ECLI:NL:RBGEL:2025:1838

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
C/05/432610 / ES RK 24-75
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, waaronder partneralimentatie en verdeling huwelijksgemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 februari 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in 2012 met elkaar zijn gehuwd. De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit, terwijl de man de Franse nationaliteit heeft. Beide partijen hebben meerderjarige kinderen uit eerdere huwelijken. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en daarbij nevenvoorzieningen getroffen met betrekking tot partneralimentatie en de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De vrouw verzocht om een partneralimentatie van € 1.655 per maand, terwijl de man verweer voerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man deze alimentatie kan betalen, rekening houdend met zijn draagkracht en de behoeftigheid van de vrouw. De rechtbank heeft ook de afspraken over het gebruik van de echtelijke woning en de verdeling van de inboedel en andere gemeenschappelijke bezittingen vastgelegd. De man moet de woning met uitsluiting van de vrouw gebruiken vanaf 16 maart 2025, en de vrouw mag tot die datum in de woning blijven. De rechtbank heeft de verdeling van de huwelijksgemeenschap geregeld, waarbij de man de helft van de waarde van de goederen aan de vrouw moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en de proceskosten zijn voor beide partijen afzonderlijk.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/432610 / ES RK 24-75 (echtscheiding)
C/05/438282 / ES RK 24-279 (huwelijksvermogensrecht)
Datum uitspraak: 27 februari 2025
beschikking echtscheiding met nevenvoorzieningen
in de zaak van
[naam vrouw](hierna: de vrouw),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. R. de Vries te Ede,
tegen
[naam man](hierna: de man),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. F.D. van Damme te Beverwijk.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 28 februari 2024;
  • het exploot van betekening van 12 maart 2024;
  • het exploot van openbare betekening van 13 maart 2024;
  • het F9-formulier van de vrouw van 19 maart 2024;
  • het verweerschrift met zelfstandig verzoek, ingekomen op 22 maart 2024;
  • het verweerschrift tegen zelfstandig verzoek tevens houdende wijziging c.q. vermeerdering van verzoek, ingekomen op 15 mei 2024;
  • het formulier verdelen en verrekenen van de man, ingekomen op 24 juni 2024;
  • het verweerschrift tegen wijziging c.q. vermeerdering verzoek, ingekomen op 25 juni 2024;
  • de akte houdende verzoek tot het treffen van een aanvullende nevenvoorzieningen zijnde akte overlegging producties van de man, ingekomen op 13 januari 2025;
  • het F9-formulier met aanvullende producties van de vrouw van 13 januari 2025.
1.2.
Op 20 januari 2025 heeft de vrouw een verzoek vermeerdering partneralimentatie, verweer aanvullend verzoek verdeling inboedelgoederen, tevens aanvullend verzoek verdeling inboedelgoederen ingediend. Van de zijde van de man is op 21 januari 2025 bezwaar gemaakt tegen dat processtuk.
1.3.
De zaak is besproken op de mondelinge behandeling van 23 januari 2025 met gesloten deuren. Daarbij waren de beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten.
1.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man zijn bezwaren tegen het processtuk van de vrouw van 20 januari 2025 ingetrokken. Dat processtuk is daarom door de rechtbank toegevoegd aan het procesdossier en meegenomen bij de inhoudelijke beoordeling.
1.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man nog een recente alimentatieberekening overgelegd. Die berekening is toegevoegd aan het procesdossier en meegenomen bij de inhoudelijke beoordeling.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] 2012 in de gemeente [naam gemeente] met elkaar gehuwd.
2.2.
De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit. De man heeft de Franse nationaliteit.
2.3.
Partijen hebben beiden meerderjarige kinderen uit een eerder huwelijk.
2.4.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen [1] van 18 april 2024 is bepaald dat:
  • de vrouw met uitsluiting van de man gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning gelegen te ( [postcode] ) [woonplaats] aan de [adres] , met bevel dat de man die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden;
  • de man aan de vrouw met ingang van 27 februari 2024 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud zal betalen € 1.219 bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

3.De beoordeling

De echtscheiding

3.1.
Zowel de vrouw als de man verzoeken de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.2.
Omdat ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding. [2]
3.3.
Deze rechtbank is bevoegd omdat partijen in het rechtsgebied van de rechtbank Gelderland wonen.
3.4.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
Inhoudelijk
3.5.
De rechtbank zal op verzoek van de man en de vrouw de echtscheiding uitspreken. In de wet staat dat je mag scheiden als je huwelijk duurzaam is ontwricht. Daarvan is sprake als het niet meer mogelijk is om met elkaar samen te leven en dat het er niet naar uitziet dat het beter wordt. De vrouw en de man hebben gezegd dat dit zo is.
Voortgezet gebruik
3.6.
De vrouw verzoekt de rechtbank om te bepalen dat zij met uitsluiting van de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] en de tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking voort te zetten.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.7.
De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek ter zake van het voortgezet gebruik van deze woning. De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
Inhoudelijk
3.8.
