ECLI:NL:RBGEL:2025:1839

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
05.174605.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 6 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte meerdere brandstichtingen heeft gepleegd. De verdachte is veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf voor het opzettelijk stichten van brand, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was. De brandstichtingen waren gericht op de woning van de ex-partner van de medeverdachte, en de rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een gezamenlijke uitvoering van de brandstichtingen. De rechtbank heeft de feiten als ernstig beoordeeld, gezien de wraakzuchtige motieven van de medeverdachte en de gevolgen voor de slachtoffers. De verdachte heeft zich niet bekommerd om de gevolgen van zijn daden, wat heeft geleid tot een gevoel van onveiligheid in de buurt. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de brandstichtingen. De rechtbank heeft de straf en de maatregelen opgelegd om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/174605-24
Datum uitspraak : 6 maart 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1966 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsvrouwen: mr. N. Godding en mr. J.J.H.M. de Crom, advocaten in Maastricht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 29 april 2024 omstreeks 02:00 uur te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare en/of licht ontvlambare vloeistof en/of de voor- en/of toegangsdeur en/of het kozijn van een woning, gelegen op/aan de [straatnaam 1] ( [nummer 1] ) terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde woning en/of één of meer delen van het interieur van deze woning en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en), te weten voor één of meer in voornoemde woning aanwezige (en slapende) bewoner(s) te duchten was;
feit 2
hij in of omstreeks de nacht van 02 op 03 juni 2024 te [plaats] in een tuin, behorende bij een woning gelegen op/aan de [straatnaam 1] ( [nummer 1] ) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor een houten tuinschuur en/of tuinhuis te duchten was, een (bier)fles gevuld met een brandbare en/of licht ontvlambare vloeistof en/of voorzien van een
brandbare afdichting met open vuur in aanraking heeft gebracht en/of (vervolgens) voornoemde (brandende) fles naar en/of in de richting van voornoemde houten tuinschuur en/of tuinhuis heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3
hij op of omstreeks 07 april 2024 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brand versnellend middel en/of één of meer (onder)de(e)l(en) van een bedrijfsauto (merk Peugeot v.v.k. [kenteken 1] ), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde bedrijfsauto en/of één of meer naast geparkeerd staande personenauto(‘s), te weten: een Citroën C1 (v.v.k. [kenteken 2] ) en/of een Citroën C1 (v.v.k. [kenteken 3] ) te duchten was;
feit 4
hij op of omstreeks 08 april 2024 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit in/van de voordeur van een woning, gelegen op/aan [straatnaam 1] ( [nummer 1] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
feit 5
hij op of omstreeks 19 april 2024 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brand versnellend middel en/of één of meer (onder)de(e)l(en) van een personenauto (merk Mitsubishi v.v.k. [kenteken 4] ), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde personenauto en/of een naast geparkeerd staande personenauto, te weten: een Renault Twingo (v.v.k. [kenteken 5] ) duchten was.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor het tenlastegelegde onder feit 1 omdat het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevat om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen. Er was geen sprake van een gezamenlijk plan van uitvoering.
verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder feit 2 wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De camerabeelden zijn zo onduidelijk dat op geen enkele wijze de gelijkenis met verdachte kan worden gezien.
Verder heeft de verdediging vrijspraak voor het tenlastegelegde onder feit 3 bepleit wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers niet dat verdachte aanwezig was dan wel enige bijdrage heeft geleverd aan de brandstichting.
De verdediging bepleit ook vrijspraak voor het tenlastegelegde onder feit 5 wegens gebrek aan bewijsmiddelen. Cliënt heeft een verifieerbaar alternatief scenario geschetst voor de aanwezigheid van de telefoon van zijn dochter van in de nabijheid van [straatnaam 1] op de bewuste datum. Dit alternatieve scenario is niet geverifieerd door het openbaar ministerie.
Tot slot refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het tenlastegelegde onder feit 4.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van alle feiten
Verdachte is bevriend met medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). [2] [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) is de ex-partner van [medeverdachte] . [3] [slachtoffer 2] heeft een nieuwe partner, [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), die woonachtig is en is ingeschreven op het adres [straatnaam 1] in [plaats] . [4]
Tussen [medeverdachte] en [slachtoffer 2] is een conflict ontstaan over een aan hen beiden toebehorend huis. [5] [medeverdachte] is daarover zo boos geworden dat ze wel eens heeft gedacht dat ze hem zijn kop er af zou willen hakken als ze hem tegenkwam. [6] [medeverdachte] luchtte haar hart daarover tegenover verdachte; ze wilde hem financieel helemaal kapot maken en zei wel eens figuurlijk ‘het liefst hak ik zijn kop eraf’. Naar het idee van verdachte gunde ze [slachtoffer 2] niets, zelfs geen adem, zo wraaklustig was zij. [7] Zij was met een complete wraakactie bezig tegen [slachtoffer 2] . Zij wilde niet dat hij iets had, geen huis, geen auto, het liefst geen fiets, helemaal niets. [8]
Ten aanzien van feit 3
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij eigenaar is van een Peugot Partner voorzien van kenteken [kenteken 1] . Op 7 april 2024 heeft [slachtoffer 2] gezien dat er drie auto’s waren uitgebrand op [straatnaam 2] te [plaats] . Hij heeft zijn voertuig herkend als middelste van die drie auto’s en heeft gezien dat zijn auto volledig is uitgebrand. [9]
