In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 14 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en haar werkgever, de stichting [verweerder]. De werknemer was op 4 oktober 2024 op staande voet ontslagen vanwege het achterlaten van ongepaste cadeautjes met beledigende teksten voor haar collega's. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de gedragingen van de werknemer niet zodanig ernstig waren dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kon worden de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De kantonrechter overwoog dat de werkgever te zwaar had ingegrepen door het ontslag op staande voet toe te passen, en dat er alternatieven waren, zoals het op non-actief stellen van de werknemer.
De werknemer verzocht om een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding. De kantonrechter kende de werknemer een billijke vergoeding van € 4.063,00 toe, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 11.944,02 en een transitievergoeding van € 7.245,00. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever ernstig verwijtbaar had gehandeld door het ontslag op staande voet te geven, en dat de werknemer recht had op de verzochte vergoedingen. De proceskosten werden ook aan de werkgever opgelegd, omdat deze in het ongelijk was gesteld.