De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw af omdat partijen tijdens de mondelinge behandeling in onderling overleg andersluidende afspraken hebben gemaakt.
3.9.
Partijen hebben afgesproken dat de vrouw tot en met 15 maart 2025 de woning met uitsluiting van de man mag gebruiken. De vrouw betaalt tot die datum alle gebruikerslasten van de woning. Op 15 maart 2025 verhuist de vrouw naar een andere woning. Daarom kan de man terugkeren naar de echtelijke woning en de woning vanaf 16 maart 2025 met uitsluiting van de vrouw gebruiken. Partijen hebben afgesproken dat dit uitsluitend gebruik door de man kan voortduren totdat de man de woning overneemt en deze aan hem geleverd wordt danwel de woning wordt verkocht en geleverd aan een derde. De man betaalt vanaf 16 maart 2025 alle gebruikerslasten van de woning tot het moment van overname dan wel verkoop.
Partneralimentatie
3.10.
De vrouw verzoekt de rechtbank te bepalen dat de man een bedrag van € 1.655 per maand aan haar betaalt als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. De man heeft verweer gevoerd.
Conclusie
3.11.
De rechtbank beslist dat de man een bedrag van € 1.655 per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen, vanaf de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.12.
De Nederlandse rechter is bevoegd om van het alimentatieverzoek kennis te nemen. [3]
De rechtbank zal op het verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage Nederlands recht toepassen, omdat de onderhoudsgerechtigde (de vrouw) haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft. [4]
Ingangsdatum
3.13.
De partneralimentatie kan volgens de wet niet eerder ingaan dan het moment dat de echtscheiding definitief is. Dat is het geval als de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (bij de gemeente).
Huwelijksgerelateerde behoefte
3.14.
Bij de berekening van de partneralimentatie stelt de rechtbank eerst het bedrag vast dat de vrouw nodig heeft om haar kosten van te kunnen betalen. Dat wordt de ‘behoefte’ genoemd. Daarbij kijkt de rechtbank niet alleen naar de puur noodzakelijke kosten die de vrouw moet maken, maar ook naar de welstand waarin partijen hebben geleefd en naar wat de vrouw daardoor gewend was uit te geven. Daarom wordt dat de ‘huwelijksgerelateerde behoefte’ genoemd.
3.15.
Voor de vaststelling van die huwelijksgerelateerde behoefte is een vuistregel ontwikkeld, de ‘hofnorm’. Die hofnorm neemt het gezinsinkomen van toen partijen nog bij elkaar waren als uitgangspunt. De gedachte is dat partijen gewend waren om daar met zijn tweeën van te leven. Dat betekent dat ieder van hen de helft van dat inkomen nodig heeft om de uitgaven te blijven doen, zoals diegene gewend was tijdens het huwelijk. Maar beide partijen hebben na de scheiding meer geld nodig, omdat het leven voor alleenstaanden nu eenmaal duurder is dan voor gehuwden. Zij kunnen kosten niet meer met een ander delen en daarom gaat de hofnorm ervan uit dat de behoefte 60% van het gezinsinkomen is.
3.16.
De man heeft gezegd dat in dit geval de hofnorm niet kan worden gebruikt om de huwelijksgerelateerde behoefte vast te stellen. Volgens de man moet de vrouw een onderbouwde behoeftelijst overleggen, bij gebreke waarvan de vrouw niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek. De man stelt dat tijdens het huwelijk sprake was van meer dan twee inkomens. De vrouw verdiende namelijk vanuit haar eenmanszaak ook inkomen door [cursussen] te geven. Dat inkomen heeft de vrouw niet ingebracht in de huwelijksgemeenschap. Hierdoor kan de hofnorm niet worden toegepast, aldus de man.
3.17.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw verklaard dat zij in 2022 al is gestopt met het geven van [cursussen] . Dit is door de man betwist, maar hij heeft niet onderbouwd dat de vrouw nog wel inkomen uit haar eenmanszaak had op het moment dat partijen uit elkaar gingen. Daarom gaat de rechtbank aan de stellingen van de man voorbij. Voor de bepaling van de behoefte kan dus worden uitgegaan van de inkomsten die partijen op het moment dat zij feitelijk uit elkaar gingen genoten uit loondienst danwel uitkering. Tegen die achtergrond bezien heeft de man onvoldoende gesteld waarom de hofnorm geen reële schatting van de behoefte van de vrouw geeft. Daarom zal de rechtbank de behoefte van de vrouw vaststellen op basis van de hofnorm.
3.18.
De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat partijen te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. Partijen zijn eind 2023 feitelijk uit elkaar gegaan, zodat voor de berekening van de behoefte moet worden uitgegaan van de inkomensgegevens over 2023.
3.19.
Uit de jaaropgaves van 2023 blijkt dat de vrouw de volgende inkomstenbronnen had:
  • een WAO-uitkering van € 19.112 per jaar;
  • een pensioenuitkering van Bedrijfstakpensioenfonds Food Service & Groothandel in Levensmiddelen van € 1.634 per jaar;
  • een pensioenuitkering van Pensioenfonds Zorg & Welzijn van € 1.497 per jaar;
  • een uitkering uit een lijfrentepolis bij SNS van € 2.652 per jaar.
