ECLI:NL:RBGEL:2025:1840

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
05.174997.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere brandstichtingen gericht op de ex-partner

Op 6 maart 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrouw die samen met een medeverdachte meerdere brandstichtingen heeft gepleegd. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf voor het opzettelijk stichten van branden, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden was te duchten. De brandstichtingen waren gericht op de woning van de ex-partner van de vrouw, die samenwoonde met een nieuwe partner. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de vrouw bij de brandstichtingen op 29 april 2024, 7 april 2024 en 19 april 2024. De vrouw had samen met haar medeverdachte een wraakactie uitgevoerd, waarbij ze brand had gesticht bij de woning en voertuigen van de ex-partner en zijn nieuwe partner. De rechtbank sprak de vrouw vrij van een derde feit, omdat er onvoldoende bewijs was voor haar betrokkenheid bij de vernieling van een ruit. De rechtbank legde ook een gebiedsverbod op voor de vrouw, om te voorkomen dat zij opnieuw strafbare feiten zou plegen tegen de ex-partner. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die zich onveilig voelden door de brandstichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats: Arnhem
Parketnummer: 05/174997-24
Datum uitspraak : 6 maart 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1964 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. S. Konya, advocaat in Bodegraven.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
zij op of omstreeks 29 april 2024 omstreeks 02:00 uur te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare en/of licht ontvlambare vloeistof en/of de voor- en/of toegangsdeur en/of het kozijn van een woning, gelegen op/aan de [straatnaam 1] ( [nummer] ) terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde woning en/of één of meer delen van het interieur van deze woning en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en), te weten voor één of meer in voornoemde woning aanwezige (en slapende) bewoner(s) te duchten was;
feit 2
zij op of omstreeks 07 april 2024 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brand versnellend middel en/of één of meer (onder)de(e)l(en) van een bedrijfsauto (merk Peugeot v.v.k. [kenteken 1] ), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde bedrijfsauto en/of één of meer naast geparkeerd staande personenauto(‘s), te weten: een Citroën C1 (v.v.k. [kenteken 2] ) en/of een Citroën Cl (v‚v.k. [kenteken 3] ) te duchten was;
feit 3
zij op of omstreeks 08 april 2024 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit in/van de voordeur van een woning, gelegen op/aan [straatnaam 1] ( [nummer] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
feit 4
zij op of omstreeks 19 april 2024 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brand versnellend middel en/of één of meer (onder)de(e)l(en) van een personenauto (merk Mitsubishi v.v.k. [kenteken 4] ), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde personenauto en/of een naast geparkeerd staande personenauto, te weten: een Renault Twingo (v.v.k. [kenteken 5] ) duchten was.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1, 2 en 4. Verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het tenlastegelegde wegens het gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feiten 1, 2 en 4
Verdachte is bevriend met medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). [2] [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) is de ex-partner van verdachte. [3] [slachtoffer 2] heeft een nieuwe partner, [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), die woonachtig is en is ingeschreven op het adres [straatnaam 1] in [plaats] . [4]
Tussen verdachte en [slachtoffer 2] is een conflict ontstaan over een aan hen beiden toebehorend huis. [5] Verdachte is daarover zo boos geworden dat ze wel eens heeft gedacht dat ze hem zijn kop er af zou willen hakken als ze hem tegenkwam. [6] Verdachte luchtte haar hart daarover tegenover [medeverdachte] ; ze wilde hem financieel helemaal kapot maken en zei wel eens figuurlijk ‘het liefst hak ik zijn kop eraf’. [medeverdachte] verklaart dat verdachte niets gunde, zelfs geen adem, zo wraaklustig was zij. [7] Zij was met een complete wraakactie bezig tegen [slachtoffer 2] . Zij wilde niet dat hij iets had, geen huis, geen auto, het liefst geen fiets, helemaal niets. [8]
Ten aanzien van feit 1
