) door te laden en/of op die [slachtoffer 6] te richten;
4.
hij op of omstreeks 22 augustus 2024 te [plaats] [slachtoffer 7] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer 7] te tonen en/of op die [slachtoffer 7] te richten, en/of
- die [slachtoffer 7] dreigend de woorden toe te voegen: "jullie denken dat ik gek ben, ik laat jullie eens zien wat gek is", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
5.
hij op of omstreeks 22 augustus 2024 te [plaats] een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk HS (serienummer: [serienummer] ), kaliber 9x19mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, en/of munitie van categorie II onder 1 en/of categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 47, althans meerdere kogelpatronen van het kaliber 9mm, voorhanden heeft gehad.
1a. De strafbeschikking; parketnummer 05.148819-24
Aan verdachte is met een op 8 mei 2024 gedagtekende strafbeschikking een geldboete opgelegd van € 300,00 vanwege een eenvoudige belediging van een ambtenaar op 1 mei 2024. Tegen deze strafbeschikking heeft verdachte verzet gedaan met een brief die is ontvangen bij het openbaar ministerie op 21 mei 2024.
In artikel 257e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is bepaald dat tegen een strafbeschikking verzet kan worden gedaan binnen veertien dagen. Het verzet is tijdig ingediend en er zijn ook geen andere gronden voor niet-ontvankelijkheid van het verzet.
Het verzet heeft geleid tot een op 3 juli 2024 gedagtekende gewijzigde strafbeschikking waarin de (foutieve) voorletter en geboortedatum van verdachte zijn gewijzigd en de opgelegde geldboete is gehandhaafd. Het verzet is door verdachte niet ingetrokken.
De strafbeschikking zal met toepassing van artikel 257f, vierde lid, laatste zin, Sv worden vernietigd.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Ten aanzien van parketnummer 05.148819-24 [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde belediging.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van dit feit geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, Sv en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aanhouding verdachte, p. 8;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 februari 2025.
Ten aanzien van parketnummer 05.270733-24 [2]
Gelet op de relevantie van feit 5 voor feiten 1 tot en met 4, zal eerst feit 5 worden beoordeeld.
feit 5
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde voorhanden hebben van het pistool en de munitie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van dit feit geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, Sv en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 19;
- het proces-verbaal onderzoek wapen, p. 1-3 van het aanvullend procesdossier;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 februari 2025.
feiten 1 tot en met 4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de vier ten laste gelegde bedreigingen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte op 22 augustus 2024 niet met een vuurwapen heeft gedreigd in de richting van de buren. Verdachte heeft - ook al bij de politie - verklaard dat hij enkel een handgebaar heeft gemaakt met zijn wijsvinger naar voren en zijn duim omhoog en dat de buren toen, ten onrechte, dachten dat hij een vuurwapen in zijn hand had. De raadsman heeft verder de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangevers in twijfel getrokken ten aanzien van het tonen en richten van het vuurwapen, omdat aangevers na het incident en voorafgaand aan hun aangiftes contact hebben gehad en elkaar (bewust of onbewust) hebben beïnvloed.
Beoordeling door de rechtbank
Verbalisant [verbalisant 1] van de politie relateert dat hij met een collega was belast met incidenten afhandeling en dat zij op 22 augustus 2024 om 21:25 uur door het Operationeel Centrum werden verzocht naar [plaats] te gaan waar een burenruzie plaatsvond. Toen de politie om 21:40 uur ter plaatse kwam hoorde de verbalisant een buurtbewoner zeggen dat haar moeder iets had gezegd van de ruzie bij de buren en dat verdachte er toen ineens stond met een vuurwapen uit het raam. De naam van verdachte werd door meerdere buurtbewoners genoemd. Verbalisant hoorde buurman [slachtoffer 6] vertellen dat hij door verdachte met een vuurwapen werd bedreigd en dat het vuurwapen met de loop op hem werd gericht. [slachtoffer 6] zei dat verdachte de slede van het wapen naar achter haalde en dat hij het geluid daarvan kon herkennen. [3]
[slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] hebben aangifte gedaan van bedreiging.