Dit komt neer op een bruto jaarinkomen van € 24.895.
3.20.
Verder houdt de rechtbank rekening met de inkomensheffing, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting op basis van de fiscale tarieven 2023. Dit komt neer op een netto besteedbaar inkomen van de vrouw van € 1.571 per maand.
3.21.
Uit de jaaropgaves van 2023 blijkt dat de man de volgende inkomstenbronnen had:
  • een inkomen uit loondienst bij [werkgever man] van € 61.155 per jaar;
  • een pensioenuitkering van Pensioenfonds Zorg & Welzijn van € 204 per jaar.
Dit komt neer op een bruto jaarinkomen van € 61.359.
3.22.
Ook bij de man houdt de rechtbank rekening met de inkomensheffing, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting op basis van de fiscale tarieven 2023. Dit komt neer op een netto besteedbaar inkomen van € 3.578 per maand.
3.23.
Het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen bedroeg dus (€ 1.571 + € 3.578 =) € 5.149 per maand. Van dat inkomen heeft de vrouw volgens de hofnorm 60% nodig. Dat was € 3.089 netto per maand in 2023. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat nu
€ 3.494 netto per maand.
Behoeftigheid
3.24.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de vrouw redelijkerwijs in staat is om zelf dat bedrag (€ 3.494) te verdienen. Als zij daar niet toe in staat is, dan is zij ‘behoeftig’.
3.25.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat het huidige eigen inkomen van de vrouw in mindering strekt op haar behoefte. De rechtbank gaat, op basis van de recente inkomensspecificaties, uit van de volgende inkomsten:
  • een WAO-uitkering van € 1.611 per maand met een vakantietoeslag van 8%;
  • een pensioenuitkering van Bedrijfstakpensioenfonds Food Service & Groothandel in Levensmiddelen van € 1.709 per jaar;
  • een pensioenuitkering van Pensioenfonds Zorg & Welzijn van € 1.458 per jaar;
  • een uitkering uit een lijfrentepolis bij SNS van € 2.653 per jaar.
Dit komt neer op een bruto jaarinkomen van € 26.699 per jaar.
3.26.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat zowel bij de berekening van de behoeftigheid van de vrouw als de draagkracht van de man geen rekening wordt gehouden met de fiscaliteiten rondom de eigen woning, omdat niet duidelijk is of de man de woning zal overnemen of dat deze wordt verkocht aan een derde.
3.27.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man zich primair op het standpunt gesteld dat de vrouw zou kunnen interen op haar vermogen om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Het vermogen wat de vrouw heeft dan wel op korte termijn verkrijgt bestaat uit de helft van de overwaarde uit de eigen woning en een erfenis van de vader van de man. Beide vermogens zijn door de man en zijn familie opgebouwd. Subsidiair heeft de man gesteld dat bij de berekening van het eigen inkomen van de vrouw moet worden gerekend met een fictief rendement van 2,8% over haar vermogen, dat bij haar bruto jaarinkomen moet worden opgeteld.
3.28.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de jurisprudentie volgt dat in bijzondere gevallen van de alimentatiegerechtigde (in dit geval de vrouw) kan worden verlangd dat zij inteert op haar vermogen om in haar levensonderhoud te voorzien. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man onvoldoende onderbouwd dat in dit geval sprake is van zulke bijzondere omstandigheden. Door de vrouw is immers onbetwist naar voren gebracht dat niet alleen de man, maar ook de vrouw eigen vermogen heeft ingebracht in de huwelijksgemeenschap. De man beschikt bovendien over een vergelijkbaar vermogen, dus niet valt in te zien waarom van de vrouw wel en van de man niet gevergd kan worden dat wordt ingeteerd op het vermogen in het kader van de vaststelling van de alimentatieverplichting. De rechtbank gaat ook voorbij aan de subsidiaire stelling van de man, omdat de vrouw onbetwist heeft gesteld dat zij een andere woning gaat kopen waarvoor zij het vermogen moet gebruiken. Het feit dat de vrouw in maart 2025 verhuist naar een huurwoning, geldt enkel ter overbrugging totdat de echtscheiding volledig is afgewikkeld, zo heeft de vrouw tijdens mondelinge behandeling onbetwist verklaard.
3.29.
Gelet op voorgaande gaat de rechtbank uit van een bruto jaarinkomen van € 26.699. Rekening houdend met de inkomensheffing en de arbeidskorting op basis van de fiscale tarieven 2025, heeft de vrouw een netto besteedbaar inkomen van € 1.702 per maand.
3.30.
