ECLI:NL:RBGEL:2025:1796

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
447101
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg echtscheidingsconvenant en gebruiksrecht vakantiewoning met betrekking tot spoedeisend belang

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is er een geschil ontstaan tussen een man en een vrouw over de uitvoering van een echtscheidingsconvenant dat betrekking heeft op het gebruiksrecht van een chalet in Champéry, Zwitserland. De partijen zijn sinds 1976 gehuwd geweest en hebben vier meerderjarige kinderen. Na hun echtscheiding, uitgesproken op 19 november 2020, is het chalet aan de vrouw toegedeeld, maar de man heeft het recht om het chalet te gebruiken in aanwezigheid van de kinderen. De man heeft echter aangegeven dat hij sinds de scheiding nauwelijks gebruik heeft kunnen maken van het chalet, omdat de vrouw vaak ook aanwezig is wanneer de kinderen er zijn. Dit heeft geleid tot een verzoek van de man om het chalet in bepaalde periodes ter beschikking te krijgen, wat door de vrouw is afgewezen.

De voorzieningenrechter heeft in deze kort geding procedure de vorderingen van de man afgewezen. De rechter oordeelde dat de man onvoldoende spoedeisend belang had bij zijn verzoeken, omdat de vrouw ook recht heeft op het gebruik van het chalet en er geen duidelijke afspraken zijn gemaakt over de frequentie van het gebruik door de man. De rechter heeft vastgesteld dat de vrouw niet opzettelijk het gebruiksrecht van de man frustreert en dat de man in het verleden ook gebruik heeft kunnen maken van het chalet. De vorderingen van de vrouw in reconventie, waaronder de vergoeding van reiskosten, zijn eveneens afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/447101 / KG ZA 25-29
Vonnis in kort geding van 24 februari 2025
in de zaak van
[eiser in conv],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.J.M. van Dorst,
tegen
[gedaagde in conv],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. Oosterhuis-Boeve.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 12,
- de producties 13 tot en met 16 van de man,
- de brief van 18 februari 2025 van de vrouw met een eis in reconventie en producties 1 tot en met 15,
- de brief van 19 februari 2025 van de man met een aanvulling van de eis in conventie,
- de mondelinge behandeling van 20 februari 2025,
- de pleitnota van de man,
- de pleitnota van de vrouw.
1.2.
Ten slotte heeft de voorzieningenrechter in verband met de spoedeisendheid van de zaak bepaald dat op 24 februari 2025 een zogenaamd “kop-staartvonnis” zal worden gewezen en dat de motivering van de beslissing later op schrift zal worden gesteld. De motivering volgt in dit vonnis en is vastgesteld op 7 maart 2025.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn vanaf 1976 in gemeenschap van goederen gehuwd geweest. Zij hebben samen vier meerderjarige kinderen, drie zoons en één dochter.
2.2.
Tot de huwelijksgoederengemeenschap van partijen behoorde een chalet in Champéry Zwitserland (hierna te noemen: het chalet). In het echtscheidingsconvenant, ondertekend op 23 oktober 2020, is het chalet aan de vrouw toegedeeld en hebben partijen daarover onder meer het volgende afgesproken:
4.14
III Gebruiksrecht man na ondertekening convenant
Na ondertekening van dit convenant geldt dat de man enkel tezamen met een of meer kinderen van partijen in de woning mag verblijven. Het is de man vanaf voornoemd moment niet meer toegestaan om met derden (anders dan familie) in de woning in Zwitserland te verblijven.
2.3.
Bij beschikking van 19 november 2020 van deze rechtbank is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is bepaald dat de inhoud van het tussen partijen overeengekomen echtscheidingsconvenant deel uitmaakt van de beschikking. Deze beschikking is op 3 december 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Utrecht.
2.4.
Bij notariële akte van 22 december 2020 is het eigendomsaandeel van de man in het chalet aan de vrouw overgedragen en is de man ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op het chalet rustende hypothecaire geldlening.
2.5.
Om het verblijf in het chalet na de echtscheiding te regelen, werden roosters opgesteld waarop de man, de vrouw en de kinderen konden aangeven wanneer zij in het chalet wensten te verblijven.
2.6.
Op 30 augustus 2023 heeft de man een e-mailbericht aan de vrouw gezonden met de volgende inhoud:
Met betrekking tot mijn verblijf in het huis te Champery (…) loopt dit helaas nog niet in overeenstemming met de strekking van het convenant (punt 4.14, zie hieronder).