[slachtoffer 4] is die avond om 22:00 uur door de politie gehoord en heeft toen verklaard dat zij die avond rond 21:00 uur in de tuin was en hoorde dat er bij de buren ruzie was en dat haar moeder naar de buren schreeuwde dat ze moesten stoppen met ruzie maken. Verdachte kwam even later op het balkon en riep vervolgens haar naam, ‘ [slachtoffer 4] ’, en schreeuwde: ‘ik maak je kanker kapot, ik steek je neer, ik maak je dood!’. De moeder en stiefvader van [slachtoffer 4] liepen daarop naar het balkon van verdachte en er werd over en weer geschreeuwd. Verdachte liep naar binnen en leunde daarna uit het raam met een “soortgelijk vuurwapen”. Deze richtte hij richting hen en [slachtoffer 4] hoorde hem schreeuwen: ‘jullie denken dat ik gek ben, ik laat jullie eens zien wat gek is!’. [4]
[slachtoffer 7] hoorde dat verdachte haar dochter [slachtoffer 4] die avond bij haar naam riep en herhaaldelijk bedreigde met de dood. [slachtoffer 7] is samen met haar vriend [slachtoffer 5] , [slachtoffer 4] en buurman [slachtoffer 6] naar het adres van verdachte gelopen. [slachtoffer 7] zag dat verdachte naar binnen liep en daarna uit zijn slaapkamerraam naar buiten leunde. Hij had een voorwerp in zijn hand gelijkend op een vuurwapen en deze richtte hij op hen. [slachtoffer 7] keek recht in de loop van dit vuurwapen. Zij hoorde hem schreeuwen: ‘jullie denken dat ik gek ben, ik laat jullie eens zien wat gek is’ of woorden van gelijke strekking. [5]
[slachtoffer 5] , de stiefvader van [slachtoffer 4] , hoorde verdachte tegen [slachtoffer 4] zeggen: ‘Kankerwijf ik maak je kapot, ik maak je dood’. Toen hij naar het adres van verdachte ging, zag hij verdachte bij een open raam met een voorwerp lijkend op een vuurwapen naar hem zwaaien en hoorde hij verdachte zeggen: ‘moet ik je schieten ofzo’. [6]
[slachtoffer 6] heeft verklaard dat hij opeens iemand hoorde schreeuwen: ‘ik maak je kapot [slachtoffer 4] , ik schiet je kapot’. [slachtoffer 6] is richting het geluid gelopen en dat kwam van het adres van verdachte. Daar zag [slachtoffer 6] een jongen in een raam op de eerste verdieping van het appartementencomplex een voorwerp vasthouden dat hem bekend voorkwam als een vuurwapen. Hij zag dat het vuurwapen zwart van kleur was. [slachtoffer 6] herkende de jongen als verdachte. Hij zag dat verdachte de slede van het vuurwapen naar achter haalde en dat hij het vuurwapen op hem richtte. [slachtoffer 6] wist dat dit een vuurwapen was omdat hij een geluid hoorde dat hem bekend voorkwam van het naar achteren halen van een slede van een vuurwapen. [7]
In de woning van verdachte is later op de avond door de politie een zwart vuurwapen en een doosje met 41 patronen aangetroffen. De verbalisant zag dat er een patroonhouder in het vuurwapen aanwezig was, waarna hij de ontlaadprocedure heeft toegepast. Na toepassing van de ontlaadprocedure zag hij dat in de kamer van het vuurwapen één patroon aanwezig was. De verbalisant zag verder dat de patroonhouder gevuld was. [8]
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij richting de buren woordelijke bedreigingen heeft geuit, maar dat hij zich niet meer kan herinneren wat hij precies heeft geschreeuwd. [9]
Op grond van verklaringen in de aangiftes acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde woordelijke bedreigingen tegen [slachtoffer 4] , [slachtoffer 7] en [slachtoffer 5] heeft geuit. Het ten laste gelegde richten, tonen, zwaaien en doorladen van het vuurwapen volgt eveneens uit de aangiftes, ondersteund door het proces-verbaal van de verbalisanten ter plaatse waarin staat dat twee buren direct over het vuurwapen verklaren, waarvan één toen al verklaarde te hebben gehoord dat het wapen werd doorgeladen en de omstandigheid dat kort nadien bij verdachte thuis ook daadwerkelijk een doorgeladen vuurwapen is aangetroffen. Er is dan ook geen grond om te veronderstellen dat de verklaringen onbetrouwbaar, in strijd met de waarheid en onderling afgestemd zijn.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van woordelijke bedreigingen in combinatie met het tonen, richten, zwaaien en doorladen van een vuurwapen, waardoor verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven gericht. Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
parketnummer 05.148819-24
hij op
of omstreeks1 mei 2024 te [plaats] , opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 1] (aspirant bij de Eenheid Oost-Nederland), [slachtoffer 2] (hoofdagent bij de Eenheid Oost-Nederland) en
