ECLI:NL:RBGEL:2025:1990

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
11548105
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van onroerende zaak door eiseres tegen onbekende gedaagden

In deze zaak heeft eiseres, eigenaar van een onroerende zaak, een kort geding aangespannen tegen onbekende gedaagden die zich in de woning bevinden. De voorzieningenrechter heeft de vordering tot ontruiming toegewezen bij verstek, omdat het spoedeisend belang van eiseres bij ontruiming voldoende aannemelijk is gemaakt. Eiseres heeft de woning op 15 september 2022 gekocht van een derde partij, die de eigendom eerder had verkregen van een overleden persoon. Ondanks de beëindiging van de huurovereenkomst, bleef de overleden persoon in de woning wonen. Na diens overlijden heeft eiseres geprobeerd om de woning te ontruimen, maar de gedaagden hebben hieraan geen gevolg gegeven. Eiseres heeft aangegeven dat er meerdere personen in de woning verblijven zonder recht of titel, en dat zij niet op de hoogte is van hun identiteit. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden niet zijn verschenen en heeft verstek verleend. De vordering tot ontruiming is toegewezen, met machtiging voor eiseres om de ontruiming zelf te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm van politie en justitie. De kosten van de procedure zijn voor rekening van de gedaagden, die hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de proceskosten. De vordering tegen gedaagde sub 1 is afgewezen, omdat deze niet ter zitting is verschenen. Het vonnis is uitgesproken op 14 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Apeldoorn
Zaaknummer: 11548105 \ VV EXPL 25-8
Vonnis in kort geding van 14 maart 2025
in de zaak van
[eisende partij],
te [plaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij],
gemachtigde: mr. K. Horstman,
tegen

1.[gedaagde sub 1],

te [plaats],
2.
ZIJ DIE VERBLIJVEN IN DE ONROERENDE ZAAK (INCLUSIEF HET TERREIN), OF GEDEELTE DAARVAN, GELEGEN AAN [adres], [kadastrale aanduiding],
te [plaats],
gedaagde partijen,
afzonderlijk hierna te noemen: [gedaagde sub 1], respectievelijk gedaagden sub 2,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de e-mailberichten van [gedaagde sub 1] van 2 maart 2025 waarmee (namens de erven van [wijlen betrokkene]) om uitstel van de zitting is verzocht
- het e-mailbericht van mr. Horstman van 3 maart 2025 met een reactie op dit verzoek
- het e-mailbericht van de rechtbank van 3 maart 2025, waarmee aan de eisende partij en [gedaagde sub 1] is bericht dat het uitstelverzoek is afgewezen
- het e-mailbericht van mr. Horstman van 3 maart 2025 met daarbij gevoegd productie 10
- de mondelinge behandeling van 4 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
- de verstekverlening tegen de gedaagde partijen, die niet zijn verschenen.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] is eigenaar van de woning met bedrijvigheid, gelegen aan de [adres] [kadastrale aanduiding].
[eisende partij] heeft de onroerende zaak gekocht van en op 15 september 2022 geleverd gekregen van [ derde partij] (hierna: [ derde partij]).
2.2.
[ derde partij] had de eigendom (in 2009) verkregen van [wijlen betrokkene] (hierna: [wijlen betrokkene]). [ derde partij] heeft destijds met [wijlen betrokkene] een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot (uitsluitend) de woning. Bij de verkoop door [ derde partij] aan [eisende partij] is met [wijlen betrokkene] overeengekomen dat de huurovereenkomst per 15 september 2022 werd beëindigd.
2.3.
[wijlen betrokkene] is de woning ook na 15 september 2022 blijven bewonen. Daartoe is met [gevolmachtigde van eisende partij] (hierna: [gevolmachtigde van eisende partij]), handelend als gevolmachtigde van [eisende partij], in maart 2022 een bruikleenovereenkomst gesloten.
2.4.