Sedert onze scheiding heb ik daar nauwelijks kunnen verblijven omdat jij, als de kinderen er zijn, er vrijwel altijd ook bent. Daarmede wordt mijn gebruiksrecht gefrustreerd omdat dat gebruik nu eenmaal de voorwaarde kent dat ik daar alleen met de kinderen mag zijn.
Om in overeenstemming met de strekking van artikel 4.14 te komen, is het gewenst dat we daar afspraken over maken.
Mijn voorstel is dat ik daar (met de kinderen) in onderling overleg in de winter een week kan zijn en de rest van het jaar (voorjaar, zomer en najaar) twee weken, in totaal drie weken.
Graag ontvang ik op korte termijn, doch uiterlijk 1 oktober 2023, je akkoord dan wel een ander voorstel dat mij de mogelijkheid geeft gebruik te maken van mijn gebruiksrecht.
2.7.
Diezelfde dag heeft de vrouw als volgt bij e-mailbericht gereageerd:
Wat een belachelijke mailtje, afgelopen najaar zou jij naar [naam 1] [rb: het chalet] gaan, maar dat heb je niet gedaan. Jij maakt onnodig problemen, kom met een voorstel dan kan ik kijken wat ik voor je kan doen.
In het convenant staan geen hoeveelheid dagen, onze kinderen hebben 21 vakantiedagen, daar kan ik ook niets aan doen
EN
Dat ik vaker dan jij in mijn huis ben vind niet meer dan billik.
2.8.
Bij e-mailbericht van 31 augustus 2023 heeft de man zijn eerdere gedane voorstel herhaald en tevens het volgende geschreven:
Als je een concreet voorstel bedoelt: voor de komende winter hoef ik er niet te zijn met kerst of oud/nieuw, maar wel een van de twee crocusvakanties.
De vrouw heeft daarop niet meer gereageerd.
2.9.
In november 2024 heeft de dochter van partijen in het rooster gezet dat zij in de periode van 28 februari tot en met 9 maart 2025 met haar gezin in het chalet wenst te verblijven.
2.10.
De vrouw heeft medio december 2024 in het rooster genoteerd dat zij van medio februari tot en met medio maart 2025 in het chalet verblijft.
2.11.
Op 13 januari 2025 heeft de volgende e-mailcorrespondentie tussen partijen plaatsgevonden:
e-mailbericht van de man aan de vrouw van 14:07 uur:
Mbt mijn aanwezigheid in [naam 1] wil ik met je afstemmen wanneer ik daar kan zijn.
Als ik het aanwezigheidsschema zie dan lijkt mij het meest voor de hand liggend dat ik er in de week van 28 febr t/m 9 maart ben samen met [naam 2] en haar gezin [rb: de dochter van partijen]. (…)
e-mailbericht van de vrouw aan de man van 20:22 uur:
Jammer maar helaas dat lukt niet, dan ben ik er
e-mailbericht van de man aan de vrouw van 21:28 uur:
Heb je dan een ander voorstel wanneer ik er kan zijn deze winter?
e-mailbericht van de vrouw aan de man van 21:38 uur:
Geen idee
2.12.
Bij brief van 22 januari 2025 heeft de advocaat van de man onder meer het volgende aan de vrouw geschreven:
Onlangs heeft cliënt verzocht in de woning te kunnen verblijven in de week van 28 februari t/m 9 maart a.s. met uw beider dochter [naam 2] en haar gezin. Dit heeft u afgewezen omdat u dan in de woning verblijft. Cliënt heeft u vervolgens verzocht een andere periode aan te geven deze winter waarop u slecht het korte antwoord ‘geen idee’ heeft gegeven. Hiermee maakt u het gebruik van cliënt onmogelijk en komt u de overeenkomst niet na.
Langs deze weg wordt u nogmaals verzocht de overeenkomst na te komen en akkoord te gaan met het gebruik door cliënt van de woning in de week van 28 februari t/m 9 maart a.s. Aangezien dit de krokusvakantie betreft is het voor cliënt onmogelijk een andere week in de woning te verblijven.
Cliënt wenst tevens afspraken te maken voor de toekomst, zodat hij verzekerd is van enig gebruik. (…)
Verder wordt u verzocht cliënt een sleutel te geven. Hij heeft het gebruiksrecht van de woning op grond waarvan hij zich uiteraard toegang tot de woning moet kunnen verschaffen.