/of[slachtoffer 3] (hoofdagent bij de Eenheid Oost-Nederland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van
zijn/haar/hun bediening, in
zijn/haar/hun tegenwoordigheid,
mondeling heeft beledigd, door
hem/haar/hen de woorden toe te voegen: "Kankermongooltjes",
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
parketnummer 05.270733-24
1.
hij op
of omstreeks22 augustus 2024 te [plaats] [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door
- die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen: "ik maak je kanker kapot, ik steek je neer, ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en
/of
- een vuurwapen
, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,aan die [slachtoffer 4] te tonen en
/ofop die [slachtoffer 4] te richten;
2.
hij op
of omstreeks22 augustus 2024 te [plaats] [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door
- een vuurwapen
, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,aan die [slachtoffer 5] te tonen en
/ofdaarmee te zwaaien en
/ofop die [slachtoffer 5] te richten, en
/of
- die [slachtoffer 5] dreigend de woorden toe te voegen: "moet ik je schieten ofzo?", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op
of omstreeks22 augustus 2024 te [plaats] [slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door
- een vuurwapen
, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,aan die [slachtoffer 6] te tonen en
/of(vervolgens) door te laden en
/ofop die [slachtoffer 6] te richten;
4.
hij op
of omstreeks22 augustus 2024 te [plaats] [slachtoffer 7] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door
- een vuurwapen
, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,aan die [slachtoffer 7] te tonen en
/ofop die [slachtoffer 7] te richten, en
/of
- die [slachtoffer 7] dreigend de woorden toe te voegen: "jullie denken dat ik gek ben, ik laat jullie eens zien wat gek is", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
5.
hij op
of omstreeks22 augustus 2024 te [plaats] een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk HS (serienummer: [serienummer] ), kaliber 9x19mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, en
/ofmunitie van categorie II
onder 1 en/of categorie IIIvan de Wet wapens en munitie, te weten 47, althans meerdere kogelpatronen van het kaliber 9mm, voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
parketnummer 05.148819-24:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
parketnummer 05.270733-24:
feit 1, 2, 3 en 4, steeds:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 5:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een vrijheidsbeperkende maatregel ingevolge artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voor de duur van drie jaren, inhoudende een locatie- en contactverbod met [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] , waarbij het locatieverbod ziet op de wijk [wijk] in [plaats] , en waarbij een vervangende hechtenis voor de duur van één week wordt toegepast voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat geen hogere straf wordt opgelegd dan een straf voor de duur die verdachte al heeft uitgezeten in het tot nu toe durende voorarrest. Indien de rechtbank een hogere straf op wil leggen, verzoekt de raadsman het restant in voorwaardelijke vorm op te leggen met daarbij enkel de algemene voorwaarde. De raadsman verzoekt daarbij, gelet op de duur van de voorlopige hechtenis, de rechtbank om het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen met ingang van de datum waarop verdachte zijn straf heeft uitgezeten.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van het feit
Verdachte heeft vier buren bedreigd door hen een vuurwapen te tonen, dit vuurwapen op hen te richten en door te laden en daarbij ook woordelijke (doods)bedreigingen te uiten. Dit heeft grote impact op de slachtoffers gehad, zoals ook blijkt uit hun (slachtoffer)verklaringen, waarbij allen spreken over angst- slaap- of zelfs PTSS-klachten. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Verder is bij verdachte naast het vuurwapen ook munitie (47 kogelpatronen) aangetroffen. Over wat de reden is voor verdachte om een dergelijk illegaal, dodelijk en intimiderend wapen met munitie in zijn bezit te hebben heeft verdachte geen inzicht gegeven. Zijn voor het eerst ter zitting afgelegde verklaring dat hij dat zou hebben gevonden acht de rechtbank ongeloofwaardig.