[slachtoffer 1] woonde op 29 april 2024 samen met [slachtoffer 2] op de [straatnaam 1] [nummer] in [plaats] . Op 29 april 2024 omstreeks 02:00 uur lag zij te slapen op de eerste verdieping in haar woning. [slachtoffer 1] is wakker geworden van het brandalarm. Zij is naar de begane grond gelopen en zag rook. Zij heeft naar haar voordeur gekeken en zag dat er brand was. De vlammen kwamen net boven de brievenbus uit aan de binnenzijde van de woning. Het kozijn onder de brievenbus aan de binnenzijde van de woning stond in brand. Aangeefster heeft met meerdere met water gevulde pannen de brand gedoofd. [slachtoffer 1] heeft de voordeur open gedaan en zag daar ook brand. [9]
Getuige [getuige] (hierna: [getuige] ) is gewekt door zijn vrouw vanwege een brandalarm. Hij heeft door zijn slaapkamerraam gekeken en zag lijnen van vuur voor de voordeur van [slachtoffer 1] . [getuige] is naar buiten gelopen. Zijn vrouw heeft hem een prullenbak met water gegeven waarmee hij het vuur heeft gedoofd. [getuige] heeft gezien dat er rook uit de meterkast kwam. [10]
De politie heeft camerabeelden van een nabijgelegen videodeurbel uitgekeken en beschrijft deze als volgt: een persoon loopt in de richting van de voordeur van [slachtoffer 1] . Deze persoon wordt omschreven als vermoedelijk een vrouw. Een ander persoon loopt achter de vrouw aan. De andere persoon wordt omschreven als een man. De vrouw heeft in haar linker hand een fles vast. De videobeelden laten vervolgens vlammen bij de voordeur van [slachtoffer 1] zien waarna de vrouw wegloopt. De man blijft nog even staan en loopt volgens met een fles in zijn handen weg. [11]
Er zijn monsters genomen van de grond onder een tegel aan de voorzijde van de woning van aangeefster ter hoogte van de brievenbus en binnen in de woning ter hoogte van brievenbus/kruipluik/voordeur. [12] Onderzoek van het NFI heeft in deze monsters vluchtige stoffen afkomstig van motorbenzine aangetoond. [13]
De forensisch onderzoeker heeft geconcludeerd dat er sprake was dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. Tijdens het uitbreken van de brand bevond de bewoner zich op de eerste verdieping en waren de directe buren thuis c.q. lagen deze op bed. Als de brand niet tijdig was ontdekt, had de brand zich kunnen ontwikkelen. Daarnaast heeft de onderzoeker geconcludeerd dat er sprake was van gemeen gevaar voor goederen omdat de woning deel uitmaakt van een rijtje woningen. [14]
In de telefoon van verdachte is een chatgesprek van 28 april 2024 om 20:28 tussen verdachte en [medeverdachte] aangetroffen met onder meer de volgende inhoud:
“ [medeverdachte] : Vergeet de oranje aansteker niet
[medeverdachte] : En een glaspotje met deksel. Gaan t nu dubbel en dwars goed doen” [15]
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij in de avond van 28 april 2024 samen met verdachte is geweest. Hij heeft verklaard dat hij en verdachte op de camerabeelden van de videodeurbel te zien zijn. Verdachte was erachter gekomen dat [slachtoffer 2] daar woonachtig zou zijn op het [straatnaam 1] . Toen had zij zoiets, zullen wij daarheen gaan. Zij wilde dat [slachtoffer 2] helemaal niets meer had. Het was niet zozeer om die vrouw wat aan te doen, maar om die vrouw te dwingen om hem eruit te gooien. “Zij had zoiets, als ik dat nou doe, die ruit ingegooid, nu de brand aan de voordeur, dat was haar opzet”. Verdachte en [medeverdachte] zijn gezamenlijk naar de woning aan het [straatnaam 1] gegaan. Verdachte is gaan sproeien met een fles met brandstof en heeft het flesje brandstof in de handen van [medeverdachte] geduwd zodat verdachte het vuur heeft kunnen aansteken. Verder heeft [medeverdachte] verklaard dat het chatbericht ‘
Gaan het nu dubbel en dwars goed doen’er over ging dat verdachte een brand zou stichten die ze dubbel en dwars goed moest doen omdat het eerder wel eens niet goed ging. [16]
De rechtbank stelt op basis van de genoemde bewijsmiddelen het volgende vast. Verdachte en [medeverdachte] hebben in de nacht van 28 op 29 april 2024 met elkaar afgesproken. [medeverdachte] heeft verdachte eraan herinnerd dat zij de aansteker en het glazen potje niet moet vergeten omdat zij de brandstichting dubbel en dwars goed zou gaan doen. In diezelfde nacht omstreeks 02.00 uur in de nacht is er brand gesticht door twee personen aan de [straatnaam 1] [nummer] te [plaats] . Gelet op de verklaring van [medeverdachte] stelt de rechtbank vast dat de twee personen verdachte en [medeverdachte] zijn. Verdachte is met een flesje gevuld met brandbare vloeistof gaan sproeien waarna zij dit flesje aan [medeverdachte] heeft gegeven. Verdachte heeft vervolgens de brandbare vloeistof aangestoken waardoor er brand wordt gesticht. Zoals blijkt uit de videobeelden is [medeverdachte] nog een moment blijven staan en heeft naar de – beginnende - brand gekeken.