2.13.
Partijen hebben vervolgens in overleg geprobeerd tot een oplossing te komen. Dit is niet gelukt.

3.De vorderingen en het verweer

in conventie
3.1.
De man vordert – na aanvulling van eis – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
de vrouw zal veroordelen het echtscheidingsconvenant na te komen en het chalet van 28 februari tot en met 9 maart 2025, van 19 juli tot en met 10 augustus 2025, van 17 oktober tot en met 26 oktober 2025 en één week van de kerstvakantie 2025/2026 ter vrije beschikking van de man tezamen met de kinderen te stellen en er voor zorg te dragen dat de man het ongestoorde gebruik geniet van het chalet, waaronder alle gebruiksvoorzieningen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in gebreke blijft hieraan te voldoen,
de vrouw zal veroordelen om de jaren na 2025 het echtscheidingsconvenant na te komen en het chalet gedurende één week in krokusvakantie, drie weken in de zomervakantie, één week in de herfstvakantie en één week in de kerstvakantie ter vrije beschikking van de man tezamen met de kinderen te stellen en er voor zorg te dragen dat de man het ongestoorde gebruik geniet van het chalet, waaronder alle gebruiksvoorzieningen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 1.000,00, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in gebreke blijft hieraan te voldoen,
de vrouw zal veroordelen tot afgifte van de sleutel van het chalet aan de man binnen één week na dit vonnis, maar in elk geval vóór 28 februari 2025, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in gebreke blijft hieraan te voldoen,
subsidiair:
4. de vrouw zal veroordelen tot betaling van een vervangende schadevergoeding aan de man van € 4.850,00 per week / € 29.100,00 per jaar voor zover de man niet in het chalet kan verblijven, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen vervangende schadevergoeding;
primair en subsidiair:
5. de vrouw zal veroordelen tot betaling van de proceskosten.
3.2.
De man legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de vrouw het in het echtscheidingsconvenant overeengekomen recht van de man om het chalet tezamen met zijn kinderen te gebruiken dient na te komen. De man stelt zich op het standpunt dat de intentie van partijen was dat de man na de echtscheiding nog van vakanties met de kinderen in het chalet zou kunnen genieten, maar dat hij sinds de echtscheiding nog amper van het chalet gebruik heeft kunnen maken. Als de kinderen in het chalet waren, verbleef de vrouw daar vaak ook. Dit maakte gebruik van het chalet door de man nagenoeg onmogelijk. Ook heeft de vrouw alle buitensloten van het chalet laten vervangen zonder afgifte van een sleutel aan de man. De man vordert afgifte van een sleutel, zodat hij zich tijdens een verblijf in het chalet toegang tot het chalet kan verschaffen.
3.3.
De vrouw betwist dat de man een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde voorzieningen. Verder voert zij aan dat de zaak zich niet leent voor kort geding, dat haar eigendomsrecht zwaarder weegt dan het gebruiksrecht van de man en dat ook bij een afweging van de belangen van partijen de vorderingen van de man moeten worden afgewezen. De vrouw wijst erop dat het overeengekomen gebruiksrecht van de man geen duidelijkheid geeft over de intensiviteit waarmee dit recht kan worden gebruikt. Daarnaast geldt dat de man alleen in het chalet kan verblijven als één van de kinderen van partijen daar verblijft. Aangezien op dit moment de contacten tussen de vrouw en een aantal kinderen, waaronder de dochter, moeizaam verloopt en de vrouw niet wenst dat de dochter in het chalet verblijft, betekent dit volgens de vrouw dat de man geen gebruik van het chalet kan maken zoals door hem voorgesteld.
in reconventie
3.4.
De vrouw vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de man zal veroordelen tot vergoeding van haar reiskosten van € 400,00, met veroordeling van de man in de proceskosten.
3.5.
De man voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen zal, voor zover relevant, hierna worden ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Het spoedeisend belang vloeit in voldoende mate voort uit de stellingen van de man. Het gaat in deze zaak in het bijzonder om de vraag wie er in de periode van 28 februari tot en met 9 maart 2025 in het chalet mag verblijven. De man zal daarom worden ontvangen in zijn vorderingen.
4.2.