Eerder, op 1 mei 2024, heeft verdachte agenten beledigd nadat zij hem een bekeuring gaven voor het voorhanden hebben van pepperspray.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 13 januari 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van 18 oktober 2024. Hieruit volgt dat bij verdachte op vrijwel alle leefgebieden sprake is van instabiliteit. Verdachte, 21 jaar, heeft geen vorm van dagbesteding of werk, geen inkomsten of een uitkering en er zijn zorgelijk signalen omtrent de thuissituatie (huisvesting) met zijn moeder. Verdachte wil niet meewerken aan verdiepingsdiagnostiek of een reclasseringstoezicht. Hij wil bij zijn vader (buiten [plaats] ) gaan wonen, daar werk zoeken en uiteindelijk zelfstandige huisvesting vinden. Hij is van mening dat een toezicht met van die 'onzin' voorwaarden hem daarbij niet gaat helpen en kiest ervoor om liever een straf uit te zitten dan een langdurig traject binnen een voorwaardelijk strafdeel te volgen. Dit maakt dan ook dat hoewel de reclassering wel de noodzaak ziet voor interventies, zij op dit moment geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. De reclassering adviseert wel een locatieverbod voor de wijk [wijk] in [plaats] onder toezicht van de politie.
Oplegging van straf en maatregel
Gelet op de ernst van de door verdachte gepleegde feiten is een gevangenisstraf passend. Bij het bepalen van de duur van die gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de gepleegde feiten 1 tot en met 4 van parketnummer 05.270733-24 tegelijkertijd in nauw verband hebben plaatsgevonden.
Om verdachte te stimuleren zich ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd.
Alles overwegend zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van achttien maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het voorgaande leidt er toe dat het verzoek van de raadsman om het bevel gevangenhouding op te heffen gelet op de resterende duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zal worden afgewezen.
De rechtbank zal verder conform de eis van de officier van justitie ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten de maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr opleggen, inhoudende dat verdachte gedurende drie jaren geen direct of indirect contact mag hebben met [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] . Daarnaast zal verdachte zich voor de duur van drie jaren niet mogen ophouden in de wijk [wijk] in [plaats] . Om deze maatregel kracht bij te zetten heeft iedere keer dat verdachte de maatregel overtreedt een vervangende hechtenis van één week te gelden, tot een maximum van zes maanden.
De rechtbank zal deze maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich weer belastend zal gedragen jegens de aangevers.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

[slachtoffer 4] en [slachtoffer 7]
Omdat [slachtoffer 4] en [slachtoffer 7] gezamenlijk hun vorderingen hebben ingediend, zowel de hoogte als de onderbouwing van deze vorderingen alsook de standpunten van de officier van justitie en de verdediging gelijkluidend zijn, zullen de vorderingen van deze benadeelde partijen gezamenlijk worden beoordeeld.
