In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 maart 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een vader en zijn zoon over de verdeling van een gemeenschappelijke woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning, die in gezamenlijke eigendom is, aan de eiser (de zoon) zal worden toegedeeld tegen een waarde van € 1.015.000,00. Dit besluit volgt op eerdere tussenvonnissen waarin de rechtbank heeft overwogen dat de woning aan de eiser moet worden toegedeeld, onder voorwaarden die zijn vastgesteld in het vonnis. De rechtbank heeft ook een deskundige benoemd om de waarde van de woning te taxeren, waarbij de marktwaarde op 1 april 2024 is vastgesteld op € 1.115.000,00. De rechtbank heeft de waarde van de woning bij de verdeling vastgesteld op basis van deze taxatie, rekening houdend met de staat van onderhoud en de waardevermeerdering door verbouwingen aan de schuur. De eiser heeft een regresvordering op de gedaagde (de vader) voor de helft van de hypotheekschuld die hij heeft afgelost, en deze vordering zal worden verrekend met de overwaarde van de woning. De rechtbank heeft ook bepaald dat de proceskosten worden gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ook al kan er nog beroep worden aangetekend.