In het echtscheidingsconvenant zijn partijen overeengekomen dat het chalet aan de vrouw wordt toegedeeld en dat de man na de echtscheiding alleen in aanwezigheid van een of meer kinderen in het chalet mag verblijven. De voorzieningenrechter stelt vast dat deze afspraak niet in duur is beperkt en dat er over de intensiviteit van het gebruik niets is bepaald. Niet ter discussie staat echter dat de bedoeling van partijen met deze afspraak was dat de man samen met de kinderen van het chalet gebruik kon blijven maken en dat partijen in onderling overleg zouden proberen daaraan een invulling te geven. Zij hebben dit na de echtscheiding ook geprobeerd door in een Excel-bestand – dat voor partijen en hun kinderen toegankelijk was – in te vullen wie, wanneer in het chalet aanwezig zou (willen) zijn.
4.3.
De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw zijn gebruiksrecht frustreert. Aangezien de kinderen het chalet vaak alleen in vastgestelde schoolvakantieperiodes kunnen bezoeken, betekent dit dat de man ook aan die periodes is gebonden. Volgens de man heeft de vrouw de afgelopen jaren bewerkstelligd dat de man niet dan wel nauwelijks van het chalet gebruik kon maken. Als de kinderen in het Excel-bestand invulden dat zij in een bepaalde vakantie naar het chalet wilden gaan, dan vulde de vrouw ook vaak in dat zij dan aanwezig zou zijn. Dit betekende dat de man dan niet meer kon gaan. Hetzelfde gebeurt nu voor de periode van 28 februari tot en met 9 maart 2025. De man stelt dat hij in november 2024 in het Excel-bestand heeft ingevuld dat hij in die periode ‘misschien’ met de dochter van partijen in het chalet aanwezig zou zijn. Medio december 2024 heeft de vrouw ingevuld dat zij in die periode in het chalet verblijft. De man meent dat hij deze periode in het chalet mag verblijven en dat de vrouw de gemaakte afspraak in het echtscheidingsconvenant dient na te komen.
4.4.
De vrouw betwist dat zij het gebruiksrecht van de man frustreert en voert aan dat de man de afgelopen jaren ook van het chalet gebruik heeft kunnen maken. Volgens haar verschillen partijen vooral van mening over de vraag hoe vaak de vrouw moet toestaan dat de man het overeengekomen gebruiksrecht kan uitoefenen. Daarover zijn destijds geen concrete afspraken gemaakt, aldus de vrouw. Verder voert zij aan dat zij de eigenaar is van het chalet en dat het haar niet verweten kan worden dat zij in vastgestelde vakantieperiodes (al dan niet met de kinderen) van het chalet gebruik wenst te maken, zo ook in de periode van 28 februari tot en met 9 maart 2025. De vrouw betwist dat de man al in november 2024 heeft vermeld dat hij in die periode in het chalet wenst te verblijven. Volgens haar heeft hij dat niet eerder dan op 13 januari 2025 verzocht. Toen had de vrouw al besloten om die periode zelf naar het chalet te gaan. Zij had voor die periode al meerdere gasten uitgenodigd om samen met haar in het chalet te verblijven. Daarnaast is haar aanwezigheid in het chalet in die periode gewenst, omdat er bepaalde werkzaamheden in of rondom het chalet verricht moeten worden en de mogelijkheid bestaat dat er bezichtigingen gepland worden omdat het chalet inmiddels te koop staat, aldus de vrouw.
Tot slot wijst zij erop dat zij op dit moment een moeizame relatie met haar dochter heeft. De dochter heeft laten weten dat zij voorlopig geen contact wenst met de vrouw en dat de vrouw ook de kleinkinderen niet mag zien. Om die reden heeft de vrouw in januari 2025 aan de dochter meegedeeld dat zij voorlopig geen gebruik kan maken van het chalet. Ook deze omstandigheid maakt volgens de vrouw dat het door de man voorgestelde gebruik van het chalet in de periode 28 februari tot en met 9 maart 2025 niet kan worden toegewezen.
4.5.
Anders dan de man betoogt, is het de voorzieningenrechter voorshands niet, althans onvoldoende gebleken dat de vrouw willens en wetens het gebruiksrecht van de man frustreert. Niet in geschil is dat de man de afgelopen jaren enige malen in het chalet heeft verbleven en zijn gebruiksrecht – zij het misschien minder intensief dan hij wenst – heeft kunnen uitoefenen. Het spoedeisend belang van de man op dit moment zit vooral in de vraag of hij in de periode van 28 februari 2025 tot 9 maart 2025 gebruik kan maken van het chalet.