Als dit inkomen in mindering wordt gebracht op voormelde huwelijksgerelateerde behoefte van € 3.494 netto per maand, resteert een aanvullende behoefte van (€ 3.494 –
€ 1.702 =) € 1.792 netto per maand. Als de man partneralimentatie betaalt, dan moet de vrouw daarover nog inkomstenbelasting betalen. Daarom bruteert de rechtbank voormeld netto bedrag tot € 3.472 per maand.
Draagkracht man
3.31.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank in hoeverre de man die bijdrage kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ genoemd.
3.32.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Bij die methode kijkt de rechtbank naar wat er van het inkomen overblijft nadat de noodzakelijke lasten zijn betaald. Aan de inkomstenkant rekent de rechtbank met het netto besteedbaar maandinkomen (NBI). Aan de uitgavenkant rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI en een forfaitair bedrag voor vaste lasten. Dat forfaitaire bedrag is gebaseerd op de bijstandsnorm. Daarnaast kan de rechtbank ook rekening houden met eventuele overige lasten. Die lasten moeten dan niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn. Alle uitgaven vormen met elkaar het ‘draagkrachtloos inkomen’. Het NBI verminderd met het draagkrachtloos inkomen leidt tot de ‘draagkrachtruimte’. Van de draagkrachtruimte is 60% beschikbaar voor partneralimentatie. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit: 60% [NBI – (NBI X 0,3 + 1.310)].
3.33.
De rechtbank gaat voor de inkomsten uit van de door de man overgelegde loonstrook van december 2024. Hieruit blijkt een cumulatief inkomen van € 76.613 per jaar. Verder gaat de rechtbank uit van een pensioenuitkering van € 204 per jaar. Dit komt neer op een bruto jaarinkomen van € 76.817.
3.34.
Verder houdt de rechtbank rekening met de inkomensheffing en de arbeidskorting op basis van de fiscale tarieven 2025. Dit resulteert in een netto besteedbaar inkomen van
€ 4.340 per maand.
3.35.
Bij de bepaling van het draagkrachtloos inkomen gaat de rechtbank uit van een bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 1.310 per maand en een woonbudget van € 1.302 per maand.
3.36.
Vorenstaande resulteert in een draagkrachtloos inkomen van € 2.612. De man heeft dan ook een draagkrachtruimte van € 1.728 per maand. Hiervan is 60% beschikbaar voor partneralimentatie, wat neerkomt op een draagkracht van € 1.037 per maand.
3.37.
Als de man partneralimentatie betaalt, dan mag de man de betaalde partneralimentatie als aftrekpost opvoeren in de belastingaangifte. Daardoor betaalt de man minder belasting. Door dat belastingvoordeel kan de man meer partneralimentatie betalen. De rechtbank telt daarom dat belastingvoordeel op bij de draagkracht van de man. Daarmee komt de draagkracht van de man dan op een bedrag van € 1.658 bruto per maand.
3.38.
Omdat de vrouw om een bedrag van € 1.655 heeft verzocht en dat bedrag de aanvullende behoefte van de vrouw niet overstijgt, zal de rechtbank een bedrag van € 1.655 aan partneralimentatie vaststellen.
Alimentatie vooruitbetalen
3.39.
De man moet de partneralimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in de maand wordt betaald.
De verdeling van de huwelijksgemeenschap
3.40.
Door partijen zijn van beide kanten verzoeken ingediend over de verdeling van de huwelijksgemeenschap.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.41.
Omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen. Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing. Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht. Zij hadden bij de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna geen nationaliteit gemeenschappelijk in de zin van artikel 15, lid 1 van het Verdrag. Partijen hebben hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijksvoltrekking op het grondgebied van dezelfde staat gevestigd. Omdat geen van de uitzonderingen van artikel 4, lid 2 van het Verdrag zich heeft voorgedaan, werd krachtens het bepaalde in artikel 4, lid 1 van het Verdrag vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het recht van de eerste gewone verblijfplaats, te weten het recht van Nederland, van toepassing op het huwelijksvermogensregime. Dit recht is daarop nog steeds van toepassing.
Gemeenschap van goederen
3.42.
Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opstellen en zij zijn vóór
1 januari 2018 getrouwd. Dat betekent dat door het huwelijk van partijen een wettelijke gemeenschap van goederen is ontstaan.
3.43.
Door de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding is die gemeenschap op
28 februari 2024 ontbonden. [5] Dat betekent in beginsel dat de goederen die partijen op die datum (de zogenoemde ‘peildatum’) hadden, moeten worden verdeeld. Van de schulden die zij op de peildatum hadden, moet worden vastgesteld wie onderling welk deel daarvan moet betalen (ook wel de ‘interne draagplicht’ genoemd).
3.44.
De rechtbank zal hierna eerst in kaart brengen welke goederen en schulden deel uitmaken van de ontbonden gemeenschap. Daarna zal de rechtbank per goed de verdeling vaststellen of de wijze van verdeling gelasten en per schuld de interne draagplicht vaststellen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat ieder van partijen recht heeft op de helft van de waarde van de goederen en ieder van hen de helft van de schulden zal moeten dragen. Voor de waarde van de goederen geldt dat de rechtbank in beginsel kijkt naar de waarde die de goederen hebben op het moment van de feitelijke verdeling.