Aangeefster [aangeefster 1] (hierna: [aangeefster 1] ) heeft verklaard dat zij eigenaar is van een Citroën C1 personenauto voorzien van het kenteken [kenteken 2] . Zij heeft gezien dat er drie auto’s in brand stonden waarvan één haar voertuig betrof. De auto heeft brandschade aan de gehele linkerzijde. [10]
Aangeefster [aangeefster 2] (hierna: [aangeefster 2] ) heeft verklaard dat zij eigenaar is van een Citroën Cl personenauto voorzien van het kenteken [kenteken 3] . Zij is in de nacht van 6 op 7 april 2024 wakker geworden en heeft gezien dat er op de parkeerplaats een auto in de fik stond en zij is naar buiten gelopen. [aangeefster 2] heeft gezien dat haar auto ook schade had opgelopen door de brand van de auto naast haar auto. De hele rechterkant van haar voertuig is door de vlammen beschadigd. [11]
Op 6 april 2024, te 20.03 uur vond er een chat gesprek plaats in Whatsapp tussen [medeverdachte] en verdachte met onder meer de volgende inhoud:
“ [verdachte] : Gooi straks een helm in je auto voor de zekerheid[medeverdachte] : Doe ik” [12]
Verdachte heeft op 7 april 2024 in de ochtend een nieuwsbericht van de Stentor betreffende de brand van drie auto’s in [plaats] gedeeld met [medeverdachte] . In datzelfde chatgesprek zijn op 7 april 2024 om 09:04 de volgende berichten gestuurd:
“ [medeverdachte] : Waar vond jij dat terug. Ik had al zitten zoeken maar kreeg dit niet[verdachte] : Facebook. Incidenten [plaats] of 112 [plaats][verdachte] : Kut flesje. T werkt nie Whoehahahahahag[medeverdachte] : Het heeft eerst even in moeten werken voordat het zijn werk deed. Maar zoals ik het zie heeft het aan beide kanten gewerkt[verdachte] : Idd (vijf maal lachemoticons)[medeverdachte] : Happy birthday zullen we maar zeggen. Dubbel op dus(...) [medeverdachte] : [naam 1] zei tegen mij jij was wel laat thuis maar heeft helemaal niet meegekregen dat jij er ook bij was. Houden zo[verdachte] : Idd Whoehahahahahag"
Verdachte heeft verklaard dat hij het nieuwsbericht over de brand aan [medeverdachte] heeft toegestuurd. Het chatbericht ‘
Kut flesje. T werkt nie Whoehahahahahag’ging over een flesje met Zippo aanstekervloeistof. [13]
De rechtbank stelt vast dat in de nacht van 6 op 7 april 2024 de auto van [slachtoffer 2] in brand is gestoken. Door deze brand zijn de twee ernaast geparkeerde auto’s, van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] , aanzienlijk beschadigd.
Verdachte heeft de ochtend na de brandstichting een nieuwsbericht over de brand naar [medeverdachte] toegezonden. De rechtbank is van oordeel dat de chatgesprekken die daarop volgden, waaronder: “
Kut flesje. T werkt nie (..)” en “
Het heeft eerst even moeten inwerken voordat het zijn werk deed. Maar zoals ik het zie heeft aan beide kanten gewerkt”, gaan over de brandstichting van de auto van [slachtoffer 2] , gelet op het conflict van [medeverdachte] met [slachtoffer 2] en het feit dat er twee naast geparkeerde auto’s zijn beschadigd.
Hieruit volgt eveneens dat het voorzienbaar is geweest dat er gemeen gevaar voor goederen te duchten was omdat er sprake was van ernaast geparkeerd staande auto’s ten tijde van de brandstichting.
De inhoud van de bewijsmiddelen geeft blijk van een gezamenlijke uitvoering. Aan de aangehaalde zinnen kan in de genoemde context van de brand en het artikel geen andere betekenis worden gegeven dan dat verdachte een eerder gedane uitlating van [medeverdachte] aanhaalt dat het ‘kutflesje’ Zippo-aanstekervloeistof niet zou hebben gewerkt, terwijl achteraf blijkt dat het ‘dubbel heeft gewerkt’ nu de auto van [slachtoffer 2] aan twee zijde is verbrand. Daaruit, uit de woorden dat [naam 1] wel had opgemerkt dat [medeverdachte] laat thuis was maar niet had meegekregen dat verdachte er bij was, wat verdachte kennelijk lachend beaamd, uit het chatbericht van die avond van verdachte aan [medeverdachte] dat zij een helm in de auto moet gooien, alsmede uit het patroon waarbij verdachte [medeverdachte] meermalen heeft bijgestaan in haar wraakacties tegen [slachtoffer 2] , volgt naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend dat verdachte en [medeverdachte] er beide samen op uit zijn getrokken om brand te stichten aan de auto van [slachtoffer 2] en dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking.
Derhalve acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder feit 3.
Ten aanzien van feit 4
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 8 april 2024 in haar woning, [straatnaam 1] [nummer 1] te [plaats] , was. Zij heeft een enorme klap en glasgerinkel uit haar gang horen komen. [slachtoffer 1] is naar de gang gelopen en heeft gezien dat de ruit van haar voordeur kapot was. Zij heeft twee bakstenen zien liggen. [14]
In de telefoon van [naam 1] is het volgende chatgesprek van 8 april 2024 om 20:12 aangetroffen:
“ ' [bijnaam verdachte] ': 'Moedoe zo nie mee dan'[naam 1] : 'Waar heen'' [bijnaam verdachte] ': Raam?? [straatnaam 1] ? Of hebbie geen zin"”
Verdachte heeft verklaard dat hij door [naam 1] ‘ [bijnaam verdachte] ’ wordt genoemd en dat hij de ene deelnemer is geweest in het chatgesprek van 8 april 2024. Verdachte heeft [naam 1] eraan herinnerd dat hij de ruit aan de [straatnaam 1] moest ingooien in opdracht van medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte heeft verder verklaard dat hij [naam 1] op 8 april 2024 heeft afgezet bij een school achter het huis van [straatnaam 1] [nummer 1] . [15]
De rechtbank stelt vast dat op 8 april 2024 een ruit is vernield bij de woning van [slachtoffer 1] . Verdachte heeft [naam 1] er via een chatbericht aan herinnerd om naar de woning van [slachtoffer 1] te gaan om een ruit in te gooien en heeft hem vervolgens vlakbij de woning afgezet. Uit deze werkwijze blijkt een nauwe en bewuste samenwerking gericht op de uitvoering van een gezamenlijk plan om de ruit van de woning van [slachtoffer 1] te vernielen.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit onder 4.