4.6.
In het midden kan blijven of de vrouw vóór of na de opgave van de man, dat hij in die periode ‘misschien’ in het chalet wilde verblijven, heeft vermeld dat zij in die periode in het chalet zou zijn. In het echtscheidingsconvenant is niet geregeld wie in het chalet mag verblijven, indien beide partijen te kennen hebben gegeven in dezelfde periode gebruik te willen maken van het chalet. Nu de vrouw in die periode zelf in het chalet wil verblijven en voor die periode ook al afspraken heeft gemaakt met anderen, valt niet zonder meer in te zien waarom de vrouw aan de wens van de man tegemoet zou moeten komen. Daarbij komt dat de vrouw om haar moverende redenen heeft besloten dat de dochter tijdelijk geen gebruik mag maken van het chalet. Niet gebleken is dat de vrouw die beslissing slechts heeft genomen om de man dwars te zitten en dat zij daartoe geen gegronde reden had. Dat betekent dat de man in de door hem gewenste periode van 28 februari tot en met 9 maart 2025 geen gebruik van het chalet kan maken. In het echtscheidingsconvenant is immers bepaald dat de man alleen tezamen met (een van) de kinderen in het chalet kan verblijven. In zoverre wordt zijn vordering onder 1 afgewezen.
4.7.
De man heeft geen spoedeisend belang voor zover zijn vorderingen die zien op het ter zijner beschikking stellen van het chalet in de komende zomer-, najaar- en kerstvakantie en in de jaren na 2025. Alleen al om die reden zullen de vorderingen van de man onder 1 en 2 worden afgewezen. Daarbij komt dat voor die periodes dan steeds zou moeten vaststaan dat een van de kinderen dan ook in het chalet zal verblijven. Dat is niet gesteld of gebleken. De voorzieningenrechter geeft partijen dan ook in overweging om gezamenlijk (in samenspraak met de kinderen) in overleg te treden om tot een redelijke en hanteerbare werkwijze te komen voor de verdeling van de (vakantie)periodes waarin (één van) de kinderen van partijen ook in het chalet (verblijft) verblijven zodat recht wordt gedaan aan het gebruiksrecht van de man.
4.8.
De man heeft evenmin spoedeisend belang bij afgifte van een sleutel van het chalet aan hem. Bovendien heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de kinderen in het bezit van de sleutels zullen worden gesteld als zij (al dan niet samen met de man) naar het chalet zullen gaan. De man kan zich dan op die wijze toegang tot het chalet verschaffen. De vordering onder 3 zal daarom eveneens worden afgewezen.
4.9.
Over de subsidiair gevorderde vervangende schadevergoeding stelt de voorzieningenrechter voorop dat dit een geldvordering is en dat voor toewijzing van een geldvordering in kort geding een strenge maatstaf geldt. De voorzieningenrechter dient bij de beoordeling daarvan terughoudend te zijn en dient niet alleen te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de man op de vrouw voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de voorzieningenrechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.10.
De man heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, nog daargelaten dat onvoldoende aannemelijk is dat de man aanspraak kan maken op vervangende schadevergoeding. Ook de subsidiaire vordering wordt daarom afgewezen.
in reconventie
4.11.
De vrouw vordert vergoeding van de reiskosten die zij voor het bijwonen van de mondelinge behandeling heeft moeten maken. Zij stelt dat de man wist dat zij in Zwitserland verbleef en dat hij ondanks dat toch het kort geding aanhangig heeft gemaakt, zodat zij haar vakantie heeft moeten onderbreken.
4.12.
De voorzieningenrechter overweegt dat de reiskosten van een procespartij worden geacht te zijn begrepen in de proceskosten als bedoeld in artikel 237 Rv. Voor zover de vrouw heeft bedoeld om deze gemaakte kosten als schadevergoeding te vorderen wegens misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen van de man, dan heeft zij in dat kader onvoldoende gesteld waarom het starten van de onderhavige procedure misbruik van recht van de man oplevert. De vordering wordt daarom afgewezen.
in conventie en in reconventie
4.13.
Gelet op de voormalige relatie van partijen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten in conventie en reconventie te compenseren als hierna te melden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van de man af,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
5.3.
wijst de vordering van de vrouw af,
5.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2025. De feiten en de motivering waarop de beslissing steunt, zijn afzonderlijk vastgelegd op 7 maart 2025.
Coll: cl