ECLI:NL:RBGEL:2025:1857

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
10894016 BH VERZ 24-1237
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevordering rechthebbende op bewindvoerder na einde bewind met verzoek om onderzoek naar boekhouding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 31 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een rechthebbende en zijn voormalig bewindvoerder. De rechthebbende heeft een schadevergoeding geëist van de bewindvoerder, die van 23 augustus 2014 tot 1 maart 2024 verantwoordelijk was voor zijn financiële zaken. De rechthebbende stelt dat hij schade heeft geleden door nalatigheden van de bewindvoerder, waaronder het niet tijdig betalen van kosten voor een alcoholslotprogramma (ASP) en het niet adequaat beheren van zijn schulden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bewindvoerder niet tijdig heeft gereageerd op betalingsherinneringen van het CBR, wat heeft geleid tot de ongeldigverklaring van het rijbewijs van de rechthebbende. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de rechthebbende onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de bewindvoerder aansprakelijk is voor de geleden schade. De kantonrechter heeft de vordering tot schadevergoeding afgewezen, met uitzondering van een bedrag van € 38,00 voor invorderingsrente op huurtoeslag, dat wel toewijsbaar is. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de rechthebbende niet ontvankelijk is in zijn verzoeken die na de zitting zijn ingediend. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team bewind
Zittingsplaats Zutphen
zaakgegevens 10894016 BH VERZ 24-1237

beschikking van de kantonrechter van 31 januari 2025

op verzoek van

[rechthebbende] ,

wonende te [postcode en woonplaats] , [straat en huisnummer] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
hierna te noemen: rechthebbende of verzoeker,
over wiens goederen van 23 augustus 2014 tot en met 1 maart 2024 bewindvoerder was:

[voormalig bewindvoerder 2] ,

correspondentieadres: [postbus] , [postcode en plaats] ,
hierna te noemen: [voormalig bewindvoerder 2] ,
en over wiens goederen van 18 augustus 2012 tot en met 23 augustus 2014 bewindvoerder was:

[voormalig bewindvoerder 1] ,

correspondentieadres: [postbus] , [postcode en plaats] ,
hierna te noemen: [voormalig bewindvoerder 1] .
[voormalig bewindvoerder 2] en/of [voormalig bewindvoerder 1] worden hierna ook genoemd: de voormalig bewindvoerder(s) en/of [voormalig bewindvoerder] .

De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de beschikking van de rechtbank Gelderland van 30 januari 2024 betreffende de opheffing van het bewind;
- het schadeverzoek van verzoeker met bijlagen, ontvangen op 15 maart 2024;
- de eindrekening van de voormalig bewindvoerder, ingediend in Toezicht op 2 april 2024;
- de reactie van de voormalig bewindvoerder, ontvangen op 17 april 2024;
- de brief van verzoeker met bijlagen, ontvangen op 6 juni 2024;
- de e-mail met bijlagen van de voormalig bewindvoerder van 28 augustus 2024;
- de brief van verzoeker met bijlagen, ontvangen op 2 oktober 2024;
- de brief van verzoeker met bijlagen, ontvangen op 16 oktober 2024;
- de e-mail van de griffier aan de bewindvoerder van 23 oktober 2024 met verzoek binnen vier weken te reageren op de brief van verzoeker, ontvangen op 16 oktober 2024;
- de brief van verzoeker, ontvangen op 29 oktober 2024;
- de brief van verzoeker met bijlagen, ontvangen op 11 november 2024;
- de brief van verzoeker met bijlagen van 9 december 2024;
- de brief van de griffier aan verzoeker van 16 december 2024 dat het onderzoek niet heropend wordt;
- de brief van de griffier van 20 december 2024 waarbij diverse stukken zijn doorgestuurd aan de voormalig bewindvoerder;
- de e- mail van de voormalig bewindvoerder van 2 januari 2025;
- de e- mail van de griffier aan de voormalig bewindvoerder van 7 januari 2025;
- de e-mail van de voormalig bewindvoerder van 16 januari 2025;
- de brief van de griffier aan verzoeker van 23 januari 2025.
Het verzoek is behandeld ter zitting op 18 juni 2024. Verzoeker en [voormalig bewindvoerder 1] , als en namens de voormalig bewindvoerder, zijn verschenen.

De feiten

Bij beschikking van de kantonrechter te Hilversum van 12 december 2008 is voor verzoeker curatele ingesteld op grond van verkwisting. [voormalig curator] was curator.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van de kantonrechter te Hilversum van 18 mei 2012 is de curatele omgezet in een onderbewindstelling van de goederen van rechthebbende wegens zijn geestelijke of lichamelijke toestand, met benoeming van [voormalig bewindvoerder 1] tot bewindvoerder. Bij beschikking van 22 augustus 2014 is diens rechtsopvolger, [voormalig bewindvoerder 2] per diezelfde datum benoemd tot bewindvoerder.
Rechthebbende heeft op 8 oktober 2013 een schone lei-verklaring gekregen op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). In het schuldentraject zijn niet alle openstaande schulden meegenomen. Tot 8 oktober 2023 kwam rechthebbende niet in aanmerking voor een nieuwe schuldregeling.
Het bewind is vanaf 24 februari 2018 gepubliceerd in het Centraal Curatele en bewindsregister (CCBR).
Bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 30 januari 2024 is het bewind met ingang van 1 maart 2024 opgeheven.