3.45.
Partijen zijn het erover eens dat de volgende goederen en schulden tot de gemeenschap behoren:
de voormalige echtelijke woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] ;
de hypothecaire geldlening bij Rabobank met leningnummer [nummer] ;
de inboedel van de hiervoor genoemde woning;
e auto van het merk [naam merk] met kenteken [nummer] ;
de motor van het merk [naam merk] met kenteken [nummer] ;
de vouwwagen van het merk [naam merk] ;
de saldi op de volgende bankrekeningen:
  • rekeningnummer [nummer] op naam van beide partijen;
  • rekeningnummer [nummer] op naam van beide partijen;
  • rekeningnummer [nummer] op naam van beide partijen;
  • rekeningnummer [nummer] op naam van beide partijen;
  • rekeningnummer [nummer] op naam van de man;
  • rekeningnummer [nummer] op naam van de man;
  • rekeningnummer [nummer] op naam van de vrouw;
  • rekeningnummer [nummer] op naam van de vrouw;
h. de creditcard bij International Card Services B.V. met rekeningnummer [nummer] op naam van de man;
i. het aandeel in de erfenis van de vader van de man;
j. de woning staande en gelegen in Frankrijk, [adres] ;
k. de saldi op de in Frankrijk aangehouden bankrekeningen:
  • de rekening bij CCF met rekeningnummer [nummer] op naam van de man;
  • de rekening bij CCF met rekeningnummer [nummer] op naam van de man;
l. de in Frankrijk aangehouden aandelenportefeuille op naam van de man.
3.46.
Door de vrouw is gesteld dat er nog sprake was van een tweede creditcardrekening met nummer [nummer] . Zij heeft verzocht deze rekening op te heffen waarbij het saldo bij helfte moet worden gedeeld. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoek ingetrokken, omdat zij erkent dat deze rekening op de peildatum niet (meer) aanwezig was.
3.47.
Verder staat niet langer tussen partijen ter discussie dat de polis bij Nationale Nederlanden met polisnummer [nummer] al voor de peildatum was opgezegd. Dit betrof een overlijdensrisicoverzekering. Deze polis valt dus niet in de ontbonden gemeenschap en hoeft niet bij de verdeling te worden betrokken.
3.48.
De vrouw stelt dat de man bij zijn werkgever een levensloopregeling heeft en dat deze extern is belegd. Bij gebrek aan verdere wetenschap stelt de vrouw de waarde op € 50.000,-. Zij verzoekt de rechtbank te bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 25.000,- dient te voldoen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw erkend dat deze levensloopregeling al in 2013 tot uitkering is gekomen en dus geen onderdeel is van de ontbonden gemeenschap. De vrouw heeft daarom haar verzoek ingetrokken.
3.49.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man erkend dat de rekening met rekeningnummer [nummer] een rekening is op naam van de zus van de vrouw. Het saldo op deze rekening valt dus niet in de ontbonden gemeenschap en hoeft niet bij de verdeling te worden betrokken.
De woning en de hypothecaire geldlening (post a en b)
3.50.
De man heeft te kennen gegeven de woning te willen overnemen, waar de vrouw op zich geen bezwaar tegen heeft. Voor de waarde van de woning dient nog een taxatie plaats te vinden. Het is nog niet duidelijk of de man de woning tegen de taxatiewaarde zal kunnen overnemen. Daarom hebben partijen met elkaar een ‘spoorboekje’ afgesproken zoals hierna in het dictum wordt omschreven.
3.51.
De man verzoekt de rechtbank – kort gezegd – om te bepalen dat de vrouw haar medewerking dient te verlenen aan de (eventuele) verkoop op straffe van een dwangsom van € 100 per dag. Omdat partijen tijdens de mondelinge behandeling overeenstemming hebben bereikt over de wijze van afwikkeling van de echtelijke woning, ziet de rechtbank geen aanleiding om de vrouw een dwangsom op te leggen.
De inboedel (post c)
3.52.
Partijen zijn het erover eens hoe de inboedel verdeeld moet worden. Zij hebben de rechtbank verzocht te bepalen dat de vrouw de spullen krijgt toegedeeld, zoals vermeld op de door haar overgelegde lijst. De man krijgt toegedeeld de spullen zoals vermeld op de door hem overgelegde lijst. De overige inboedelgoederen worden weggegeven aan derden of naar de kringloop of stort gebracht. De rechtbank zal de overgelegde lijsten aan de beschikking hechten.
3.53.
Partijen hebben afgesproken dat de man op zondag 16 februari 2025 tussen 12.00 uur en 18.00 uur zijn spullen uit de echtelijke woning kan ophalen. De vrouw legt een sleutel klaar, zodat de man toegang heeft tot de woning. De vrouw neemt haar spullen mee als zij in maart 2025 verhuist naar de andere woning. Zij laat staan wat zij niet heeft kunnen weggeven of wegbrengen. De man zal die spullen weggeven of wegbrengen nadat hij is teruggekeerd in de echtelijke woning.