Op 13 december 2024 is de bruikleenovereenkomst namens [eisende partij] opgezegd per 13 januari 2025. Aangegeven is dat het pand uiterlijk die datum leeg, schoon en in originele staat moet worden opgeleverd.
2.5.
In verband met de gezondheidstoestand van [wijlen betrokkene] heeft [eisende partij] nadien ingestemd met een langer verblijf van [wijlen betrokkene] in de woning.
[wijlen betrokkene] is op 28 januari 2025 overleden.
2.6.
Bij e-mailbericht van 29 januari 2025 heeft [gevolmachtigde van eisende partij], mede namens [eisende partij], aan [gedaagde sub 1] voorgesteld om de nodige afspraken met betrekking tot de oplevering verder te bespreken na de rouwperiode, uiterlijk 5 februari 2025.
In reactie heeft [gedaagde sub 1] ‘namens de familie’ op dezelfde datum per e-mail aangegeven dat hij na de rouwperiode als woordvoerder zal berichten over het vervolg.
2.7.
Tussen [eisende partij] en [gedaagde sub 1] is nadien gecorrespondeerd. Onder meer heeft [eisende partij], door tussenkomst van [gedaagde sub 1], de erven van [wijlen betrokkene] op 7 februari 2025 gesommeerd binnen 10 dagen zorg te dragen voor ontruiming van het pand.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert dat de gedaagde partijen, hoofdelijk en uitvoerbaar bij voorraad, zullen worden veroordeeld tot
I. binnen 48 uur na betekening van het vonnis de onroerende zaak waaronder (een gedeelte van) het terrein gelegen aan [adres] te verlaten en verlaten te houden, met machtiging van [eisende partij] om de ontruiming zelf te doen bewerkstelligen met behulp van de sterke arm van politie en justitie op kosten van gedaagde(n), voor welke kosten zij ieder voor zich en gezamenlijk hoofdelijk aansprakelijk zijn, met bepaling dat dit vonnis ook zal kunnen ten uitvoer worden gelegd tegen een ieder die ten tijde van de tenuitvoerlegging zich daar bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer zich dat voordoet,
II. alsmede gedaagde(n) te veroordelen in de proceskosten te vermeerderen met de nakosten,
III. althans, indien en voor zover het vorenstaande niet of gedeeltelijk wordt toegewezen, een voorziening in goede justitie te treffen.
3.2.
[eisende partij] legt aan haar vorderingen onder meer het volgende ten grondslag.
De onroerende zaak behoort in eigendom toe aan [eisende partij]. Deze omvat naast de woning ook een winkelgedeelte waarin voorheen een boekhandel gevestigd was. Verder staat op het perceel een garage. Aan de verzoeken om te woning te verlaten en te ontruimen is geen gevolg gegeven. In tegendeel, meerdere personen hebben zich toegang verschaft tot de woning en de rest van het perceel, waarbij onder meer bouwhekken en een promotiespandoek van het door [eisende partij] te ontwikkelen bouwproject zijn verwijderd. Zij verblijven zonder recht of titel in de onroerende zaak. [eisende partij] stelt dat zij niet op de hoogte is van de identiteit van de betrokken personen. Er is veel bedrijvigheid rond het pand, maar wie er feitelijk verblijven is onduidelijk. Bij een eerdere confrontatie ter plaatse waren de kinderen en ex vrouw van [wijlen betrokkene] aanwezig, maar [eisende partij] wordt telkens te verstaan gegeven dat er alleen via [gedaagde sub 1] kan worden gecommuniceerd. [eisende partij] stelt daarom geen grip op de situatie te hebben. Zij wordt belemmerd in de uitoefening van haar eigendomsrechten en zonder rechterlijke tussenkomst zal daarin op korte termijn geen verandering optreden. Daarom is sprake van een spoedeisend belang. Bovendien wil [eisende partij] voor de zomer van 2025 starten met de bouw van het appartementencomplex, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend. De bestaande bebouwing moet daarvoor tijdig kunnen worden gesloopt en daartoe moeten eerst de nutsvoorzieningen (kunnen) worden afgesloten. Dat alles wordt nu verhinderd.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde sub 1] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
[eisende partij] heeft verder voldoende aannemelijk gemaakt dat er meerdere personen zijn die de aanwezige bebouwing anders dan krachtens een persoonlijk of zakelijk recht gebruiken en/of bewonen en dat zij de identiteit van de personen die dat daadwerkelijk betreft in redelijkheid niet heeft kunnen achterhalen. [eisende partij] heeft daarom de in artikel 45 lid 4 jo. artikel 61 Rv omschreven wijze van dagvaarden mogen toepassen en heeft bij de uitvoering daarvan de vereiste formaliteiten in acht genomen. Geen van de anonieme gedaagden heeft zich ter zitting bekend gemaakt. Geconstateerd moet daarom worden dat ook zij, ondanks behoorlijke oproeping daartoe, niet zijn verschenen.