Ten aanzien van feit 5
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat haar auto, een Mitsubishi Space Star met het kenteken [kenteken 4] , in brand is gestoken. [16]
Aangeefster [aangeefster 3] (hierna: [aangeefster 3] ) heeft verklaard dat in de nacht van 18 op 19 april 2024 haar auto is beschadigd door de hitte van een ander voertuig dat in brand stond. Zij heeft haar auto, een Renault Twingo voorzien van het kenteken [kenteken 6] op 18 april 2024 in een parkeervak geparkeerd, naast het voertuig dat later in brand is gestoken. De auto van [aangeefster 3] heeft schroeischade door de hitte opgelopen. [17]
In de telefoon van [medeverdachte] is een berichtenwisseling aangetroffen van 19 april 2024 omstreeks 08:30 uur. Daarin stuurde “ [naam 2] ” een foto (foto3) van 112 nieuws.net. Hierop is een bericht te lezen over een autobrand die geblust is door een buurtbewoner. Op de foto is een blauwe Mitsubishi te zien waarvan de voorzijde verbrand is. Voorts zijn de volgende berichten verzonden:
“ [medeverdachte] : 'Dat is niet die lui op die foto want die draagt geen spencers. Maar geblust
met water dus'
[naam 2] : Yep, Maar sowieso totall loss hahahaha.
[medeverdachte] : 'denk het wel. Band is niet eens geknapt.
[naam 2] : 'Maar rijden doet ie nooit meer'
[medeverdachte] : 'Wel zeer snelle reactie van die bewoner'
[naam 2] : 'Kut ouwe lui'
[medeverdachte] : 'Zei ik toch dat hij op het punt stond te gaan slapen. Misschien iets langer
moeten wachten'
[naam 2] : 'Ah...Totall loss betekent geslaagd. Nu geen andere auto's weg. Alleen
die '
[medeverdachte] : 'Yep'” [18]
Verdachte heeft verklaard dat hij in de telefoon van [medeverdachte] werd aangeduid als ‘ [naam 2] ’ [19] en dat hij de berichtjes uit het chatgesprek op 19 april 2024 heeft verzonden naar [medeverdachte] . [20]
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 19 april 2024 de auto van [slachtoffer 1] door verdachte en [medeverdachte] in brand is gestoken, waardoor de ernaast geparkeerde auto van [aangeefster 3] schade heeft opgelopen. Verdachte heeft een nieuwsbericht over deze autobrand naar [medeverdachte] gestuurd. De rechtbank is van oordeel dat de chatgesprekken die daarop volgen waaronder: “
Zei ik toch dat hij op het punt stond te gaan slapen. Misschien iets langer moeten wachten” en “
Ah…Totall loss betekent geslaagd. Nu geen andere auto’s weg. Alleen die” gaan over de brandstichting bij de auto van [slachtoffer 1] . Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte zich had gemengd in het conflict van [medeverdachte] met [slachtoffer 2] . De opmerking over de snelle reactie van de bewoner betrekking gaat kennelijk over de buurtbewoner die de brand heeft geblust. Uit die opmerking volgt ook dat verdachte en [medeverdachte] samen de brand hebben gesticht en daarover ter plaatse hebben overlegd. Voorts geldt dat het voorzienbaar is geweest dat er gemeen gevaar voor goederen te duchten was, gelet op de daadwerkelijke schade aan de auto van [slachtoffer 1] en omdat er sprake was van een naast geparkeerde auto ten tijde van de brandstichting.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte en [medeverdachte] de brandstichting gezamenlijk hebben uitgevoerd. Het patroon van verschillende brandstichtingen alsmede de inhoud van de chatgesprekken, onder meer het bericht van [medeverdachte] dat zij langer hadden moeten wachten, geven blijk van een nauwe en bewuste samenwerking. Derhalve acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt het tenlastegelegde onder feit 5.