De auto (post d)
3.54.
Partijen hebben afgesproken dat de auto aan de man kan worden toegedeeld tegen een waarde van € 7.750. De man moet de helft van de waarde aan de vrouw betalen, dus een bedrag van € 3.875.
De motor (post e)
3.55.
Partijen hebben afgesproken dat de motor aan de man kan worden toegedeeld tegen een waarde van € 3.325. De man moet de helft van de waarde aan de vrouw betalen, dus een bedrag van € 1.662,50.
De vouwwagen (post f)
3.56.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling afgesproken dat de man binnen twee weken na 15 maart 2025, dus uiterlijk 29 maart 2025, de vouwwagen te koop zal zetten middels een advertentie op Marktplaats. De man zal de vrouw informeren over de verkoopopbrengst en deze bij helfte met haar delen.
De banksaldi (post g)
3.57.
De rekeningen bij ABN eindigend op nummers . [nummer] , . [nummer] , . [nummer] en . [nummer] staan op naam van beide partijen. Partijen zijn het er over eens dat de rekeningen . [nummer] , . [nummer] en . [nummer] worden voortgezet door/toegedeeld aan de man en rekening . [nummer] door/aan de vrouw. Partijen zullen meewerken aan een wijziging van de tenaamstelling van die rekeningen en de saldi op de peildatum (28 februari 2024) bij helfte delen.
3.58.
Verder zijn partijen het eens dat de rekeningen bij ABN eindigend op . [nummer] en . [nummer] aan de man kunnen worden toegedeeld, waarbij de man de saldi op de peildatum (28 februari 2024) bij helfte zal delen met de vrouw.
3.59.
Ook zijn partijen het eens dat de rekening bij ABN eindigend op . [nummer] en de rekening bij KNAB eindigend op . [nummer] aan de vrouw kunnen worden toegedeeld, waarbij de vrouw de saldi op de peildatum (28 februari 2024) bij helfte zal delen met de man.
3.60.
Voor zover de man heeft verzocht om te bepalen dat de vrouw op straffe van een dwangsom haar medewerking dient te verlenen aan de afwikkeling van de bankrekeningen en de bijbehorende saldi en bankafschriften dient te overleggen, wijst de rechtbank dat verzoek af omdat zij daar geen noodzaak voor ziet.
De creditcardrekening (post h)
3.61.
Uit het overgelegde bankafschrift blijkt dat op de peildatum op deze rekening sprake was van een positief saldo van € 1.179,93. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de vrouw recht heeft op de helft van dit bedrag. De man stelt dat hij de rekening heeft opgeheven en de helft van het saldo op de peildatum aan de vrouw heeft betaald. De vrouw kon dit tijdens de mondelinge behandeling niet bevestigen. Daarom hebben partijen afgesproken dat de man inzage en zo nodig uitleg zal geven dat en op welke wijze hij dit saldo met de vrouw heeft afgerekend. Mocht blijken dat de afrekening nog niet heeft plaatsgevonden, dan moet de man alsnog een bedrag van € 589,96 aan de vrouw betalen.
De erfenis van de vader van de man (post i)
3.62.
De man heeft van zijn vader een erfenis zonder uitsluitingsclausule ontvangen ter waarde van in totaal (€ 131.590,35 - € 10.209,73 =) € 121.380,62.
Deze (waarde van de erfenis) is als volgt opgebouwd:
  • Provisie over onkosten € 300,-
  • Ontvangst van [omschrijving] € 100,64
  • Ontvangst van [omschrijving] € 77.762,83
  • Ontvangst van [omschrijving] € 53.346,85
  • Ontvangst van [omschrijving] € 80,30
-----------
€ 131.590,35
Dit bedrag wordt verminderd met:
  • Successierechten € 1.609,09
  • Te betalen erfbelasting € 5.719,-
  • Aanbetaling voldaan op 31-10-2023 € 2.881,64
------------
€ 10.209,73
3.63.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de vrouw aanspraak heeft op de helft van het bedrag van € 121.380,62 wat neerkomt op een bedrag van € 60.690,31. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dit bedrag te hebben ontvangen.
De woning in Frankrijk (post j)
3.64.
Deze woning is inmiddels verkocht voor een bedrag van € 46.900 en dit bedrag is contant aan de man voldaan. De vrouw heeft aanspraak op de helft van dit bedrag, dus een bedrag van € 23.450,-. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dit bedrag te hebben ontvangen van de man.
De bankrekeningen in Frankrijk (post k)
3.65.
Partijen zijn het eens dat beide rekeningen aan de man kunnen worden toegedeeld, waarbij de man de helft van het op de peildatum aanwezige saldo aan de vrouw moet betalen. Dit komt neer op een bedrag van ((€ 21.565,68 + € 23.413)/2=) € 22.489,33. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dit bedrag te hebben ontvangen van de man.
De aandelenportefeuille (post l)
3.66.