Tegen de gedaagde partijen is daarom verstek verleend.
4.2.
Het spoedeisend belang van [eisende partij] vloeit voort uit de aard en de grondslagen van de vorderingen en is ook overigens genoegzaam toegelicht door [eisende partij].
4.3.
Ter zitting heeft [eisende partij] te kennen gegeven er vanuit te gaan dat [gedaagde sub 1] slechts optreedt als woordvoerder en niet zelf feitelijk ter plaatse verblijft. Gelet daarop is de vordering jegens [gedaagde sub 1] niet toewijsbaar.
4.4.
Nu gedaagden sub 2 geen verweer hebben gevoerd en het gevorderde niet onrechtmatig of ongegrond voor komt, zal de vordering jegens hen worden toegewezen als hierna is vermeld.
4.5.
De vordering van [eisende partij] om dit vonnis ook ten uitvoer te kunnen leggen tegen een ieder die ten tijde van de tenuitvoerlegging zich daar bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer zich dat voordoet, zal eveneens worden toegewezen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 557a lid 3 Rv.
4.6.
Gedaagden sub 2 zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisende partij] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
119,40
- griffierecht
135,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening
zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
932,40
4.7.
In de zaak tegen [gedaagde sub 1] is [eisende partij] de partij die ongelijk krijgt en daarom in de kosten van [gedaagde sub 1] wordt veroordeeld. De kosten van [gedaagde sub 1] worden vastgesteld op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter
In de zaak tegen [gedaagde sub 1]
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de kosten van de procedure, aan de kant van [gedaagde sub 1] vastgesteld op nihil;
In de zaak tegen gedaagden sub 2
5.3.
veroordeelt gedaagden sub 2 om binnen 48 uur na betekening van het vonnis de onroerende zaak waaronder (een gedeelte van) het terrein gelegen aan de [adres] te verlaten en verlaten te houden, met machtiging van [eisende partij] om de ontruiming zelf te doen bewerkstelligen met behulp van de sterke arm van politie en/of justitie;
5.4.
bepaalt dat indien de ontruiming moet plaatsvinden met behulp van de sterke arm van politie en/of justitie, de daarbij te maken kosten voor rekening van de gedaagden sub 2 zullen komen die dat betreft en wel hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, en wel op vertoon van de daartoe benodigde bescheiden bestaande uit een exploot of proces-verbaal van de met deze bewerking van de verlating en ontruiming belaste deurwaarder waarin deze kosten gespecificeerd worden opgegeven;
5.5.
bepaalt dat dit vonnis binnen de in artikel 557a lid 3 Rv genoemde termijn van één jaar ook ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging in de onder 5.3. genoemde onroerende zaak bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer zich dat voordoet, op hunner kosten;
5.6.
veroordeelt gedaagden sub 2 hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, in de proceskosten van € 932,40, te vermeerderen met de kosten van betekening voor het geval het vonnis wordt betekend;
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J.P. Lambooij en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2025.