[slachtoffer 1] lag op de eerste verdieping van haar huis te slapen en is wakker gemaakt door de rookmelder. Zij is gestart met het blussen van de brand. Haar buurman en buurvrouw zijn ook wakker gemaakt door het brandalarm en zijn te hulp geschoten bij het blussen van de brand.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt dat voorzienbaar is geweest dat bij deze brandstichting naar algemene ervaringsregels een gemeen gevaar voor goederen, zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar voor personen te duchten was. Dit volgt naar het oordeel van de rechtbank onder meer uit het tijdstip en de plek van de brandstichting. De brand is midden in de nacht gesticht toen [slachtoffer 1] en haar buren lagen te slapen. Verder is brand gesticht bij de voordeur, waardoor een belangrijke ontsnappingsroute uit het huis werd geblokkeerd. De woning maakte deel uit van een rijtje van woningen waardoor de brand zich had kunnen uitbreiden naar andere woningen.
Naar het oordeel van de rechtbank is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft verdachte vooraf herinnerd aan het meenemen van spullen om een brand te stichten. Daarnaast hebben verdachte en [medeverdachte] gezamenlijk de brandstichting uitgevoerd door naar de woning te gaan, waarbij [medeverdachte] het flesje met brandbare vloeistof vasthoudt zodat verdachte de vloeistof kon aansteken. [medeverdachte] is vervolgens blijven kijken bij de start van de brand.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit onder 1.
Ten aanzien van feit 2
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij eigenaar is van een Peugot Partner voorzien van kenteken [kenteken 1] . Op 7 april 2024 heeft [slachtoffer 2] gezien dat er drie auto’s waren uitgebrand op het Violerenplein te [plaats] . Hij heeft zijn voertuig herkend als middelste van die drie auto’s en heeft gezien dat zijn auto volledig is uitgebrand. [17]
Aangeefster [aangeefster 1] (hierna: [aangeefster 1] ) heeft verklaard dat zij eigenaar is van een Citroën C1 personenauto voorzien van het kenteken [kenteken 2] . Zij heeft gezien dat er drie auto’s in brand stonden waarvan één haar voertuig betrof. De auto heeft brandschade aan de gehele linkerzijde. [18]
Aangeefster [aangeefster 2] (hierna: [aangeefster 2] ) heeft verklaard dat zij eigenaar is van een Citroën Cl personenauto voorzien van het kenteken [kenteken 3] . Zij is in de nacht van 6 op 7 april 2024 wakker geworden en heeft gezien dat er op de parkeerplaats een auto in de fik stond en zij is naar buiten gelopen. [aangeefster 2] heeft gezien dat haar auto ook schade had opgelopen door de brand van de auto naast haar auto. De hele rechterkant van haar voertuig is door de vlammen beschadigd. [19]
Op 6 april 2024, te 20.03 uur vond er een chat gesprek plaats in Whatsapp tussen [medeverdachte] en verdachte met onder meer de volgende inhoud:
“ [medeverdachte] : Gooi straks een helm in je auto voor de zekerheid[verdachte] : Doe ik” [20]
[medeverdachte] heeft op 7 april 2024 in de ochtend een nieuwsbericht van de Stentor betreffende de brand van drie auto’s in [plaats] gedeeld met verdachte. In datzelfde chatgesprek zijn de volgende berichten gestuurd:
“ [verdachte] : Waar vond jij dat terug. Ik had al zitten zoeken maar kreeg dit niet[medeverdachte] : Facebook. Incidenten [plaats] of 112 [plaats][medeverdachte] : Kut flesje. T werkt nie Whoehahahahahag[verdachte] : Het heeft eerst even in moeten werken voordat het zijn werk deed. Maar zoals ik het zie heeft het aan beide kanten gewerkt[medeverdachte] : Idd(vijf maal lach emoticons)
[verdachte] : Happy birthday zullen we maar zeggen. Dubbel op dus(...) [verdachte] : [naam 1] zei tegen mij jij was wel laat thuis maar heeft helemaal niet meegekregen dat jij er ook bij was. Houden zo[medeverdachte] : Idd Whoehahahahahag"
[medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte de brand aan de auto’s heeft aangestoken.