Het verzoek en het verweer

Verzoeker stelt dat hij schade heeft geleden door het bewind dat door [voormalig bewindvoerder] is gevoerd, op de gronden vermeld in het verzoekschrift. De voormalig bewindvoerder heeft verweer gevoerd tegen de stellingen van verzoeker, zoals nader weergegeven in het verweerschrift. Partijen hebben hun standpunten ter zitting nader toegelicht.
Verzoeker heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om nadere stukken in te dienen om zijn standpunt nader te onderbouwen. Wel heeft hij bij brieven van 1 en 16 oktober 2024 gereageerd op het nadere verweer van [voormalig bewindvoerder] van 28 augustus 2024. [voormalig bewindvoerder] heeft hierop bij e-mail van 16 januari 2025 gereageerd.
Verder heeft verzoeker de kantonrechter geïnformeerd over een verzoek van hem aan [voormalig bewindvoerder] over het overleggen van stukken en een klacht bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Tevens heeft hij een daarmee samenhangende vordering ingediend. De kantonrechter heeft het verzoek het onderzoek hiervoor te heropenen afgewezen.

De beoordeling

Wettelijk kader
Op grond van artikel 1:445 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) legt de bewindvoerder jaarlijks en aan het einde van het bewind rekening en verantwoording af aan de rechthebbende, ten overstaan van de kantonrechter. Als de rechthebbende niet in staat is de rekening op te nemen wordt deze verantwoording afgelegd aan de kantonrechter. Goedkeuring van deze rekening en verantwoording door de kantonrechter belet niet dat de rechthebbende na het einde van het bewind nogmaals over dezelfde tijdsruimte rekening en verantwoording vraagt. Dit kan alleen voor zover dit niet onredelijk is.
Op grond van artikel 1:444 BW is een bewindvoerder jegens rechthebbende aansprakelijk als hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Op grond van artikel 1:362 BW kan de kantonrechter op verzoek of ambtshalve de schade vaststellen die rechthebbende door slecht bewind van de bewindvoerder heeft geleden en de bewindvoerder tot vergoeding daarvan veroordelen.
Het is daarbij aan de rechthebbende te stellen en onderbouwen dat de bewindvoerder zich niet als goed bewindvoerder heeft gedragen en dat daaruit schade is voortgevloeid. Ook het bedrag van de gestelde schade moet door rechthebbende worden onderbouwd. Dit
is aan verzoeker uitgelegd tijdens de zitting voorafgaand aan de opheffing van het bewind.
(Deskundigen)onderzoek en overleggen stukken
Desgevraagd heeft verzoeker ter zitting aangegeven dat het hem gaat om vergoeding van de door hem geleden en mogelijk nog te lijden schade en dat hij niet verzoekt om een deskundige te benoemen om nader onderzoek te laten verrichten naar de boekhouding over de periode van 18 mei 2012 tot 1 maart 2024. Vervolgens heeft hij de kantonrechter bij brief van 1 oktober 2024 alsnog in overweging gegeven een dergelijk onderzoek te (laten) doen. De kantonrechter ziet hiertoe geen aanleiding. Uit de stukken is gebleken dat verzoeker met schulden aan het bewind begon en uit de WSNP kwam, dat zijn budget beperkt was en dat hij herhaaldelijk nieuwe schulden maakte. Van de mogelijkheid om jaarlijks de rekening en verantwoording te bespreken, heeft verzoeker destijds expliciet geen gebruik willen maken en hij heeft de rekening en verantwoordingen bewust niet getekend. De kantonrechter ziet geen aanleiding en acht het onredelijk om thans over te gaan tot onderzoek over dezelfde tijdsruimte van bijna 12 jaar. De kantonrechter zal in dat kader eveneens het verzoek afwijzen om [voormalig bewindvoerder] op te dragen alle correspondentie met een bepaald e-mailadres van verzoeker enerzijds en [voormalig bewindvoerder] anderzijds te verstrekken.
De kantonrechter zal, zoals aan verzoeker is bericht bij brieven van 16 december 2024 en 15 januari 2025, ook niet beslissen op zijn verzoeken in de brieven van 29 oktober, 8 november en 9 december 2024. De kantonrechter heeft ter zitting aan partijen alleen toegestaan om over een beperkt aantal punten nadere stukken in te dienen en hun standpunten nader toe te lichten. Voor het overige is het onderzoek gesloten. Het is in strijd met de goede procesorde om verzoeker in de nieuwe verzoeken te ontvangen. De kantonrechter zal verzoeker in die verzoeken niet ontvankelijk verklaren.
De vordering
De kantonrechter zal derhalve beslissen over de vraag of [voormalig bewindvoerder 2] dan wel diens voorganger [voormalig bewindvoerder 1] niet heeft gehandeld zoals van een goed bewindvoerder verwacht had mogen worden en of verzoeker hierdoor schade heeft geleden of nog zal lijden, op basis van de stellingen van verzoeker over nalatigheden en onzorgvuldigheden van de voormalig bewindvoerder. Verzoeker heeft daarbij de volgende posten benoemd, die hierna beoordeeld worden:
Warmtebedrijf
UWV
Nalatig door niet betalen voor ASP en doorbetalen AS (CBR)
Geen poging tot contact met schuldeisers
Onnauwkeurige financiële administratie
Ten onrechte meegedeeld schadevrij
Terugbetaling huurtoeslag 2022
Immateriële schade
Kosten van de procedure inclusief de nakosten