Ten aanzien van feit 1
[slachtoffer 1] woonde op 29 april 2024 samen met [slachtoffer 2] op de [straatnaam 1] [nummer 1] in [plaats] .. Op 29 april 2024 omstreeks 02:00 uur lag zij in haar woning te slapen op de eerste verdieping. [slachtoffer 1] is wakker geworden van het brandalarm. Zij is naar de begane grond gelopen en zag rook. Zij heeft naar haar voordeur gekeken en zag dat er brand was. De vlammen kwamen net boven de brievenbus uit aan de binnenzijde van de woning. Het kozijn onder de brievenbus aan de binnenzijde van de woning stond in brand. Aangeefster heeft met meerdere met water gevulde pannen de brand gedoofd. [slachtoffer 1] heeft de voordeur open gedaan en zag daar ook brand. [21]
Getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) is gewekt door zijn vrouw vanwege een brandalarm. Hij heeft door zijn slaapkamerraam gekeken en zag lijnen van vuur voor de voordeur van [slachtoffer 1] . [getuige 1] is naar buiten gelopen. Zijn vrouw heeft hem een prullenbak met water gegeven waarmee hij het vuur heeft gedoofd. [getuige 1] heeft gezien dat er rook uit de meterkast kwam. [22]
De politie heeft camerabeelden van een nabijgelegen videodeurbel uitgekeken en beschrijft deze als volgt: een persoon loopt in de richting van de voordeur van [slachtoffer 1] . Deze persoon wordt omschreven als vermoedelijk een vrouw. Een andere persoon loopt achter de vrouw aan. De andere persoon wordt omschreven als een man. De vrouw heeft in haar linker hand een fles vast. De videobeelden laten vervolgens vlammen bij de voordeur van [slachtoffer 1] zien, waarna de vrouw wegloopt. De man blijft nog even staan en loopt volgens met een fles in zijn handen weg. [23]
Er zijn monsters genomen van de grond onder een tegel aan de voorzijde van de woning van aangeefster ter hoogte van de brievenbus en binnen in de woning ter hoogte van brievenbus/ kruipluik/ voordeur. [24] Onderzoek van het NFI heeft in deze monsters vluchtige stoffen afkomstig van motorbenzine aangetoond. [25]
De forensisch onderzoeker heeft geconcludeerd dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. Tijdens het uitbreken van de brand bevond de bewoner zich op de eerste verdieping en waren de directe buren thuis c.q. lagen deze op bed. Als de brand niet tijdig was ontdekt, had de brand zich kunnen ontwikkelen. Daarnaast heeft de onderzoeker geconcludeerd dat er sprake was van gemeen gevaar voor goederen omdat de woning deel uitmaakt van een rijtje woningen. [26]
In de telefoon van [medeverdachte] is een chatgesprek van 28 april 2024 om 20:28 tussen verdachte en [medeverdachte] aangetroffen met onder meer de volgende inhoud:
“ [verdachte] : Vergeet de oranje aansteker niet
[verdachte] : En een glaspotje met deksel. Gaan t nu dubbel en dwars goed doen” [27]
Verdachte heeft verklaard dat hij in de avond van 28 april 2024 samen met [medeverdachte] is geweest. Hij heeft verklaard dat hij en [medeverdachte] op de camerabeelden van de videodeurbel te zien zijn. [medeverdachte] was erachter gekomen dat [slachtoffer 2] daar woonachtig zou zijn op het [straatnaam 1] . Toen had zij zoiets, zullen wij daarheen gaan. Zij wilde dat hij helemaal niets meer had. Het was niet zozeer om die vrouw wat aan te doen, maar om die vrouw te dwingen om hem eruit te gooien. “Zij had zoiets, als ik dat nou doe, die ruit ingegooid, nu de brand aan de voordeur, dat was haar opzet”. Verdachte en [medeverdachte] zijn gezamenlijk naar de woning aan het [straatnaam 1] gegaan. [medeverdachte] is gaan sproeien met een fles met brandstof en heeft het flesje brandstof in de handen van verdachte geduwd zodat [medeverdachte] het vuur heeft kunnen aansteken. Verder heeft verdachte verklaard dat het chatbericht ‘
Gaan het nu dubbel en dwars goed doen’er over ging dat [medeverdachte] een brand zou stichten die ze dubbel en dwars goed moest doen omdat het eerder wel eens niet goed ging. [28]
De rechtbank stelt op basis van de genoemde bewijsmiddelen het volgende vast. Verdachte en [medeverdachte] hebben in de nacht van 28 op 29 april 2024 met elkaar afgesproken. Verdachte heeft [medeverdachte] eraan herinnerd dat zij de aansteker en het glazen potje niet moest vergeten omdat zij nu de brandstichting dubbel en dwars goed zou gaan doen. In diezelfde nacht omstreeks 02.00 uur is door twee personen brand gesticht bij de [straatnaam 1] [nummer 1] te [plaats] . Gelet op de verklaring van verdachte stelt de rechtbank vast dat de twee personen die brand hebben gesticht, verdachte en [medeverdachte] zijn. [medeverdachte] is met een flesje gevuld met brandbare vloeistof gaan sproeien, waarna zij dit flesje aan verdachte heeft gegeven. [medeverdachte] heeft vervolgens de brandbare vloeistof aangestoken en heeft daardoor brand gesticht. Zoals blijkt uit de videobeelden is verdachte nog een moment blijven staan en heeft hij naar de - beginnende - brand gekeken.
[slachtoffer 1] lag op de eerste verdieping van haar huis te slapen en is wakker geworden door de rookmelder. Zij heeft de brand aan de binnenzijde van de woning geblust. Haar buurman en buurvrouw zijn ook wakker geworden door het brandalarm en zijn te hulp geschoten bij het blussen van de brand.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt dat voorzienbaar is geweest dat bij deze brandstichting naar algemene ervaringsregels een gemeen gevaar voor goederen, zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor personen te duchten was. Dit volgt naar het oordeel van de rechtbank onder meer uit het tijdstip en de plek van de brandstichting. De brand is midden in de nacht gesticht toen [slachtoffer 1] en haar buren lagen te slapen. Verder is de brand gesticht bij de voordeur, waardoor een belangrijke ontsnappingsroute uit het huis werd geblokkeerd. De woning maakte deel uit van een rijtje van woningen waardoor de brand zich had kunnen uitbreiden naar andere woningen.