Het bericht ‘
Kut flesje. T werkt nie Whoehahahahahag’ging over een flesje met Zippo aanstekervloeistof. Verdachte had [medeverdachte] vertelt dat zij Zippo vloeistof
had gebruikt, dat zij dat niet aankreeg en dat het pas later ging branden, alsof daar vertraging in zat. Zij had Zippo aanstekervloeistof omdat [naam 1] een Zippo had. [21]
De rechtbank stelt vast dat in de nacht van 6 op 7 april 2024 de auto van [slachtoffer 2] in de brand is gestoken. Door deze brand zijn de twee ernaast geparkeerde auto’s van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] aanzienlijk beschadigd.
De verklaring van [medeverdachte] dat verdachte heeft gesticht wordt bevestigd door de aangetroffen chatberichten. De verklaring van verdachte dat het bericht ging over een flesje dat roest uit haar kleding zou verwijderen acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig en blijkt niet uit de context van het chatgesprek. [medeverdachte] heeft de ochtend na de brandstichting een nieuwsbericht over de brand naar verdachte toegezonden. Uit de locatie en dat er naast de auto van [slachtoffer 2] twee andere auto’s stonden geparkeerd die door de brand beschadigd zijn volgt dat het voorzienbaar is geweest dat er gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
De inhoud van de bewijsmiddelen geeft blijk van een gezamenlijke uitvoering. Verdachte benoemt zij die avond met [medeverdachte] was. [22] Dit wordt bevestigd door het chatbericht van 6 april 2024. Aan de aangehaalde zinnen kan in de genoemde context van de brand en het artikel geen andere betekenis worden gegeven dan dat [medeverdachte] een eerder gedane uitlating van verdachte aanhaalt dat het ‘kutflesje’ Zippo-aanstekervloeistof niet zou hebben gewerkt, terwijl achteraf blijkt dat het ‘dubbel heeft gewerkt’ nu de auto van [slachtoffer 2] aan twee zijde is verbrand. Daaruit, uit de woorden dat [naam 1] wel had opgemerkt dat verdachte laat thuis was maar niet had meegekregen dat [medeverdachte] er bij was, wat [medeverdachte] kennelijk lachend beaamd, uit het chatbericht van die avond van verdachte aan verdachte dat zij een helm in de auto moet gooien, alsmede uit het patroon waarbij [medeverdachte] verdachte meermalen heeft bijgestaan in haar wraakacties tegen [slachtoffer 2] , volgt naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend dat verdachte en [medeverdachte] er beide samen op uit zijn getrokken om brand te stichten aan de auto van [slachtoffer 2] en dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking.
Derhalve acht de rechtbank het wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder feit 2.
Vrijspraak van feit 3
Uit het dossier of het verhandelde tijdens de terechtzitting is niet gebleken dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de vernieling op 8 april 2024 van een ruit is vernield bij de woning van [slachtoffer 1] aan het [straatnaam 1] [nummer] .
Derhalve spreekt de rechtbank verdachte vrij van het tenlastegelegde feit onder 3.
Ten aanzien van feit 4
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat haar auto, een Mitsubishi Space Star met het kenteken [kenteken 4] , in brand is gestoken.
