In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van 15 februari 2024, waarbij aan vergunninghouder een omgevingsvergunning is verleend voor het gebruik van tijdelijke units voor een periode van 5 jaar, het verplaatsen van een fietsenberging en het aanleggen van extra parkeerplaatsen op het perceel in Lochem. Verzoekster is het niet eens met dit besluit en heeft bezwaar gemaakt, waarbij zij verschillende gronden aanvoert. De voorzieningenrechter beoordeelt of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening deels toe. De voorzieningenrechter legt uit dat zijn oordeel voorlopig is en de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet bindt.
De vergunninghouder, een kinderopvangorganisatie, had eerder een klaslokaal gehuurd en heeft op 21 december 2023 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen en gebruik van tijdelijke units. Het college van burgemeester en wethouders verleende op 15 februari 2024 de omgevingsvergunning, maar verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De commissie bezwaarschriften heeft op 30 mei 2024 geadviseerd de bezwaren gegrond te verklaren, maar het college heeft nog geen beslissing op bezwaar genomen. Verzoekster heeft een voorlopige voorziening aangevraagd omdat vergunninghouder is gestart met de werkzaamheden.
De voorzieningenrechter concludeert dat er gebreken zijn in het bestreden besluit en schorst het besluit voor zover het de omgevingsvergunning voor het gebruik van de units als kinderdagverblijf betreft, tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Het college wordt veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de reiskosten van verzoekster. De uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A. de Wijse-Hageman, griffier.