De benadeelde partij [slachtoffer 4] en de benadeelde partij [slachtoffer 7] hebben in verband met feit 1 respectievelijk feit 4 van parketnummer 05.270733-24 een vordering tot schadevergoeding ingediend. [slachtoffer 4] en [slachtoffer 7] vorderen allebei € 90,80 aan materiële schade en € 10.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel de vordering van [slachtoffer 4] als de vordering van [slachtoffer 7] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 3.090,80, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel aan materiële schade en smartengeld heeft de officier van justitie verzocht [slachtoffer 4] en [slachtoffer 7] niet-ontvankelijk in de vorderingen te verklaren.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen dienen te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partijen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 7] niet-ontvankelijk in de vorderingen moeten worden verklaard. Een deugdelijke onderbouwing van de redelijkheid van de kosten voor materiële schade en de noodzaak tot het maken van die kosten ontbreekt. Ten aanzien van de immateriële schadevorderingen is geen psychisch letsel vastgesteld en leidt de normschending evenmin tot aantasting in de persoon op andere wijze.
Overweging van de rechtbank
De gevorderde materiële schade van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 7] bestaat uit de aanschaf van een camera, de kosten van medicatie en verhuiskosten. [slachtoffer 4] en [slachtoffer 7] hebben niet onderbouwd dat de aanschaf van een camera ter beveiliging van hun woning noodzakelijk was na de bedreigingen door verdachte. De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen volgt dat aangevers naar de woning van verdachte zijn gegaan en dat daar de bedreigingen hebben plaatsgevonden. Dat sprake zou zijn van andere dreigingen van verdachte waardoor de noodzaak zou bestaan dat [slachtoffer 4] en [slachtoffer 7] voor hun veiligheid een camera moesten aanschaffen ter beveiliging van hun woning, is gesteld noch gebleken. De kosten van medicatie zijn met een betaalbewijs van de apotheek zonder tenaamstelling of specificatie van het recept onvoldoende onderbouwd. Van een (aanstaande) verhuizing is geen sprake, zodat van enige verhuiskosten nog geen sprake kan zijn. Voor een (nadere) onderbouwing en bewijslevering van deze materiële schadeposten is in het strafproces geen plaats omdat dit een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De vorderingen tot vergoeding van de materiële schade van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 7] zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Zij kunnen hun vorderingen voor de materiële schade bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt.
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in de persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Op grond van vaste jurisprudentie kunnen in sommige gevallen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen zonder zo’n nadere concrete onderbouwing.
Op basis van de door [slachtoffer 4] en [slachtoffer 7] overgelegde gegevens kan, zonder nader onderzoek, niet worden vastgesteld dat sprake is van psychisch letsel.
Voor de vraag of de aard en de ernst van de normschending in dit geval meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 7] zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze, is het volgende van belang. Gelet op de wet en de jurisprudentie ligt de lat hoog voor een normschending die leidt tot het aannemen van aantasting in de persoon. Het dreigen met een vuurwapen is in beginsel niet voldoende om te spreken van een zodanige normschending, tenzij sprake is van verzwarende omstandigheden. Vast staat dat verdachte [slachtoffer 4] en [slachtoffer 7] heeft bedreigd met een vuurwapen. Dit vuurwapen bleek doorgeladen te zijn, maar niet is komen vast te staan dat [slachtoffer 4] en [slachtoffer 7] dit op het moment van de bedreiging wisten. De bedreiging heeft kort geduurd en met een redelijke fysieke afstand tussen verdachte en [slachtoffer 4] respectievelijk [slachtoffer 7] . De rechtbank kan vooralsnog niet vaststellen dat deze bedreiging een zodanige normschending met zich meebrengt dat aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Gelet op de summiere onderbouwing van de vordering door [slachtoffer 4] en [slachtoffer 7] en de betwisting door de verdediging, is hiervoor naar het oordeel van de rechtbank een nadere standpuntuitwisseling nodig, waarbij ook bewijslevering aan de orde kan zijn. Omdat een nader inhoudelijk debat en eventuele bewijslevering een onevenredige belasting opleveren van het strafproces, zal de rechtbank [slachtoffer 4] en [slachtoffer 7] ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen. Zij kunnen deze vorderingen voor smartengeld nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
[slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft in verband met feit 2 van parketnummer 05.270733-24 een vordering tot schadevergoeding ingediend. [slachtoffer 5] vordert, na wijziging van zijn schadevergoedingsverzoek per e-mail van 4 februari 2025, € 3.200,00 aan materiële schade en € 2.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 5] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00 aan smartengeld, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het deel aan materiële schade heeft de officier van justitie verzocht [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Enige onderbouwing van de gestelde materiële schade ontbreekt. Ten aanzien van de immateriële schadevordering is geen sprake van aantasting in de persoon op andere wijze.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 5] voorshands onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van materiële schade wegens inkomstenderving. Daarnaast is nog onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een situatie die grond biedt voor smartengeld op grond van artikel 6:106 BW. De enkele stelling dat hij last heeft (gehad) van slapeloosheid en angst is onvoldoende. Voor een (nadere) onderbouwing en bewijslevering van de door [slachtoffer 5] gestelde schade is in het strafproces geen plaats omdat dit een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De vordering van [slachtoffer 5] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. [slachtoffer 5] kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[slachtoffer 6]
De benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft in verband met feit 3 van parketnummer 05.270733-24 een vordering tot schadevergoeding ingediend. [slachtoffer 6] vordert € 6.333,07 aan materiële schade en € 4.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 6] kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot materiële schade dient te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij [slachtoffer 6] niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Allereerst is onvoldoende onderbouwd dat hij bepaalde klussen en daarmee inkomsten zou zijn misgelopen. Daarnaast laat de civielrechtelijke proceskostenregeling bij vertegenwoordiging door een advocaat slechts beperkt ruimte voor toewijzing van reis- en parkeerkosten. De verdediging heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de vordering tot immateriële schade dient te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij [slachtoffer 6] niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, omdat niet is onderbouwd dat enkel de gedraging van verdachte de oorzaak is geweest voor het gestelde geestelijk letsel. Indien de vordering tot immateriële schade wordt toegewezen, is het gevorderde bedrag te hoog en dient aansluiting te worden gezocht met letselcategorie 1 van de letsellijst van het schadefonds geweldsmisdrijven en is de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 1.000,00.
Overweging van de rechtbank
De gevorderde materiële schade van [slachtoffer 6] bestaat uit gederfde inkomsten, zorgkosten, reis- en parkeerkosten.
Uit het onderzoek ter zitting is voldoende gebleken dat [slachtoffer 6] als gevolg van de bedreiging door verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De zorgkosten ter hoogte van € 263,81 en de reiskosten voor de bezoeken aan HSK (medische behandeling) ter hoogte van € 64,17 zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiële schade tot een hoogte van € 327,98 kan worden toegewezen.
De reis- en parkeerkosten voor het bezoek aan zijn advocaat, de reiskosten voor het bezoek aan het Openbaar Ministerie (i.v.m. het slachtoffergesprek) en de reiskosten voor het bezoek aan de rechtbank voor de terechtzitting zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit, maar als proceskosten. Een redelijke uitleg van artikel 532 Sv brengt mee dat bij de begroting van de proceskosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Op grond van artikel 238 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) komen reis- en verblijfkosten slechts voor vergoeding in aanmerking indien persoon - dat wil zeggen: zonder gemachtigde (advocaat) - wordt geprocedeerd. Procedeert de benadeelde partij met een gemachtigde, dan komen slechts de kosten voor salaris en noodzakelijke verschotten van de gemachtigde voor vergoeding in aanmerking, en dus niet ook de in artikel 238 lid 1 Rv bedoelde kosten van de benadeelde partij. Dit betekent dat voornoemde reis- en parkeerkosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat [slachtoffer 6] is vertegenwoordigd door een gemachtigde. Deze kosten worden daarom afgewezen.