Aangeefster [aangeefster 3] (hierna: [aangeefster 3] ) heeft verklaard dat in de nacht van 18 op 19 april 2024 haar auto is beschadigd door de hitte van een ander voertuig dat in brand stond. Zij heeft haar auto, een Renault Twingo voorzien van het kenteken [kenteken 6] op 18 april 2024 in een parkeervak geparkeerd, naast het voertuig dat later in brand is gestoken. De auto van [aangeefster 3] heeft schroeischade door de hitte opgelopen. [23]
In de telefoon van verdachte is een berichtenwisseling aangetroffen van 19 april 2024 omstreeks 08:30 uur. Daarin stuurde “ [naam 2] ” een foto (foto3) van 112 nieuws.net. Hierop is een bericht te lezen over een autobrand die geblust is door een buurtbewoner. Op de foto is een blauwe Mitsubishi te zien waarvan de voorzijde verbrand is. Voorts zijn de volgende berichten verzonden:
“ [verdachte] : 'Dat is niet die lui op die foto want die draagt geen spencers. Maar geblust
met water dus'
[naam 2] : Yep, Maar sowieso totall loss hahahaha.
[verdachte] : 'denk het wel. Band is niet eens geknapt.
[naam 2] : 'Maar rijden doet ie nooit meer'
[verdachte] : 'Wel zeer snelle reactie van die bewoner'
[naam 2] : 'Kut ouwe lui'
[verdachte] : 'Zei ik toch dat hij op het punt stond te gaan slapen. Misschien iets langer
moeten wachten'
[naam 2] : 'Ah...Totall loss betekent geslaagd. Nu geen andere auto's weg. Alleen
die '
[verdachte] : 'Yep'” [24]
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] in haar telefoon werd aangeduid als ‘ [naam 2] ’. [25]
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 19 april 2024 de auto van [slachtoffer 1] door verdachte en [medeverdachte] in brand is gestoken, waardoor de ernaast geparkeerde auto van [aangeefster 3] schade heeft opgelopen. [medeverdachte] heeft een nieuwsbericht over deze autobrand naar verdachte gestuurd. De rechtbank is van oordeel dat de chatgesprekken die daarop volgen waaronder: “
Zei ik toch dat hij op het punt stond te gaan slapen. Misschien iets langer moeten wachten” en “
Ah…Totall loss betekent geslaagd. Nu geen andere auto’s weg. Alleen die” gaan over de brandstichting bij de auto van [slachtoffer 1] . De opmerking over de snelle reactie van de bewoner gaat kennelijk over de buurtbewoner die de brand heeft geblust. Uit die opmerking volgt ook dat verdachte en [medeverdachte] samen de brand hebben gesticht en daarover ter plaatse hebben overlegd. Voorts geldt dat het voorzienbaar is geweest dat er gemeen gevaar voor goederen te duchten was, gelet op de daadwerkelijke schade aan de auto van [slachtoffer 1] en omdat er sprake was van een naast geparkeerde auto ten tijde van de brandstichting.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte en [medeverdachte] de brandstichting gezamenlijk hebben uitgevoerd. Het patroon van verschillende brandstichtingen alsmede de inhoud van de chatgesprekken, onder meer het bericht van verdachte dat hij langer hadden moeten wachten, geven blijk van een nauwe en bewuste samenwerking.