1. Warmtebedrijf

Verzoeker stelt dat de voormalig bewindvoerder geen leveringsovereenkomst heeft gesloten met het warmtebedrijf terwijl hij wel gebruik heeft gemaakt van de voorzieningen van het warmtebedrijf. [woningcorporatie] heeft de bewindvoerder er bij de verhuizing op gewezen dat een nieuwe overeenkomst moest worden gesloten. Door deze fout van [voormalig bewindvoerder] moet verzoeker nu een hoger voorschotbedrag betalen. Dit is een aanslag op zijn budget en het is hierdoor lastig om aan zijn overige financiële verplichtingen te voldoen. Ook heeft hij met veel moeite een betalingsregeling kunnen treffen voor de voorschotbedragen en extra kosten.
Verzoeker schat de schade op € 1.680,00.
De voormalig bewindvoerder erkent dat geen (tijdige) aanmelding bij het warmtebedrijf heeft plaatsgevonden. Hierdoor is geen schade ontstaan want de vordering van het warmtebedrijf betreft het door verzoeker verschuldigde bedrag. Het warmtebedrijf heeft verzoeker geen boete opgelegd en er is ook geen sprake van een verhoging.
De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van een toerekenbare fout van de voormalig bewindvoerder door verzoeker niet tijdig aan te melden bij het warmtebedrijf. Verzoeker heeft daardoor echter geen financiële schade geleden. Hij moet alsnog het bedrag betalen aan het warmtebedrijf waarvoor hij diensten heeft afgenomen. Niet is gebleken dat daar rente of kosten bij zijn gekomen. De kantonrechter zal de vordering dan ook afwijzen.

2. UWV

Verzoeker stelt dat [voormalig bewindvoerder] het UWV niet tijdig heeft geïnformeerd over het feit dat verzoeker in loondienst was. Hierdoor is een terugbetalingsverplichting ontstaan. [voormalig bewindvoerder] heeft vervolgens niet de volledige aflossingscapaciteit benut waardoor verzoeker het recht is misgelopen om aanspraak te maken op toekomstige kwijtschelding. [voormalig bewindvoerder] had het ontvangen bedrag direct moeten terugbetalen in plaats van een regeling te treffen. Er was daarvoor voldoende geld beschikbaar. Ook in januari 2024 was er nog voldoende saldo om in één keer terug te betalen. Er kan beslag worden gelegd op het loon als verzoeker een betaling zou missen. Verder liep verzoeker door het niet melden het risico een boete opgelegd te krijgen. Doordat verzoeker nu moet terugbetalen heeft hij meer financiële verplichtingen, naast de betalingsregeling met betrekking tot de energielasten.
De bewindvoerder voert geen verweer met betrekking tot de gemaakte fout maar voert wel aan dat kwijtschelding niet van toepassing was omdat sprake is van een terugbetalingstermijn van 14 maanden. Er bestaat pas recht op kwijtschelding als iemand zich minimaal drie jaar aan de betalingsregeling heeft gehouden. Betrokkene is niet benadeeld en er is geen sprake van schade door het te laat melden.
De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van een toerekenbare fout van [voormalig bewindvoerder] omdat zij heeft verzuimd tijdig aan het UWV door te geven dat verzoeker in loondienst was. [voormalig bewindvoerder] betwist niet dat toen de uitkering werd gestort voldoende saldo aanwezig was om dit bedrag op korte termijn geheel terug te betalen. [voormalig bewindvoerder] heeft dit niet gedaan. De fout van [voormalig bewindvoerder] heeft niet geleid tot schade omdat het UWV geen extra kosten in rekening heeft gebracht of een boete heeft opgelegd. Kwijtschelding kan sowieso niet aan de orde zijn. Het is aan verzoeker om eventueel loonbeslag in de toekomst te voorkomen. De kantonrechter zal de vordering afwijzen.