De man heeft een aandelenportefeuille van 48,34 aandelen. Deze vertegenwoordigen op de peildatum een waarde van € 1.571,50 per stuk, dus in totaal € 75.490,-, zo blijkt uit het overgelegde afschrift. Partijen zijn het eens dat de aandelen aan de man kunnen worden toegedeeld, waarbij de vrouw aanspraak heeft op een bedrag van € 37.745,-. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dit bedrag te hebben ontvangen van de man.
Vergoedingsrechten
3.67.
De man heeft verzocht om de vrouw te veroordelen tot betaling aan de man van:
  • een bedrag van € 51,56 per maand uit hoofde van het aandeel van de vrouw in de hypotheekrente;
  • een bedrag van € 15,85 per maand uit hoofde van het aandeel van de vrouw in de premie van de polis bij Nationale Nederlanden met polisnummer [nummer] ,
waarbij beide bedragen worden gerekend over de periode vanaf de peildatum tot aan de dag van overdracht van de echtelijke woning aan de nieuwe eigena(a)r(en).
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man deze verzoeken ingetrokken, zodat deze niet nader besproken hoeven worden.
3.68.
De vrouw verzoekt de rechtbank te bepalen dat de man uit hoofde van de verrekening van de kosten van de ketel en tuinonderhoud dient te voldoen een bedrag van
€ 1.437,41, dan wel een zodanig bedrag vast te stellen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de peildatum tot de dag van volledige betaling.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man ingestemd met de verzochte hoofdsom, zodat de rechtbank dat bedrag zal toewijzen. De rechtbank ziet geen grondslag om het verzoek om wettelijke rente toe te wijzen, zodat dat verzoek wordt afgewezen.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.69.
De rechtbank overweegt dat de beslissing ten aanzien van de echtscheiding niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard. Die beslissing geldt namelijk pas als de echtscheiding is ingeschreven en dat kan pas gebeuren als daar geen hoger beroep meer tegen mogelijk is. Ook de beslissing ten aanzien van de partneralimentatie kan niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. De in deze zaak geldende voorlopige voorziening blijft van kracht tot de beslissing over de partneralimentatie in kracht van gewijsde gaat, zo blijkt uit artikel 826 lid 1 sub c Rv. De rechtbank zal de andere beslissingen wel uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat wil zeggen dat deze beslissingen uitgevoerd moeten worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
De proceskosten
3.70.
De rechtbank zal beslissen dat ieder de eigen proceskosten betaalt, omdat partijen met elkaar gehuwd zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen de partijen, die met elkaar gehuwd zijn op [huwelijksdatum]
2012 in de gemeente [naam gemeente] ;
4.2.
stelt vast dat partijen ten aanzien van het gebruik van de echtelijke woning hebben
afgesproken dat:
  • de vrouw tot en met 15 maart 2025 de woning met uitsluiting van de man mag gebruiken. De vrouw betaalt tot die datum alle lasten van de woning;
  • vanaf 16 maart 2025 mag de man de woning gebruiken met uitsluiting van de vrouw. Dit uitsluitend gebruik kan voortduren totdat de man de woning overneemt en deze aan hem geleverd wordt danwel de woning wordt verkocht en geleverd aan een derde. De man betaalt vanaf 16 maart 2025 alle lasten van de woning tot het moment van overname dan wel verkoop;
4.3.
bepaalt dat de man aan de vrouw voor haar levensonderhoud zal betalen € 1.655 per maand en wel vanaf de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
4.4.
stelt vast dat partijen de volgende afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap:
a.