Naar het oordeel van de rechtbank is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] . [medeverdachte] was op de hoogte van de wraaklustigheid van [medeverdachte] en van de omstandigheid dat zij [slachtoffer 2] niets gunde. Verdachte was er van op de hoogte dat zij naar de woning van [slachtoffer 1] gingen met de bedoeling van [medeverdachte] om brand te stichten opdat [slachtoffer 1] [slachtoffer 2] uit de woning zou gooien. Dat verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat [medeverdachte] een auto in de brand zou steken ‘of zo’, doet naar niet aan af. Verdachte heeft [medeverdachte] vooraf herinnerd aan het meenemen van spullen om brand te stichten. Daarnaast hebben verdachte en [medeverdachte] gezamenlijk de brandstichting uitgevoerd door naar de woning te gaan, waarbij verdachte bij de voordeur van de woning het flesje met brandbare vloeistof vasthield zodat [medeverdachte] de vloeistof kon aansteken. Verdachte is vervolgens blijven staan kijken bij de start van de brand. Kortom, verdachte heeft samen met [medeverdachte] brand gesticht bij de woning van [slachtoffer 1] en is [medeverdachte] daarmee uiterst behulpzaam geweest in het uitvoeren van de wraak op [slachtoffer 2] .
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit onder 1.
Ten aanzien van feit 2
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 3 juni 2024 achter de woningen op het adres [straatnaam 1] [nummer 1] te [plaats] glasscherven en roetschade aan de schuttingen en een balk, die op de grond lag, heeft gezien. De buurman van [straatnaam 1] [nummer 2] heeft schade aan zijn schutting. [29]
Getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) heeft verklaard dat hij in de nacht van 2 op 3 juni 2024 omstreeks 00:05 uur heeft gezien dat er bij een schutting in de buurt van de woning aan [straatnaam 1] [nummer 1] twee kleine brandjes woedden die hij met zijn voeten heeft uitgemaakt. [getuige 2] zag glas liggen en rook de geur van een brandbare vloeistof. [30]
De forensisch brandonderzoeker heeft verbrand textiel en een gebroken glazen conservenpot met blikken deksel, waar een gat in zat, zien liggen. Hieruit heeft de onderzoeker geconcludeerd dat de glazen pot gevuld was met een ontbrandbare vloeistof, dat er via het gat in de deksel een doek was geplaatst en dat dit geheel heeft gefungeerd als een zogenaamde “Molotov-cocktail”. [31]
Uit camerabeelden van het portiek van de woning van verdachte is gebleken dat verdachte op 2 juni 2024 om 20.45 uur naar buiten liep. Hij is teruggekeerd op 3 juni 2024 om 01.20 uur. Verdachte heeft op beide beelden dezelfde kleding aan, namelijk: zwart T-shirt, zwarte bodywarmer met open kraag, blote armen en een zwarte broek. Verder wordt beschreven dat verdachte een dikke buik heeft. [32]
De politie heeft de camerabeelden beschreven, die beschikbaar zijn gesteld door een buurtbewoner. Om 00.01 uur zijn tussen een struik en het tuinhuisje schimmen van twee wandelende personen zichtbaar. Een derde persoon komt in beeld en lijkt iets aan te steken waardoor een lichtbron ontstaat. Deze persoon gooit het brandende voorwerp in de richting van het tuinhuisje. De persoon heeft het volgende signalement: man, fors postuur, dikke buik, blote armen en bovenkleding met een grote V-hals en korte mouwen. Daarna zijn op de achtergrond drie personen te zien die samen weglopen. [33]
Op 2 juni 2024 om 23.27 uur doet [naam 1] – zoon van [medeverdachte] – een pinbetaling bij het Shell tankstation te [plaats] . [34] Uit de locatiebepaling van de telefoon van [naam 1] is gebleken dat op 2 juni 2024 om 23:58:53 uur de telefoon zich heeft bevonden op 40 meter afstand van de schutting van de tuin van [straatnaam 1] [nummer 2] te [plaats] . [35]
De rechtbank stelt op basis van de genoemde bewijsmiddelen vast dat in de nacht van 2 op 3 juni 2024 een tweetal brandjes woedde bij de schutting van [straatnaam 1] [nummer 1] en [nummer 2] . [getuige 2] heeft deze twee brandjes zien woeden en heeft deze uitgemaakt. Uit de beelden blijkt dat er drie personen aanwezig zijn geweest bij het stichten van de brand, van wie één persoon een molotovcocktail naar het tuinhuis gooide. De rechtbank stelt op basis van de camerabeelden vast dat deze persoon verdachte is. Zoals blijkt uit de camerabeelden bij de woning van verdachte, had hij in de avond van de brand zijn woning verlaten en kwam hij die nacht om 1:20, ruim een uur na de brand pas weer thuis. Ook stemt het signalement van verdachte, zoals beschreven aan de hand van de camerabeelden van het portiek van zijn woning, overeen met het signalement van de persoon op de camerabeelden die de molotovcocktail gooit, zowel voor wat betreft zijn uiterlijk als de kleding die verdachte bij het verlaten van zijn woning en bij zijn terugkeer droeg. Een van de andere twee personen die daar was die nacht, is [naam 1] , de zoon van medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte heeft eerder, op 8 april 2024, met [naam 1] een ruit vernield bij [slachtoffer 1] op het zelfde adres (zie feit 5). Verdachte was voorts op de hoogte dat zijn vriendin medeverdachte [medeverdachte] een wraakcampagne was begonnen tegen haar ex-partner [slachtoffer 2] , dat [slachtoffer 1] , de nieuwe partner van [slachtoffer 2] , op dat adres woonachtig was en heeft ook eerder samen met [medeverdachte] brand gesticht bij de die woning van [slachtoffer 1] .
Verdachte heeft de molotovcocktail richting het tuinhuisje gegooid, waardoor voorzienbaar was dat gemeen gevaar voor goederen te duchten was bij voltooiing van het delict. Dat de brand is geblust en de schade beperkt is gebleven tot schade aan de schutting van de buurman, doet daar niet aan af.
Dat van een nauwe en bewuste samenwerking sprake was, en van een gezamenlijke uitvoering, leidt de rechtbank af uit de omstandigheid dat verdachte samen met twee anderen naar woning van [slachtoffer 1] is gegaan met een molotovcocktail, die hij daar aansteekt en richting het tuinhuisje gooit terwijl de andere twee personen in de buurt blijven. Ze lopen gezamenlijk weer weg.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn het aansteken en gooien van een molotovcocktail tegen een tuinhuis aan te merken als handelingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht zijn op het stichten van brand. Daarmee is sprake van een begin van uitvoering van het delict, waardoor de rechtbank het medeplegen van een poging tot brandstichting wettig en overtuigend bewezen acht.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
feit 1
hij op
of omstreeks29 april 2024 omstreeks 02:00 uur te [plaats] tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare en/of licht ontvlambare vloeistof en
/ofde voor
- en/of toegangsdeur en
/ofhet kozijn van een woning, gelegen
op/aan de [straatnaam 1] ( [nummer 1] ) terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde woning en
/oféén of meer delen van het interieur van deze woning en
/oflevensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander
(en), te weten voor
één of meerin voornoemde woning aanwezige
(en slapende
)bewoner
(s)te duchten was;
feit 2
hij in
of omstreeksde nacht van 02 op 03 juni 2024 te [plaats] in een tuin, behorende bij een woning gelegen
op/aan de [straatnaam 1] ( [nummer 1] ) tezamen en in vereniging met een of meer anderen
, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededader
(s
)voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor een houten tuinschuur en/of tuinhuis te duchten was, een
voorwerpgevuld met een brandbare en/of licht ontvlambare vloeistof en
/ofvoorzien van een
brandbare afdichting met open vuur in aanraking heeft gebracht en
/of (vervolgens
)voornoemd
e (brandend
e)voorwerpnaar en
/ofin de richting van voornoemde houten tuinschuur en/of tuinhuis heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3
hij op
of omstreeks07 april 2024 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brand versnellend middel en
/oféén of meer (onder)de(e)l(en) van een
bedrijfsauto (merk Peugeot v.v.k. [kenteken 1] ), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde bedrijfsauto en
/of één of meernaast geparkeerd staande personenauto
(‘s
), te weten: een Citroën C1 (v.v.k. [kenteken 2] ) en
/ofeen Citroën C1 (v.v.k. [kenteken 3] ) te duchten was;
feit 4
hij op
of omstreeks08 april 2024 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleenopzettelijk en wederrechtelijk een ruit
in/van de voordeur van een woning, gelegen
op/aan [straatnaam 1] ( [nummer 1] )
, in elk geval enig goed,dat geheel
of ten deleaan [slachtoffer 1] ,
in elk geval aan een andertoebehoorde
(n
)heeft vernield
, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
feit 5
hij op
of omstreeks19 april 2024 te [plaats] tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brand versnellend middel en
/oféén of meer (onder)de(e)l(en) van een personenauto (merk Mitsubishi v.v.k. [kenteken 4] ), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde personenauto en
/ofeen naast geparkeerd staande personenauto, te weten: een Renault Twingo (v.v.k. [kenteken 5] )
teduchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
Ten aanzien van feit 2,
medeplegen van een poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Ten aanzien van feit 3 en feit 5 telkens:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Ten aanzien van feit 4:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht om aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen inhoudende een gebiedsverbod voor de straat [straatnaam 1] te [plaats] voor de duur van 5 jaren en om voor elke overtreding de hechtenis op één week te bepalen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden passend is gelet op jurisprudentie. De verdediging heeft verder bepleit voor het opleggen van bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering omdat cliënt daar baat bij heeft.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank houdt bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd rekening met de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank de landelijke oriëntatiepunten en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij wordt gelet op het strafblad van verdachte.
De ernst van het feit
Verdachte is gezamenlijk met [medeverdachte] verantwoordelijk voor een woningbrand en twee autobranden en heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan een poging tot brandstichting en het medeplegen van een vernieling. Verdachte is [medeverdachte] hiermee behulpzaam geweest in het uitoefenen van wraak tegen haar ex-partner, [slachtoffer 2] . Deze wraak heeft zich bij het bewezenverklaarde in belangrijke mate gericht op de woning en auto van [slachtoffer 1] , de nieuwe partner van [slachtoffer 2] , die niets met het conflict te maken heeft. Ook is aanzienlijke schade aangericht aan auto’s van buurtbewoners. Nadat zij de branden hadden gesticht, zijn verdachte en [medeverdachte] weggelopen zonder zich te bekommeren om de (mogelijke) gevolgen van hun handelen. Dat er bij de woningbrand voor [slachtoffer 1] en haar buren niet meer schade of zelfs (dodelijk) letsel is ontstaan en bij de autobranden niet meer schade, is niet aan het handelen van verdachte en [medeverdachte] te danken geweest. Door hun handelen hebben zij zeer gevaarlijke situaties laten ontstaan.
Verdachte en [medeverdachte] hebben door hun gedragingen welbewust een groot en levensbedreigend gevaar voor anderen in het leven geroepen en hebben zich niets aangetrokken van de belangen van anderen. Het enige waar zij zich door hebben laten leiden is de nietsontziende wraakcampagne tegen [slachtoffer 2] . Daarbij is op geen enkele wijze rekening gehouden met [slachtoffer 1] . De brandstichtingen hebben grote indruk op [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en buurtbewoners gemaakt en een gevoel van onveiligheid bij hen veroorzaakt. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de spreekrechtverklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
Verdachte is niet de initiatiefnemer tot het plegen van de hiervoor bewezenverklaarde feiten geweest. Hij heeft die feiten gepleegd in het kader van zijn vriendschap met [medeverdachte] en haar de wraakcampagne tegen [slachtoffer 2] . Enerzijds is de rol van verdachte bij de gezamenlijk gepleegde feiten kleiner dan die van [medeverdachte] , anderzijds komt de rechtbank tot bewezenverklaring van meer feiten dan bij [medeverdachte] . Hierdoor komt de rechtbank tot dezelfde straf voor verdachte als voor [medeverdachte] .
De straf
Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat geen andere straf dan een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank heeft mede gekeken en aansluiting gezocht bij wat in soortgelijke zaken wordt opgelegd en zal een enigszins lichtere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist omdat deze straf de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren passend en geboden, onder aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank acht het noodzakelijk aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, inhoudende een gebiedsverbod voor het gebied tussen de straten: [straatnaam 3] , [straatnaam 4] , [straatnaam 5] en [straatnaam 6] in [plaats] . De rechtbank acht het opleggen van deze maatregel noodzakelijk om ter voorkomen dat verdachte zich – samen met [medeverdachte] – wederom schuldig maakt aan het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten. Uit het dossier blijkt dat verdachte en [medeverdachte] er gezamenlijk op uit gingen om strafbare feiten te plegen als wraak jegens [slachtoffer 2] . Het achterliggende conflict tussen [slachtoffer 2] en [medeverdachte] is nog niet opgelost. Om deze redenen en ter beveiliging van de maatschappij beveelt de rechtbank de oplegging van de maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van 5 jaren en bepaalt de vervangende hechtenis op 7 dagen voor iedere keer dat verdachte zich niet aan de maatregel houdt, met een totale duur van maximaal zes maanden, en heft de verplichtingen op grond van de maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte, zoals hiervoor uiteengezet, opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, zal de rechtbank bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

1.
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met de feiten 1, 2, 4 en 5 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 100,00 aan materiële schade voor een tuindeur die op 21 april 2024 zou zijn beschadigd, en € 5.000,00 aan immateriële schade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering materiële schade van benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd. De officier van justitie verzoekt de rechtbank gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid.
De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vordering immateriële schade.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vordering tot materiële schadevergoeding dient te worden afgewezen omdat er geen sprake is van rechtstreekse schade in relatie tot de tenlastegelegde feiten. Deze schade is immers ontstaan op 21 april 2024 en er is geen feit dat is gepleegd op 21 april 2024.
De verdediging heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de vordering immateriële schade moet worden gematigd tot € 1.000,00 omdat het psychisch letsel van benadeelde partij valt onder categorie 1 van de Letsellijst, gelet op het aantal behandelsessies.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat de materiële schadepost, van € 100 voor een tuindeur die op 21 april 2024 zou zijn beschadigd, als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte is ontstaan. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank dat niet kan worden uitgesloten dat het door de benadeelde partij gestelde geestelijk letsel is ontstaan als gevolg van andere incidenten die hebben plaatsgevonden tussen [medeverdachte] en [slachtoffer 2] . Deze incidenten vormen geen onderdeel van deze zaak. Derhalve is het voor de rechtbank niet specifiek vast te stellen welk aandeel in het geestelijk letsel van de benadeelde is veroorzaakt door de bewezenverklaarde feiten.
Wel staat vast dat er schade is die in rechtstreeks verband staat met het bewezenverklaarde. Benadeelde heeft geestelijk letsel opgelopen in de vorm van een ‘andere gespecificeerde trauma- of stressorgerelateerde stoornis’. Dit is aan verdachte en zijn medeverdachte toe te rekenen. De rechtbank zal voor het vaststellen van de immateriële schade gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid. Naar maatstaven van billijkheid zal zij de immateriële schadevergoeding op een bedrag van € 2.000,00 vaststellen.
De behandeling van het overige deel van de vordering immateriële schadevergoeding levert door het voornoemde een onevenredige belasting van het strafproces op. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dit deel van de vordering verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Verdachte is vanaf 8 april 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd, zijnde de datum van het eerste (mede) jegens haar gerichte strafbare feit.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachte ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte de schade heeft vergoed.
2.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.295,00 aan materiële schadevergoeding bestaande uit schade als gevolg van de brand aan de Peugeot Partner (feit 3) en € 10.000,00 aan immateriële schadevergoeding, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering materiële schade van benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd. De officier van justitie verzoekt de rechtbank gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid.
De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vordering immateriële schade.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen gelet op de bepleitte vrijspraak. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vordering tot materiële schade moet worden afgewezen omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. De waarde van de auto is niet onderbouwd, alsmede is het onduidelijk of de auto was verzekerd voor brandschade.
De verdediging heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de vordering immateriële schade moet worden afgewezen dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat er geen sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze.