[slachtoffer 6] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij inkomsten is misgelopen als gevolg van de bedreiging door verdachte. Uit de overgelegde e-mail en WhatsApp-berichten kan niet worden geconcludeerd dat en wanneer [slachtoffer 6] de gestelde klussen onder deze prijsvoorwaarden al concreet had gepland, dat hij op dat moment nog niet kon werken en/of dat deze klussen niet op een later moment konden worden uitgevoerd. Voor een (nadere) onderbouwing en bewijslevering van dit deel van de door [slachtoffer 6] gestelde schade is in het strafproces geen plaats omdat dit een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Dit deel van de vordering van [slachtoffer 6] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. [slachtoffer 6] kan dit deel nog bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft [slachtoffer 6] met de brief van HSK van 23 september 2024 onderbouwd dat sprake is van geestelijk letsel (PTSS) en dat de klachten zijn ontstaan in reactie op de bedreiging door verdachte. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Dit betekent dat [slachtoffer 6] op andere wijze in de persoon is aangetast als bedoeld in artikel 6:106 BW. Dat de klachten vervolgens in stand worden gehouden door andere factoren, maakt dit niet anders. [slachtoffer 6] heeft recht op smartengeld. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld vaststellen op een bedrag van € 1.250,00.
Verdachte is vanaf 22 augustus 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag van (€ 327,98 + € 1.250,00 =) € 1.577.98 verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f Sr de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan [slachtoffer 6] toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De beoordeling van het beslag

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het wapen (G3276428), de patroonhouder (G3276554) en de munitie (G3276430, G3276551 en G3276716) moeten worden onttrokken aan het verkeer. De raadsman heeft hiertegen geen verweer gevoerd.
De rechtbank beveelt de onttrekking aan het verkeer van het wapen, de patroonhouder en de munitie. Met behulp van deze inbeslaggenomen voorwerpen zijn de feiten begaan en de voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 38v, 57, 266, 267 en 285 van het Wetboek van Strafrecht;
- artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.De beslissing

De rechtbank:
 vernietigt de uitgevaardigde strafbeschikking in de zaak met parketnummer 05.148819-24;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
9 (negen) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op, inhoudende dat verdachte:
- voor de duur van
3 (drie) jarenop geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] ;
- voor de duur van
3 (drie) jarenzich niet zal ophouden in de wijk [wijk] in [plaats] ;
 beveelt dat vervangende hechtenis van één week wordt toegepast voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
 beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
 wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel gevangenhouding;
De beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en smartengeld;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 7] niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en smartengeld;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en smartengeld;
 veroordeelt verdachte in verband met feit 3 van parketnummer 05.270733-24 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 6] van € 1.577,98, bestaande uit een vergoeding van € 327,98 aan materiële schade en € 1.250,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 6] ten aanzien van de gevorderde materiële schade wegens gederfde inkomsten niet-ontvankelijk in de vordering;
 wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] , zowel ten aanzien van de materiële schade als ten aanzien van het smartengeld, voor het meerdere af;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij [slachtoffer 6] in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij [slachtoffer 6] mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat te betalen, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 6] , een bedrag van € 1.577,98 aan schade. Dit wordt vermeerderd met de hiervoor omschreven wettelijke rente tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 25 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
De beslissing op het beslag
 beveelt de onttrekking aan het verkeer van het wapen (G3276428), de patroonhouder (G3276554) en de munitie (G3276430, G3276551 en G3276716).
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Veldhuizen (voorzitter), mr. T.P.E.E. van Groeningen en mr. S.W. van Kasbergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.F.A. Vrede, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 maart 2025.
Mr. Van Kasbergen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024198861, gesloten op 10 mei 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024392663, gesloten op 25 augustus 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 38.
4.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] , p. 14.
5.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 7] , aanvullend procesdossier, p. 1-2.
6.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] , p. 6.
7.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 6] , p. 11-12.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 19.
9.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 februari 2025.