Derhalve acht de rechtbank het wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt het tenlastegelegde onder feit 4.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder feit 1, 2 en 4 heeft begaan, te weten dat:
feit 1
zij op
of omstreeks29 april 2024 omstreeks 02:00 uur te [plaats] tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare en/of licht ontvlambare vloeistof en
/ofde voor
- en/of toegangsdeuren
/ofhet kozijn van een woning, gelegen
op/aan de [straatnaam 1] ( [nummer] ) terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde woning en
/oféén of meer delen van het interieur van deze woning en
/oflevensgevaar en
/ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander
(en), te weten voor
één of meerin voornoemde woning aanwezige
(en slapende
)bewoner
(s)te duchten was;
feit 2
zij op
of omstreeks07 april 2024 te [plaats] tezamen en in vereniging met een
of meerandere
n, althans alleen,opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brand versnellend middel en
/oféén of meer (onder)de(e)l(en) van een
bedrijfsauto (merk Peugeot v.v.k. [kenteken 1] ), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde bedrijfsauto en
/oféén of meer naast geparkeerd staande personenauto
(‘s
), te weten: een Citroën C1 (v.v.k. [kenteken 2] ) en
/ofeen Citroën Cl (v‚v.k. [kenteken 3] ) te duchten was;
feit 4
zij op
of omstreeks19 april 2024 te [plaats] tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brand versnellend middel en
/oféén of meer (onder)de(e)l(en) van een personenauto (merk Mitsubishi v.v.k. [kenteken 4] ), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde personenauto en
/ofeen naast geparkeerd staande personenauto, te weten: een Renault Twingo (v.v.k. [kenteken 5] ) duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
Ten aanzien van feit 2 en feit 4 telkens:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht om aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen inhoudende een gebiedsverbod voor de straat [straatnaam 1] te [plaats] voor de duur van 5 jaren en om voor elke overtreding de hechtenis op één week te bepalen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd gelet op de bepleitte vrijspraak. Verder heeft de raadsman toegelicht dat zijn cliënte geen bezwaar heeft tegen een gebiedsverbod.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank houdt bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd rekening met de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank de landelijke oriëntatiepunten en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij rekening wordt gehouden met het strafblad van verdachte.
De ernst van het feit
Verdachte heeft gezamenlijk met [medeverdachte] verschillende ernstige strafbare feiten begaan ter uitvoering van een wraakcampagne tegen [slachtoffer 2] .
Deze wraak heeft zich bij het bewezenverklaarde in belangrijke mate gericht op de woning en auto van [slachtoffer 1] , de nieuwe partner van [slachtoffer 2] , die niets met het conflict te maken heeft. Ook is aanzienlijke schade aangericht aan auto’s van buurtbewoners. Nadat zij de branden hadden gesticht, zijn verdachte en [medeverdachte] weggelopen zonder zich te bekommeren om de (mogelijke) gevolgen van hun handelen. Dat er bij de woningbrand voor [slachtoffer 1] en haar buren niet meer schade of zelfs (dodelijk) letsel is ontstaan en bij de autobranden niet meer schade, is niet aan het handelen van verdachte en [medeverdachte] te danken geweest. Door hun handelen hebben zij zeer gevaarlijke situaties laten ontstaan.
Verdachte en [medeverdachte] hebben door hun gedragingen welbewust een groot en levensbedreigend gevaar voor anderen in het leven geroepen en hebben zich niets aangetrokken van de belangen van anderen. Het enige waar zij zich door hebben laten leiden is de nietsontziende wraakcampagne tegen [slachtoffer 2] . Daarbij is op geen enkele wijze rekening gehouden met [slachtoffer 1] . De brandstichtingen hebben grote indruk op [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en buurtbewoners gemaakt en een gevoel van onveiligheid bij hen veroorzaakt. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de spreekrechtverklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
Verdachte is de initiatiefnemer tot het plegen van de hiervoor bewezenverklaarde feiten geweest in het kader van haar wraakcampagne tegen haar ex-partner [slachtoffer 2] . Verdachte heeft [medeverdachte] en anderen hierbij betrokken. Verdachte heeft op geen enkel moment openheid van zaken gegeven. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Enerzijds komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van minder feiten dan bij [medeverdachte] , anderzijds was de rol van verdachte bij de gezamenlijk gepleegde feiten groter dan die van [medeverdachte] . Hierdoor komt de rechtbank tot dezelfde straf voor verdachte als bij [medeverdachte] .
De straf
Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat geen andere straf dan een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank heeft mede gekeken en aansluiting gezocht bij wat in soortgelijke zaken wordt opgelegd en zal een enigszins lichtere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist omdat deze straf de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren passend en geboden, onder aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank acht het noodzakelijk aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, inhoudende een gebiedsverbod voor het gebied tussen de straten: [straatnaam 2] , [straatnaam 3] , [straatnaam 4] en [straatnaam 5] in [plaats] . De rechtbank acht het opleggen van deze maatregel noodzakelijk om ter voorkomen dat verdachte zich – samen met [medeverdachte] – wederom schuldig maakt aan het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten. Uit het dossier blijkt dat verdachte en [medeverdachte] er gezamenlijk op uit gingen om strafbare feiten te plegen als wraak jegens [slachtoffer 2] . Het achterliggende conflict tussen [slachtoffer 2] en verdachte is nog niet opgelost. Om deze redenen en ter beveiliging van de maatschappij beveelt de rechtbank de oplegging van de maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van 5 jaren en bepaalt de vervangende hechtenis op 7 dagen voor iedere keer dat verdachte zich niet aan de maatregel houdt, met een totale duur van maximaal zes maanden, en heft de verplichtingen op grond van de maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte, zoals hiervoor uiteengezet, opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, zal de rechtbank bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vordering

1.
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met feiten 1 en 4 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 100,00 aan materiële schade voor een tuindeur die op 21 april 2024 zou zijn beschadigd, en € 5.000,00 aan immateriële schade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering materiële schade van benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd. De officier van justitie verzoekt de rechtbank gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid.
De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vordering immateriële schade.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen gelet op de bepleitte vrijspraak. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vordering tot materiële schade dient te worden afgewezen omdat er geen sprake is van rechtstreekse schade van de tenlastegelegde feiten.
De verdediging heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de vordering immateriële schade primair moet worden afgewezen en subsidiair fors gematigd moet worden omdat in vergelijkbare uitspraken een lager bedrag op wordt gelegd. Daarnaast worden er in de vordering allerlei incidenten benoemd die niet op de tenlastelegging staan.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende is gebleken dat de schade aan de tuindeur op 21 april 2024 als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte is ontstaan. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
De rechtbank overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat de materiële schadepost, van € 100 voor een tuindeur die op 21 april 2024 zou zijn beschadigd, als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte is ontstaan. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank dat niet kan worden uitgesloten dat het door de benadeelde partij gestelde geestelijk letsel is ontstaan als gevolg van andere incidenten die hebben plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer 2] . Deze incidenten vormen geen onderdeel van deze zaak. Derhalve is het voor de rechtbank niet specifiek vast te stellen welk aandeel in het geestelijk letsel van de benadeelde is veroorzaakt door de bewezenverklaarde feiten.
Wel staat vast dat er schade is die in rechtstreeks verband staat met het bewezenverklaarde. Benadeelde heeft geestelijk letsel opgelopen in de vorm van een ‘andere gespecificeerde trauma- of stressorgerelateerde stoornis’. Dit is aan verdachte en [medeverdachte] toe te rekenen. De rechtbank zal voor het vaststellen van de immateriële schade gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid. Naar maatstaven van billijkheid zal zij de immateriële schadevergoeding op een bedrag van € 2.000,00 vaststellen.
De behandeling van het overige deel van de vordering immateriële schadevergoeding levert door het voornoemde een onevenredige belasting van het strafproces op. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dit deel van de vordering verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Verdachte is vanaf 8 april 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd, zijnde de datum van het eerste (mede) jegens haar gerichte strafbare feit.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachte ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte de schade heeft vergoed.
2.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.295,00 aan materiële schadevergoeding bestaande uit schade als gevolg van de brand aan de Peugeot Partner (feit 2) en € 10.000,00 aan immateriële schadevergoeding, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering materiële schade van benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd. De officier van justitie verzoekt de rechtbank gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid.
De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vordering immateriële schade.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de bepleitte vrijspraak. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vordering tot materiële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
De verdediging heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de vordering immateriële schade primair moet worden afgewezen en subsidiair fors gematigd moet worden omdat in vergelijkbare uitspraken een lager bedrag op wordt gelegd. Daarnaast worden er in de vordering allerlei incidenten benoemd die niet op de tenlastelegging staan.
Overweging van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Het bedrag aan materiële schade als gevolg van het verloren gaan van de Peugeot Partner is niet met stukken onderbouwd. Nu verder over en weer onvoldoende aanknopingspunten zijn gegeven voor een schade begroting zal, de rechtbank gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid. De rechtbank van oordeel dat de vordering materiële schade voor wat betreft € 1.295,00 kan worden toegewezen.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de door de benadeelde partij door het bewezenverklaarde geleden schade is ontstaan terwijl verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen aan benadeelde.
Er is een wraakcampagne tegen benadeelde opgezet die ertoe heeft geleid dat vijf strafbare feiten in een korte tijd zijn gepleegd. Dit betrof ook feiten waarvan benadeelde niet direct slachtoffer was, maar die kennelijk bedoeld waren om hem via zijn huidige partner te straffen en schade toe te brengen. [medeverdachte] heeft immers verklaard dat verdachte er op uit was om benadeelde kapot te maken. De bewezenverklaarde feiten zijn bij uitstek feiten om iemand bang te maken.
Het nadeel dat benadeelde hiervan ondervond is aan verdachte en [medeverdachte] toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De rechtbank heeft gebruik gemaakt van haar schattingsbevoegdheid. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 1.000,00 vaststellen.
De behandeling van het overige deel van de vordering immateriële schadevergoeding levert een onevenredige belasting van het strafproces op. Gelet op het achterliggende conflict tussen [slachtoffer 2] en verdachte, en de vele niet tenlastegelegde incidenten die zouden hebben plaatsgevonden, die door benadeelde óók aan zijn vordering ten grondslag worden gelegd, is voor de rechtbank zonder nadere onderbouwing en zo nodig bewijslevering, waarvoor in het strafproces geen ruimte is niet zonder meer vast te stellen welk aandeel de bewezenverklaarde feiten hebben gehad in het opgevoerde immateriële nadeel van de benadeelde. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het overige deel van de vordering verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Verdachte is vanaf 7 april 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd, zijnde de datum waarop brand is gesticht bij de auto van benadeelde (feit 2).
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachte ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte de schade heeft vergoed.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38v, 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder feit 3 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt een
vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op, inhoudende een gebiedsverbod. Het gebiedsverbod houdt in dat verdachte zich gedurende 5 jaren niet bevindt in het gebied tussen de straten: [straatnaam 2] , [straatnaam 3] , [straatnaam 4] en [straatnaam 5] in [plaats] ;
 beveelt dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste
1 (één) weekvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden in totaal. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen op grond van de opgelegde maatregel niet op;
 beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
 veroordeelt verdachte in verband met de bewezenverklaarde feiten tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van de volgende bedragen aan materiële schade/smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
Benadeelde partij Bedrag Wettelijke rente
1. [slachtoffer 1] € 2.000,00 (smartengeld)april 2024
2. [slachtoffer 2] € 2.295,00april 2024

(€1.295,00 materiële schade, €1.000 smartengeld)

 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om de genoemde bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt, dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan materiële schade/smartengeld te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling
1. [slachtoffer 1] € 2.000,00dagen
2. [slachtoffer 2] € 2.295,00dagen
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade/smartengeld.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Braaksma (voorzitter), mr. T.P.E.E. van Groeningen en mr. P. Verkroost, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Breed, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 maart 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost-Nederland, district Noord en Oost Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600_2024307228, onderzoek: Nijptang, gesloten op 18 september 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Door verbalisanten van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024194169-109, van verhoor verdachte [medeverdachte] (verder: aanvullend verhoor van [medeverdachte] ) , (geen deel uitmakend van het doorgenummerde dossier); Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 411.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 409; proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 475, proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] , p. 361.
4.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 28, 29
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 410.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 419.
7.proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 494;
8.Aanvullend verhoor van [medeverdachte] p. 3.
9.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 28, 29.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 37.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 43, 44.
12.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [straatnaam 1] [nummer] [plaats] ), p. 58.
13.NFI Verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, p. 72.
14.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [straatnaam 1] [nummer] [plaats] ), p. 58.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 273.
16.Door verbalisanten van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024194169-109, van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 2 t/m 5 (geen deel uitmakend van het doorgenummerde dossier).
17.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 361.
18.Proces-verbaal van aangifte [aangeefster 1] , p. 353.
19.Proces-verbaal van aangifte [aangeefster 2] , p. 358.
20.Proces-verbaal van bevindingen p. 267.
21.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 495.
22.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 20 februari 2025.
23.Proces-verbaal van aangifte [aangeefster 3] , p. 376.
24.Proces-verbaal van bevindingen, p. 245, 246.
25.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 433.