Overweging van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Het verweer van de verdediging dat niet duidelijk is geworden of de schade aan de auto (feit 3) van de benadeelde partij niet verzekerd is geweest wordt verworpen. De rechtbank stelt vast dat de stelling van de benadeelde partij dat slechts sprake was van een verzekering ‘WA casco’ die geen brandschade vergoedt verder niet weersproken is en voldoende weerlegging is van voornoemd verweer van verdachte voor de materiële schadepost, die verder ook niet heeft onderbouwd dat de schade al vergoed zou zijn. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het bedrag aan materiële schade als gevolg van het verloren gaan van de Peugeot Partner is niet met stukken onderbouwd. Nu verder over en weer onvoldoende aanknopingspunten zijn gegeven voor een schade begroting zal, de rechtbank gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid. De rechtbank van oordeel dat de vordering materiële schade voor wat betreft € 1.295,00 kan worden toegewezen.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de door de benadeelde partij door het bewezenverklaarde geleden schade is ontstaan terwijl verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen aan benadeelde.
Er is een wraakcampagne tegen benadeelde opgezet die ertoe heeft geleid dat vijf strafbare feiten in een korte tijd zijn gepleegd. Dit betrof ook feiten waarvan benadeelde niet direct slachtoffer was, maar die kennelijk bedoeld waren om hem via zijn huidige partner te straffen en schade toe te brengen. Verdachte heeft immers zelf verklaard dat [medeverdachte] er op uit was om benadeelde kapot te maken. De bewezenverklaarde feiten zijn bij uitstek feiten om iemand bang te maken.
Het nadeel dat benadeelde hiervan ondervond is aan verdachte en [medeverdachte] toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De rechtbank heeft gebruik gemaakt van haar schattingsbevoegdheid. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 1.000,00 vaststellen.
De behandeling van het overige deel van de vordering immateriële schadevergoeding levert een onevenredige belasting van het strafproces op. Gelet op het achterliggende conflict tussen [slachtoffer 2] en [medeverdachte] , en de vele niet tenlastegelegde incidenten die zouden hebben plaatsgevonden, die door benadeelde óók aan zijn vordering ten grondslag worden gelegd, is voor de rechtbank zonder nadere onderbouwing en zo nodig bewijslevering, waarvoor in het strafproces geen ruimte is niet zonder meer vast te stellen welk aandeel de bewezenverklaarde feiten hebben gehad in het opgevoerde immateriële nadeel van de benadeelde. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het overige deel van de vordering verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Verdachte is vanaf 7 april 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd, zijnde de datum waarop brand is gesticht bij de auto van benadeelde (feit 3).
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachte ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte de schade heeft vergoed.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38v, 45, 47, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt een
vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op, inhoudende een gebiedsverbod. Het gebiedsverbod houdt in dat verdachte zich gedurende 5 jaren niet bevindt in het gebied tussen de straten: [straatnaam 3] , [straatnaam 4] , [straatnaam 5] en [straatnaam 6] in [plaats] ;
 beveelt dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste
1 (één) weekvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden in totaal. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen op grond van de opgelegde maatregel niet op;
 beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
 veroordeelt verdachte in verband met de bewezenverklaarde feiten tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van de volgende bedragen aan materiële schade/smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
Benadeelde partij Bedrag Wettelijke rente
1. [slachtoffer 1] € 2.000,00 (smartengeld)april 2024
2. [slachtoffer 2] € 2.295,00april 2024

(€1.295,00 materiële schade, €1.000 smartengeld)

 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om de genoemde bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt, dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan materiële schade/smartengeld te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling
1. [slachtoffer 1] € 2.000,00dagen
2. [slachtoffer 2] € 2.295,00dagen
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade/smartengeld.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Braaksma (voorzitter), mr. T.P.E.E. van Groeningen en mr. P. Verkroost, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Breed, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 maart 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost-Nederland, district Noord en Oost Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600_2024307228, onderzoek: Nijptang, gesloten op 18 september 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Door verbalisanten van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024194169-109, van verhoor verdachte [verdachte] (verder: aanvullend verhoor van [verdachte] ) , p. 3 (geen deel uitmakend van het doorgenummerde dossier); Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 411.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 409; proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 475, proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] , p. 361.
4.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 28, 29
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 410.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 419.
7.proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 494;
8.Aanvullend verhoor van [verdachte] p. 3.
9.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 361.
10.Proces-verbaal van aangifte [aangeefster 1] , p. 353.
11.Proces-verbaal van aangifte [aangeefster 2] , p. 358.
12.Proces-verbaal van bevindingen p. 267.
13.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 20 februari 2025.
14.Door verbalisanten van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL 240409-4-650 van verhoor aangever [slachtoffer 1] (verder: aanvullend verhoor [slachtoffer 1] ) , p. 1 (geen deel uitmakend van het doorgenummerde dossier)
15.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 20 februari 2025.
16.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 371.
17.Proces-verbaal van aangifte [aangeefster 3] , p. 376.
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 245, 246.
19.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 494.
20.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 20 februari 2025.
21.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 28, 29.
22.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 37.
23.Proces-verbaal van bevindingen, p. 43, 44.
24.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [straatnaam 1] [nummer 1] [plaats] ), p. 58.
25.NFI Verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, p. 72.
26.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [straatnaam 1] [nummer 1] [plaats] ), p. 58.
27.Proces-verbaal van bevindingen, p. 273.
28.Door verbalisanten van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024194169-109, van verhoor verdachte [verdachte] , p. 2 t/m 5 (geen deel uitmakend van het doorgenummerde dossier).
29.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 298.
30.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 312.
31.Proces-verbaal forensisch brandonderzoek plaats delict, p. 318, 319.
32.Proces-verbaal van bevindingen, p. 321.
33.Proces-verbaal van bevindingen, p. 303.
34.Proces-verbaal van bevindingen, p. 509.
35.Proces-verbaal van bevindingen p. 517.