3. Nalatig door niet betalen voor ASP en doorbetalen AS (CBR)

De feiten t.z.v. ASP/CBR
Bij besluit van 7 december 2013, geadresseerd aan het huisadres van verzoeker, heeft het CBR het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard en hem deelname aan het alcoholslotprogramma (ASP) opgelegd. In de overgelegde eerste twee bladzijden van die brief staat dat de kosten voor het opleggen van het ASP € 306,00 bedragen en dat dat bedrag voor 21 januari 2014 door het CBR moet zijn ontvangen. Verder moet verzoeker de kosten van het uitvoeren van het ASP betalen. De eerste termijn ad € 400,00 moet voor 20 juli 2014 zijn ontvangen. Na betaling kan verzoeker een AS laten inbouwen.
Op 20 januari 2014 is van de beheerrekening van verzoeker € 306,00 aan het CBR betaald, op 24 januari 2014 € 64,40 en op 17 februari 2014 € 400,00.
Het CBR heeft op 19 september 2014 en 9 oktober 2014 betalingsherinneringen verstuurd aan het woonadres van verzoeker terzake een betaling voor het ASP van € 120,00.
Het CBR heeft op 4 november 2014 aan het woonadres van verzoeker een besluit verstuurd met als onderwerp “
gevolgen niet betalen alcoholslot”. Daarin staat dat tekortkomingen zijn geconstateerd in de betaling van het ASP ten gevolge waarvan het rijbewijs van verzoeker ongeldig is verklaard.
In een e-mail van 12 maart 2015 van het CBR staat: “
Op 4 november hebben we uw alcoholslotprogramma beeindigd en uw rijbewijs (…) ongeldig verklaard. (…) Dit besluit hebben wij op 4 november 2014 verstuurd naar het toen bij ons bekende adres. (…) Op 11 november 2014 hebben wij u een kopie gestuurd van ons besluit van 4 november 2014. Tevens hebben wij op zowel 4 november als 11 november 2014 een kopie van het besluit gestuurd aan uw advocaat (…)”
In een e-mail van 19 maart 2015 van het CBR staat: “
De kosten voor de tweede termijn van de uitvoering van het alcoholslotprogramma, een bedrag van € 120,00, zijn door ons nooit ontvangen. Per brief van 1 september 2014 en 19 september 2014 hebben wij u laten weten dat u deze op uiterlijk 1 oktober 2014 had moeten voldoen. Per brief van 9 oktober 2014 hebben wij u bovendien nog in de gelegenheid gesteld om deze kosten op uiterlijk 16 oktober 2014 te voldoen. (…)
In een mail van 2 april 2015 van [voormalig bewindvoerder 2] aan verzoeker staat “
Het CBR heeft mij zojuist laten weten dat al het contact via jou en je advocaat liep en dat er dus geen facturen naar mij toe zijn gestuurd. Omdat je de factuur niet hebt doorgestuurd, heb ik ook geen betaling voor je kunnen verrichten”.
In de beslissing op bezwaar van het CBR van 27 mei 2015, waarbij het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk is verklaard, staat hetzelfde als in de mail van het CBR van 12 maart 2015. Verder staat er in dat de brief van 11 november 2014 nooit retour gekomen is.
Stellingen van partijen t.z.v. ASP/CBR
Verzoeker stelt dat de voormalig bewindvoerder aansprakelijk is voor nalatigheid bij het nakomen van zijn betalingsverplichtingen aan het CBR. Als gevolg van het uitblijven van betaling is zijn rijbewijs en zijn deelname aan het alcoholslotprogramma (ASP) op 4 november 2014 ongeldig verklaard. Hierdoor is schade ontstaan en zijn kosten voor niets gemaakt. [voormalig bewindvoerder] wist dat verzoeker een ASP was opgelegd en was bekend met of behoorde bekend te zijn met alle betalingsverplichtingen en het programma. Dit blijkt uit de betalingen aan het CBR van 20 januari 2014, 24 januari 2014 en 17 februari 2014. [voormalig bewindvoerder 2] heeft de tweede termijn van € 120,00, ondanks meerdere herinneringen, niet betaald. [voormalig bewindvoerder] heeft de kosten voor de huur van het alcoholslot (AS) wel doorbetaald, door 41 maandelijkse afschrijvingen van 25 maart 2014 tot en met 16 januari 2016. Alle post ging tijdens het bewind naar de bewindvoerder. Ook als [voormalig bewindvoerder] niet op de hoogte was van alle kosten maar wel betalingen aan het CBR inzake het AS verrichtte, is sprake van niet goed behartigen en beschermen van de belangen van verzoeker, aldus verzoeker.
De voormalig bewindvoerder voert aan dat zij geen fout heeft gemaakt. De brieven van het CBR en de betalingsherinneringen zijn aan verzoeker gestuurd. Bij mail van 2 januari 2014 heeft verzoeker [voormalig bewindvoerder] meegedeeld dat zijn rijbewijs is ingevorderd. [voormalig bewindvoerder] wist vanaf dat moment van de invordering, de inschakeling van de advocaat en de verplichte deelname aan het ASP. Voor zover facturen van CBR, CJIB en [leverancier] zijn doorgestuurd, zijn die voldaan. [voormalig bewindvoerder] heeft geen betaling van € 120,00 aan het CBR gedaan omdat die factuur haar niet bekend was. Die factuur zit niet in de administratie van [voormalig bewindvoerder] . Verzoeker heeft [voormalig bewindvoerder] niet bericht over de betalingsherinneringen van 1 en 19 september en 9 oktober 2014. Als de bewindvoerder niet bekend is met een achterstallige betaling kan haar niet-betaling niet verweten worden. Verzoeker heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 november 2014. Het is de verantwoordelijkheid van verzoeker om te zorgen voor een correcte adresregistratie in de gemeentelijke basisadministratie. Het bezwaarschrift van verzoeker tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs en het ASP is op 27 mei 2015 door het CBR niet-ontvankelijk verklaard. De (extra) kosten ten gevolge van de beëindiging van het ASP, noch de kosten van het tweede ASP zijn aan de voormalig bewindvoerder te verwijten of toe te rekenen. Verder beroept de voormalig bewindvoerder zich op verjaring ex artikel 3:310 BW en de wettelijke klachtplicht ex artikel 6:89 BW. Naast het feit dat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij de factuur heeft verzonden, heeft hij destijds evenmin bij [voormalig bewindvoerder] gecontroleerd of zijn bericht door [voormalig bewindvoerder] was ontvangen.
Ter zitting heeft verzoeker onder meer gesteld dat uit een mail van [voormalig bewindvoerder] uit 2015 blijkt dat zij erkent dat zij onterecht de tweede termijn niet heeft betaald. Hierin gaf zij aan ‘
dit te zijn vergeten te betalen’, aldus verzoeker. Hij kan die mail niet meer in het geding brengen vanwege een wisseling van mailadres maar [voormalig bewindvoerder] moet die mail nog wel hebben. Verzoeker vraagt de kantonrechter [voormalig bewindvoerder] op te dragen die mail van hem aan [voormalig bewindvoerder] in het geding te brengen. [voormalig bewindvoerder] heeft ter zitting toegezegd te zullen zoeken of die mail zich in haar archief bevindt. Verzoeker stelt dat [voormalig bewindvoerder] doelbewust informatie achterhoudt door die e-mail niet in te dienen. Het niet op de hoogte zijn van de latere termijnen staat in contrast met de door [voormalig bewindvoerder] overgelegde stukken waaruit blijkt dat elke zes maanden een termijnbetaling moet plaatsvinden. Uit een mail van 25 maart 2015 blijkt dat [voormalig bewindvoerder 2] toen op de hoogte was van de problemen rondom de betalingen aan het CBR, aldus verzoeker.
Oordeel van de kantonrechter t.z.v. ASP/CBR
Vast staat dat een termijn voor het ASP van € 120,00 niet is betaald waardoor het rijbewijs en ASP van verzoeker ongeldig zijn verklaard. Verzoeker stelt dat de niet-betaling een fout is van de voormalig bewindvoerder en dat deze dat heeft erkend. Deze betwist dat. Het is aan verzoeker om de fout, of de erkenning daarvan, te onderbouwen en zo nodig te bewijzen.
[voormalig bewindvoerder] doet echter een beroep op verjaring.
In artikel 3:310 BW staat dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag die volgt op de dag waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden.
De kantonrechter is van oordeel dat de voormalig bewindvoerder terecht een beroep doet op verjaring. Anders dan verzoeker stelt, is geen sprake van voortdurende nalatigheid. De gestelde fout waarop de aansprakelijkheidsvordering is gebaseerd, is het niet betalen van de factuur van € 120,00. Verzoeker wist in november 2014 - of had toen behoren te weten - dat zijn rijbewijs en het ASP ongeldig waren verklaard wegens het niet betalen van die factuur. Gesteld noch gebleken is dat hij de voormalig bewindvoerder binnen vijf jaar daarna aansprakelijk heeft gesteld. Verzoeker stelt weliswaar dat [voormalig bewindvoerder] de gestelde fout heeft erkend maar dat zou volgens verzoeker in 2015 geweest zijn. Erkenning stuit de verjaring. Door stuiting van de verjaring begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen. Als zou komen vast te staan dat [voormalig bewindvoerder] de fout in een mail uit 2015 heeft erkend, zou de verjaringstermijn in 2015 opnieuw zijn gaan lopen. Gesteld noch gebleken is dat die (nieuwe) verjaringstermijn gestuit is zodat ook in dat geval de huidige vordering te laat is ingesteld. Dat de gevolgschade nog doorloopt, zoals verzoeker stelt, is gelet op het vorenstaande niet relevant. De vordering is verjaard. De kantonrechter zal de vordering afwijzen.
Overigens is de kantonrechter van oordeel dat van een fout of de erkenning daarvan ook niet is gebleken.
Gebleken is dat alle brieven van het CBR over het ASP (de brief over de oplegging van het ASP, de betalingsherinneringen en de brief over de ongeldigverklaring) door het CBR naar het huisadres van verzoeker zijn gestuurd. Niet gebleken is dat hij deze brieven naar [voormalig bewindvoerder] heeft doorgestuurd. Verzoeker heeft niet aangetoond dat hij [voormalig bewindvoerder] op de hoogte heeft gesteld van de betalingsverplichting van € 120,00. Het enkele feit dat de bewindvoerder eerdere betalingen betreffende het ASP heeft gedaan en de betalingen voor de huur van het AS heeft gedaan, betekent niet dat [voormalig bewindvoerder] wist dat een half jaar na de eerste betalingen opnieuw € 120,00 voor het ASP moest worden betaald. De niet-betaling kan haar niet worden verweten. Van een fout van de voormalig bewindvoerder is niet gebleken.
Verzoeker stelt dat [voormalig bewindvoerder] de gestelde fout heeft erkend. Het is aan hem om dat te bewijzen. Verzoeker kan de mail waarnaar hij verwijst niet overleggen. Dat behoort tot zijn risico. [voormalig bewindvoerder] heeft in haar mail van 2 april 2015 al aan verzoeker laten weten dat zij van mening was dat verzoeker de factuur niet aan haar had doorgestuurd. Het had op de weg van verzoeker gelegen om [voormalig bewindvoerder] toen te wijzen op de thans gestelde erkenning en te zorgen voor het bewaren van die mail. De kantonrechter ziet geen aanleiding de voormalig bewindvoerder die mail te laten overleggen.
Tenslotte wijst [voormalig bewindvoerder] er terecht op dat verzoeker de gevolgen van de niet-betaling niet heeft beperkt doordat hij niet tijdig bezwaar heeft aangetekend tegen de ongeldigverklaring.

4. en 5. Geen poging contact schuldeisers en onnauwkeurige financiële administratie

Standpunten van partijen
Verzoeker stelt dat een bewindvoerder proactief op zoek moet naar oplossingen en zich moet inspannen om de financiële situatie van een rechthebbende te verbeteren. Het is onvoldoende dat de bewindvoerder zich alleen meldt bij de schuldeiser. Dit ondermijnt het streven naar een efficiënte schuldenregeling en het voorkomen van complicaties. Dat er geen financiële ruimte is voor aflossing maakt dit niet anders. De voormalig bewindvoerder heeft ontvangen herinneringen genegeerd. Het overzicht van het verloop van de schulden in de rekening en verantwoordingen klopt niet en was niet bijgewerkt. Schulden in het schuldoverzicht werden niet aangepast na ontvangst van de nieuwe stand. De voormalig bewindvoerder is derhalve niet adequaat omgegaan met het dossier van verzoeker, aldus verzoeker.
Verzoeker heeft twijfels over de nauwkeurigheid en de betrouwbaarheid van de administratie van de bewindvoerder. Zo stemmen de stukken in het systeem van de bewindvoerder en de originele stukken van [incassobureau] over de vordering van [schuldeiser 1] niet overeen. Verzoeker heeft een BKR registratie gekregen doordat de bewindvoerder niet heeft gereageerd op de circa 20 brieven van [schuldeiser 2] en diens vordering niet heeft betaald. De bewindvoerder had dat wel moeten doen of tenminste verzoeker moeten informeren zodat hij de vordering zelf had kunnen betalen om de registratie te voorkomen. Uiteindelijk heeft verzoeker de vordering zonder extra kosten zelf betaald. [voormalig bewindvoerder] heeft geen enkele poging ondernomen om contact te krijgen met schuldeisers. Dit heeft geleid tot onnodige kosten en rente, zoals € 40,00 incassokosten en € 0,13 rente bij [schuldeiser 3] in september en oktober 2019, € 216,62 incassokosten bij [gerechtsdeurwaarder] in 2016 en € 12,00 rente inzake [schuldeiser 4] . Veel schulden bleken verjaard te zijn, zoals die bij [schuldeiser 5] en [schuldeiser 6] . Als verzoeker niet zelf zijn schuldeisers had benaderd zou het bewind nog steeds hebben voortgeduurd. [voormalig bewindvoerder] is aansprakelijk voor de onduidelijkheid over afbetaling en de schade die daarvan het gevolg is, aldus verzoeker. Ter zitting heeft hij aangegeven dat er geen sprake is van financiële schade.
De voormalig bewindvoerder heeft verweer gevoerd. Zij heeft geschetst hoe een en ander bij haar kantoor in zijn werk gaat. De bewindvoerder vroeg bij schuldeisers het bedrag van de openstaande vordering op, geprobeerd werd het schuldenplaatje volledig te hebben maar de bewindvoerder gaat pas actief schuldeisers benaderen als sprake is van toeleiding naar een schuldregeling. Dit kon in het geval van verzoeker pas in 2023. Er waren veel schulden. De situatie was te instabiel voor schuldhulpverlening, verzoeker werkte doelbewust tegen door beperkingen op zijn telefoonabonnement ongedaan te maken en hoge kosten te veroorzaken en er waren diverse beschikkingen inzake onder meer snelheidsovertredingen. Er was geen ruimte om met alle schuldeisers een regeling te treffen. Door rente liepen de schulden op en daardoor kreeg verzoeker een BKR registratie. Er was geen sprake van onnauwkeurigheid van de administratie. Hetgeen verzoeker de voormalig bewindvoerder verwijt, kan haar niet worden toegerekend.
Beoordeling kantonrechter punt 4/5
De kantonrechter is van oordeel dat het de taak van de bewindvoerder is om de financiële situatie zoveel mogelijk te stabiliseren. Hij is daarbij afhankelijk van de mogelijkheden en medewerking van de rechthebbende. In dit geval geldt dat verzoeker aanvankelijk een Wajong-uitkering had. Na de schone lei in 2013 had hij nog forse schulden, er kwamen (verkeers)boetes binnen en het bewind werd in 2018 gepubliceerd vanwege het afsluiten van abonnementen en internetaankopen. Beperkende maatregelen zoals de blokkade op dure telefoondiensten, omzeilde verzoeker. Van een stabiele situatie was, door toedoen van rechthebbende, derhalve geen sprake.
Wat betreft de schulden is het de taak van de bewindvoerder om de schuldeisers op de hoogte te stellen van het bewind en de schulden te inventariseren. Het is niet de taak van de bewindvoerder om de schulden te regelen. Daarvoor kan worden toegeleid naar de schuldhulpverlening. Het is algemeen bekend dat schulden toenemen bij niet aflossen, door rente en kosten. De bewindvoerder hoeft pas opnieuw naar de omvang van de schuld te vragen op het moment dat een actuele schuldenlijst moet worden ingediend voor de minnelijke of wettelijke schuldsaneringsregeling. Voor verzoeker gold dat hij pas in 2023 weer bij de wettelijke schuldsaneringsregeling terecht kon. Dat de vermelding in schuldoverzichten niet actueel was, wijst derhalve niet op fouten.
Dat de bewindvoerder niet op alle brieven van schuldeisers reageert, is evenmin verwijtbaar. Er was immers geen ruimte voor het afbetalen van de schulden. Dat kan onder omstandigheden anders zijn maar dat vraagt om een duidelijker onderbouwing van het standpunt wat de bewindvoerder fout heeft gedaan en wat daarvan de gevolgen zijn. De wet beperkt de eis om over het verleden rekening en verantwoording af te leggen tot dat wat niet onredelijk is en een schadevordering moet concreet en voldoende onderbouwd zijn, zodat de bewindvoerder weet waartegen hij zich moet verweren.
Verzoeker heeft weliswaar heel veel stukken in het geding gebracht en stellingen ingenomen maar die stellingen blijven algemeen en met die stukken heeft hij er een zodanig zoekplaatje van gemaakt dat niet geoordeeld kan worden dat van een concrete stellingname en de onderbouwing daarvan sprake is.
De bewindvoerder mag geen schuldeisers voortrekken, bijvoorbeeld om een BKR registratie te voorkomen. Naar het oordeel van de kantonrechter hoeft de bewindvoerder de verzoeker ook niet te informeren over een dreigende BKR registratie. Enerzijds omdat tijdens het bewind het beheer uitsluitend aan de bewindvoerder toekomt, anderzijds omdat ook daarmee bereikt zou (kunnen) worden dat één schuldeiser door te dreigen met die registratie met voorrang betaald wordt.
Verzoeker stelt dat hij benadeeld is doordat schulden verjaard zijn. Als schulden verjaard zijn, hoeft rechthebbende ze niet meer af te betalen. Afbetalen mag nog wel. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt dus niet in te zien dat sprake is van benadeling.
Dat verzoeker schade heeft geleden doordat er rente en kosten bij zijn schulden zijn gekomen en dat dat aan de voormalig bewindvoerder te verwijten valt, heeft hij onvoldoende onderbouwd. Enerzijds is niet gebleken dat deze verhogingen te voorkomen waren geweest, verzoeker had immers een zeer beperkte aflossingscapaciteit en veel – ook nieuwe – schulden. Anderzijds heeft verzoeker in de loop van de jaren met hulp van zijn moeder en opnieuw in 2023/2024 met een verkregen schadevergoeding en met door zijn moeder verstrekt geld, schulden afgelost door betaling van een som ineens waarbij hij die rente en kosten niet heeft betaald.
Uit de door verzoeker ingediende stukken blijkt ook dat de voormalig bewindvoerder wel degelijk acties heeft uitgezet, onder andere met betrekking tot de vordering bij [incassobureau] (2021). Er heeft een verlaging van die vordering plaatsgevonden, zo zijn onder meer de incassokosten in mindering gebracht.
De kantonrechter is derhalve van oordeel dat niet gebleken is dat de bewindvoerder zijn taak ten aanzien van de schulden niet juist heeft vervuld noch dat de taakuitoefening tot schade voor verzoeker heeft geleid, behoudens hetgeen hierna bij punt 6 staat. De kantonrechter zal de vordering afwijzen.

6. Ten onrechte meegedeeld schadevrij

Verzoeker stelt dat hij door de bewindvoerder ten onrechte is geïnformeerd dat hij geen schulden meer had omdat gebleken is dat hij nog meerdere schulden had bij [schuldeiser 6] . De voormalig bewindvoerder heeft die fout erkend. De fout heeft echter geen schade, anders dan teleurstelling en wrevel, ten gevolge gehad, zoals verzoeker ter zitting ook heeft erkend, zodat de kantonrechter de vordering zal afwijzen.

7. Terugbetaling huurtoeslag 2022

Verzoeker stelt dat de voormalig bewindvoerder nalatig is geweest bij de terugbetaling van de huurtoeslag over 2022. Dit heeft geleid tot een schadepost van € 38,00 invorderingsrente. Verzoeker stelt dat de voormalig bewindvoerder op 23 augustus 2022 een brief hierover heeft gehad van de Belastingdienst waarin stond dat het bedrag op 4 oktober 2022 terugbetaald moest zijn. Dit laatste blijkt niet uit de door hem overgelegde stukken. Wel blijkt daaruit genoemd bedrag aan invorderingsrente.
De voormalig bewindvoerder heeft ter zitting aangevoerd dat de schade alleen toerekenbaar is als zij van de vordering wist en er ruimte was voor betaling. In haar brief van 28 augustus 2024 geeft zij slechts aan dat niet alles foutloos is verlopen, zoals de te veel ontvangen toeslagen en dat door die tekortkomingen geen extra kosten zijn ontstaan.
De kantonrechter merkt dit aan als een erkenning van de fout. Over de vraag of er ruimte was om te betalen heeft [voormalig bewindvoerder] geen nader verweer gevoerd zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat er in dit concrete geval ruimte was voor betaling. Uit de stukken van verzoeker blijkt dat hij aan de Belastingdienst € 38,00 invorderingsrente verschuldigd is. [voormalig bewindvoerder] heeft haar verweer dat door haar fout geen extra kosten zijn ontstaan, niet onderbouwd, terwijl dit wel vraagt om een nadere toelichting. Nu dit ontbreekt zal de kantonrechter de vordering van € 38,00 toewijzen.

8. Immateriële schade.

Verzoeker heeft verzocht om vergoeding van zijn emotionele schade. Hij stelt dat hij last heeft van onzekerheid, stress, frustratie en zorgen en dat hij daarvan ’s nachts wakker ligt. Ook van de discussie met het warmtebedrijf heeft hij nachten wakker gelegen omdat dat bedrijf dreigde met afsluiting. Bovendien vraagt hij zich af of er nog andere schulden boven water komen waarvan hij zich nu niet bewust is. Hij dacht dat hij van zijn schulden af was door een regeling te treffen met zijn schuldeisers maar nu blijkt hij toch nog een schuld van € 3.000,- à € 4.000,- te hebben en moet hij maandelijks een extra bedrag van € 462,00 betalen naast de vaste lasten. Ter zitting heeft hij aangegeven dat hij het een en ander weliswaar niet anders had kunnen regelen maar dat het wel tot angst en frustratie heeft geleid.
De voormalig bewindvoerder voert aan dat van schade geen sprake is en vindt toewijzing van een immateriële schadevergoeding niet terecht. Verder geeft zij aan dat sprake is van een eigen aandeel van verzoeker en dat verzoeker ter zitting al heeft aangegeven dat hij zijn hele leven al last heeft van stressklachten en daarvoor al jarenlang medicatie gebruikt.
In artikel 6:106 BW is bepaald onder welke voorwaarden een benadeelde aanspraak kan maken op immateriële schadevergoeding. Er moet een grondslag zijn voor aansprakelijkheid van de veroorzaker, zoals in het onderhavige geval een toerekenbare tekortkoming. Als de aansprakelijkheid vast staat, kan de benadeelde aanspraak maken op een dergelijke schadevergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat (immateriële schadevergoeding):
a. als de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen,
b. als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast of
c. als het nadeel gelegen is in aantasting van de nagedachtenis van een overledene (…).
De kantonrechter is gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat niet is voldaan aan de eisen zoals genoemd in artikel 6:106 lid 1 BW.
Gesteld noch gebleken is dat verzoeker zich vanwege de angst en frustratie onder behandeling van een arts heeft moeten stellen. Bovendien gaat het om klachten die hij al had. De kantonrechter acht echter wel aannemelijk dat iemand wiens goederen gedurende lange tijd onder bewind hebben gestaan en die eindelijk zijn schulden heeft afgelost, niet verwacht dat er nog allerlei schulden uit de hoge hoed komen. Dat hij zich daardoor overvallen voelt en zich zorgen maakt over wat er nog komen kan, begrijpt de kantonrechter. Zeker omdat de gebleken nagekomen schulden geen vermijdbare consumptieve uitgaven of boetes betreffen, waarop verzoeker wel maar de bewindvoerder minder zicht heeft, maar gaan over toeslagen en vaste lasten, die bij een bewindvoerder bij uitstek in beeld behoren te zijn en over een schuld bij een incassobureau, waarvan de voormalig bewindvoerder expliciet had meegedeeld dat die was afgelost. Dat iemand dan wakker ligt vanwege de geldzorgen en de onzekerheid over onbekende schulden en afsluiting van voorzieningen, is begrijpelijk.
Anderzijds constateert de kantonrechter dat verzoeker al jaren niet meewerkte aan het bewind en steeds nieuwe schulden veroorzaakte. Daardoor was het bewind voor de voormalig bewindvoerder lastig uit te voeren. [voormalig bewindvoerder] heeft een mail van 20 mei 2019 in het geding gebracht waarin verzoeker schrijft “
Ik ontvang elk jaar de rekening van verantwoording. En elk jaar teken ik hem bewust niet. Waarom is het nu zo belangrijk daar een gesprek over te houden?” Deze mail tekent de houding van verzoeker, die veel verwacht, maar in elk geval destijds, weinig eigen verantwoordelijkheid nam.
Bovendien kan het in de loop van 12 jaar bewind gebeuren dat de bewindvoerder een fout maakt. Zolang die erkend wordt en de schade vergoed wordt, zit in zo’n enkele fout geen aanleiding voor een immateriële schadevergoeding.
Volgens artikel 1:445 BW kan verzoeker na het einde van het bewind nogmaals over dezelfde tijdsruimte rekening en verantwoording vragen, maar alleen voor zover dit niet onredelijk is. Hetgeen verzoeker in deze procedure van de bewindvoerder verwacht, grenst aan het onredelijke. Desalniettemin heeft de voormalig bewindvoerder verzoeker alsnog toegang verstrekt tot vrijwel de gehele administratie van het bewind, een enorm aantal documenten, bijna vanaf het begin van het bewind. De verwachtingen die verzoeker heeft van het bewind en zijn bewindvoerder zijn groter dan wat de kantonrechter van een bewindvoerder verwacht.
De kantonrechter heeft niet kunnen vaststellen welke immateriële schade verzoeker precies heeft geleden en wanneer en waardoor die zou zijn ontstaan. Ook heeft verzoeker onvoldoende gesteld noch is anderszins gebleken dat is voldaan aan één van de eisen gesteld onder a, b en c van voornoemd artikel. Derhalve is de kantonrechter van oordeel dat er in redelijkheid en billijkheid geen reden bestaat een immateriële schadevergoeding toe te kennen, ondanks het feit dat [voormalig bewindvoerder 1] danwel diens opvolger [voormalig bewindvoerder 2] een aantal toerekenbare fouten heeft gemaakt, waarvan verzoeker thans last heeft of zou kunnen hebben.
De kantonrechter zal het verzoek tot vergoeding van immateriële schadevergoeding afwijzen.

9. Proceskosten/nakosten

Gelet op alle omstandigheden van het onderhavige geval en de aard van de procedure ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren.

10. Conclusie

De kantonrechter zal voormelde schade terzake invorderingsrente huurtoeslag 2022 ad € 38,00 toewijzen. [voormalig bewindvoerder 2] was toen de bewindvoerder zodat die schade aan haar toewijsbaar is. De kantonrechter zal haar in die schadepost veroordelen.

De beslissing

De kantonrechter
  • verklaart verzoeker niet ontvankelijk in de bij brieven van 29 oktober, 8 november en 9 december 2024 ingediende verzoeken;
  • veroordeelt [voormalig bewindvoerder 2] , als voormalig bewindvoerder van [rechthebbende] , voornoemd, tot betaling aan [rechthebbende] van een bedrag van € 38,00 (zegge achtendertig euro);
  • compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt;
  • wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. T.I. Spoor en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2025.
Tegen deze beslissing kan -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
a. door de verzoeker en degenen aan wie de griffier een afschrift van deze beschikking heeft verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat deze beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.