ten aanzien van de echtelijke woning
- partijen zullen zo spoedig mogelijk na 15 februari 2025 opdracht geven aan een van de (NWWI-gecertificeerde) makelaars verbonden aan Koen Makelaar Ede om de woning bindend te taxeren tegen de actuele waarde;
- ieder van partijen draagt de helft van de kosten van de taxatie;
- de man krijgt gedurende twee maanden nadat het taxatierapport is opgemaakt de gelegenheid om de vrouw schriftelijk en met bewijsstukken onderbouwd te berichten of hij de woning kan overnemen tegen de taxatiewaarde ervan, waarbij:
  • de man de op de woning rustende hypothecaire geldlening bij de hypotheekverstrekker geheel voor zijn rekening zal nemen en als eigen schuld zal voldoen en de vrouw zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze hypothecaire geldlening;
  • de man de helft van de overwaarde van de woning, bestaande uit de taxatiewaarde na aftrek van de hypothecaire schuld op het moment van de notariële overdracht, aan de vrouw zal vergoeden;
- indien de man de woning kan overnemen onder voornoemde voorwaarden dient de levering van de woning plaats te vinden binnen één maand, nadat hij de vrouw binnen de termijn van twee maanden na het opmaken van het taxatierapport schriftelijk heeft bericht dat hij de woning kan overnemen;
- de kosten van het notariële transport van de woning komen in dit geval voor rekening van de man;
- indien de man de vrouw binnen twee maanden bericht dat hij niet in staat is de woning over te nemen, dan wel niet binnen de genoemde termijn van twee maanden schriftelijk heeft bericht dat hij in staat is de woning onder voormelde voorwaarden over te nemen, dan wel indien ondanks laatstgenoemd bericht het transport van de woning - buiten schuld van de vrouw - niet uiterlijk een maand na dat bericht heeft plaatsgevonden, zal de woning door partijen te koop worden aangeboden door de makelaar die de taxatie heeft verricht;
- partijen dienen binnen twee weken nadat de hiervoor bedoelde omstandigheid zich voordoet een opdracht tot verkoop aan de makelaar te geven;
- na verkoop moet met de verkoopopbrengst de hypothecaire geldlening worden afgelost en de aan de verkoop verbonden kosten worden betaald; het eventuele restant moeten partijen bij helfte delen, dan wel voor zover er een restschuld ontstaat, moeten zij ieder de helft daarvan dragen;
- de verkoopkosten (kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering) zullen door partijen gezamenlijk gedragen worden, ieder voor de helft;
ten aanzien van de inboedel
  • de inboedelgoederen worden toegedeeld aan de man respectievelijk de vrouw zoals vermeld op de lijsten die als bijlage aan deze beschikking zijn gehecht;
  • de overige inboedelgoederen worden weggegeven aan derden of naar de kringloop of stort gebracht;
ten aanzien van de [naam merk] met kenteken [nummer]
deze wordt aan de man toegedeeld, waarbij de man gehouden is een bedrag van
€ 3.875 aan de vrouw te vergoeden;
ten aanzien van de [naam merk] met kenteken [nummer]
deze wordt aan de man toegedeeld, waarbij de man gehouden is een bedrag van
€ 1.662,50 aan de vrouw te vergoeden;
ten aanzien van de vouwwagen [naam merk]
deze zal worden verkocht en de verkoopopbrengst zal bij helfte worden gedeeld. De man zal uiterlijk 29 maart 2025 een advertentie plaatsen op Marktplaats en de vrouw informeren over de verkoop;
ten aanzien van de banksaldi
  • de rekeningen bij ABN AMRO met rekeningnummers [nummer] , [nummer] , [nummer] en [nummer] worden toegedeeld aan de man. De vrouw zal meewerken aan een wijziging van de tenaamstelling van die rekeningen;
  • de rekening bij ABN AMRO met rekeningnummer [nummer] wordt toegedeeld aan de vrouw. De man zal meewerken aan een wijziging van de tenaamstelling van die rekening;
  • de rekening bij ABN AMRO met rekeningnummer [nummer] wordt toegedeeld aan de man;
  • de rekening bij KNAB met rekeningnummer [nummer] en de rekening bij ABN AMRO met rekeningnummer [nummer] worden toegedeeld aan de vrouw;
  • partijen delen van alle rekeningen per peildatum de saldi bij helfte;
ten aanzien van de creditcard bij International Services B.V. met rekeningnummer [nummer]
deze rekening is inmiddels opgeheven. Partijen hebben ieder recht op de helft van het op de peildatum aanwezige saldo van € 1.179,93. De man zal, voor zover hij dit bedrag niet aantoonbaar al aan de vrouw heeft voldaan, de vrouw daarom nog een bedrag van € 589,96 betalen;
ten aanzien van de erfenis van de vader van de man
de erfenis wordt aan de man toegedeeld, waarbij de vrouw aanspraak heeft op de helft van het bedrag van € 121.380,62 wat neerkomt op een bedrag van € 60.690,31 (reeds door de man voldaan);
i.
ten aanzien van de woning staande en gelegen in Frankrijk, [adres]
de woning is door de man verkocht, en de vrouw heeft recht op de helft van de verkoopopbrengst, zijnde een bedrag van € 23.450,- (reeds door de man voldaan);
ten aanzien van de bankrekeningen in Frankrijk
deze bankrekeningen worden aan de man toegedeeld, waarbij de vrouw aanspraak maakt op een bedrag van € 22.489,33 (reeds door de man voldaan);
ten aanzien van de in Frankrijk aangehouden aandelenportefeuille
de aandelen worden toegedeeld aan de man, waarbij de vrouw aanspraak maakt op de helft van de waarde, zijnde een bedrag van € 37.745,- (reeds door de man voldaan);
4.5.
bepaalt dat de man aan de vrouw uit hoofde van de verrekening van de kosten van de ketel en tuinonderhoud een bedrag van € 1.437,41 dient te voldoen;
4.6.
bepaalt dat de onder 4.2, 4.3, 4.4 en 4.5. genoemde beslissingen uitvoerbaar zijn bij voorraad;
4.7.
bepaalt dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.8.
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.M. Koopman, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. K.K.H. Wagemaker als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2025.

Voetnoten

1.Met zaaknummer C/05/432173/FA RK 24-743.
2.Art. 3 Verordening (EU) 2019/1111.
3.Artikel 3 sub a Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008).
4.Artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007.
5.Artikel 1:99 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek.