ECLI:NL:RBGEL:2025:1670

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
AWB 25/72
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor tijdelijke units ten behoeve van kinderopvang

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van 15 februari 2024, waarbij aan vergunninghouder een omgevingsvergunning is verleend voor het gebruik van tijdelijke units voor een periode van 5 jaar, het verplaatsen van een fietsenberging en het aanleggen van extra parkeerplaatsen op het perceel in Lochem. Verzoekster is het niet eens met dit besluit en heeft bezwaar gemaakt, waarbij zij verschillende gronden aanvoert. De voorzieningenrechter beoordeelt of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening deels toe. De voorzieningenrechter legt uit dat zijn oordeel voorlopig is en de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet bindt.

De vergunninghouder, een kinderopvangorganisatie, had eerder een klaslokaal gehuurd en heeft op 21 december 2023 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen en gebruik van tijdelijke units. Het college van burgemeester en wethouders verleende op 15 februari 2024 de omgevingsvergunning, maar verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De commissie bezwaarschriften heeft op 30 mei 2024 geadviseerd de bezwaren gegrond te verklaren, maar het college heeft nog geen beslissing op bezwaar genomen. Verzoekster heeft een voorlopige voorziening aangevraagd omdat vergunninghouder is gestart met de werkzaamheden.

De voorzieningenrechter concludeert dat er gebreken zijn in het bestreden besluit en schorst het besluit voor zover het de omgevingsvergunning voor het gebruik van de units als kinderdagverblijf betreft, tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Het college wordt veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de reiskosten van verzoekster. De uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A. de Wijse-Hageman, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 25/72

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats 1] , verzoekster

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem

(gemachtigde: E. Nijhuis).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder]uit [plaats 2] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland).

Samenvatting

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een
voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van 15 februari 2024, waarbij aan vergunninghouder een omgevingsvergunning is verleend voor het gebruik van tijdelijke units voor een periode van 5 jaar, het verplaatsen van een fietsenberging en het aanleggen van extra parkeerplaatsen op het perceel [adres] in [plaats 1] . Verzoekster is het niet eens met dit besluit en heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij voert daartoe een aantal gronden aan.
1.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek aan de hand van deze
gronden. Hij beoordeelt in deze uitspraak of het bezwaar tegen het besluit een redelijke kans van slagen heeft.
1.2.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening deels toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop en voorgeschiedenis

2. Vergunninghouder heeft een kinderopvangorganisatie en huurde eerst een klaslokaal in de [school] aan de [adres] te [plaats 1] ten behoeve van kinderdagopvang.
2.1.
Op 21 december 2023 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen en gebruik van tijdelijke units ten behoeve van kinderdagopvang voor een periode van 5 jaar, het plaatsen van een hekwerk, het verplaatsen van een fietsenberging en het aanleggen van extra parkeerplaatsen op het perceel.
2.3.
Bij besluit van 15 februari 2024 heeft het college de omgevingsvergunning voor het verplaatsen van de fietsenberging en het aanleggen van extra parkeerplaatsen verleend. Daarnaast heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor strijdig gebruik van de units als kinderdagverblijf. Het college stelt zich verder op het standpunt dat geen omgevingsvergunning nodig is voor het plaatsen van de units en het hekwerk.
2.5.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.6.
De commissie bezwaarschriften heeft op 30 mei 2024 een advies uitgebracht. De commissie adviseert de bezwaren gegrond te verklaren, het bestreden besluit te herroepen en de aanvraag omgevingsvergunning voor het plaatsen van de units en het hekwerk alsnog in behandeling te nemen. Naar aanleiding van dit advies is nog geen beslissing op bezwaar genomen.
2.7.
Verzoekster heeft het college in gebreke gesteld omdat een beslissing op bezwaar uitblijft en een beroep niet tijdig bij deze rechtbank ingediend. Verzoekster heeft daarnaast een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat vergunninghouder is gestart met de werkzaamheden.
2.8.
Vergunninghouder heeft de voorzieningenrechter op 23 januari 2025 bericht dat de units geplaatst zijn, maar dat wordt gewacht met het in gebruik nemen van de units totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
2.9.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster met haar echtgenoot en de gemachtigde van verzoekster alsmede de gemachtigde van het college. Daarnaast hebben aan de zitting deelgenomen: de gemachtigde van vergunninghouder en [naam] namens vergunninghouder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Toetsingskader
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in
werking getreden. Als een aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet, het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. Nu de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor 1 januari 2024 is
ingediend, is op de aanvraag de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) van toepassing.
3.1.
Op grond van artikel 2.1., aanhef en onder a en c, van de Wabo, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
3.2.
Op het perceel is het bestemmingsplan “ [plan] ” van toepassing. Volgens dit bestemmingsplan heeft het perceel de enkelbestemming “maatschappelijk”, met functieaanduiding “onderwijs”. Daarnaast rust op het perceel de dubbelbestemming “Waarde-Archeologie”. Ook zijn het paraplubestemmingsplan Archeologie (met enkelbestemming “Waarde – Archeologie 5”) en het parapluplan Parkeernormen van toepassing op het perceel.
3.3.
Blijkens artikel 9.1 van de planregels zijn de voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden bestemd voor:
a. a) een onderwijsinstelling ter plaatse van de aanduiding "onderwijs";
b) zorgwoningen ter plaatse van de aanduiding "zorgwoning";
c) activiteiten gericht op sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder begrepen:
1. gezondheidszorg;
2. zorg en welzijn;
3. jeugd- en kinderopvang;
4. onderwijs;
5. religie;
6. bibliotheken;
7. maatschappelijke instellingen;
8. verenigingsleven;
één en ander zoals genoemd in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Lijst van typen maatschappelijke instellingen en/of instanties;
d) bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?
4. Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor strijdig gebruik van tijdelijke units ten behoeve van kinderopvang voor een periode van 5 jaar, het verplaatsen van een fietsenberging en het aanleggen van extra parkeerplaatsen. Er is geen omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van de units en het hekwerk, omdat daar volgens het college geen vergunning voor nodig is.
4.1.
De commissie bezwaarschriften heeft in haar advies een aantal gebreken in het bestreden besluit geconstateerd en heeft daarover - kort samengevat - het navolgende opgemerkt:
- het college heeft ten onrechte de conclusie getrokken dat de units vergunningsvrij mogen worden opgericht, omdat er geen sprake is van een bijbehorend bouwwerk in de zin van artikel 3, eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). De units worden gebruikt voor kinderopvang en zijn niet functioneel planologisch verbonden met het hoofdgebouw dat wordt gebruikt voor onderwijs. Daarnaast staat niet vast dat de units uiterlijk na 5 jaar worden verwijderd en acht de commissie de toepassing van artikel 4, negende lid, van bijlage II van de Bor niet juist, omdat met het realiseren van de twee units voor het gebruik als kinderopvang het bouwoppervlak en het bouwvolume toeneemt;
- de commissie kan de stelling van het college niet volgen dat er geen sprake is van een toevoeging van een nieuwe hindergevoelige functie, omdat er sprake is van een toename van het aantal leerlingen op school en daarmee ook van een toename van het aantal kinderen in de kinderopvang;
- met toepassing van artikel 4, eerste lid, van bijlage II van de Bor, kan de fietsenberging worden verplaatst mits de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het besluit zijn de belangen van verzoekster ten aanzien van het verplaatsen van de fietsenberging echter niet of onvoldoende meegewogen;
- een erf- of perceelafscheiding kan op grond van artikel 2, twaalfde lid, onder b, van bijlage II van de Bor, vergunningsvrij worden geplaatst mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. De commissie stelt dat niet wordt voldaan aan de eis dat het hekwerk functioneel is verbonden met het schoolgebouw, zodat het hekwerk niet vergunningsvrij is. Het college moet de aanvraag voor een hekwerk alsnog in behandeling nemen;
- er is geen onderbouwing in het besluit waaruit blijkt dat 5 parkeerplaatsen voldoende zijn;
- in het besluit is niets opgenomen over de vluchtweg/calamiteitendoorgang ten behoeve van het kinderdagverblijf en aan welke eisen deze moet voldoen;
- de commissie kan op basis van de overgelegde dossierstukken niet vaststellen of de totale oppervlakte van het realiseren van bouwwerken en uitvoeren van werken geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden meer bedraagt dan 250 m2. Vast staat in ieder geval dat sprake is van een diepte van meer dan 30 cm.
4.2.
Het college erkent dat het besluit op deze punten gebreken vertoont. Naar aanleiding van het advies van de commissie heeft het college vergunninghouder om aanvullende stukken verzocht. Inmiddels zijn door vergunninghouder rapporten ten aanzien van geluid en parkeren overgelegd, maar deze rapporten heeft het college nog niet kunnen beoordelen. Daarnaast is het college voornemens om een tweede hoorzitting in bezwaar te plannen. Om die reden wordt de beslissing op bezwaar pas medio april 2025 verwacht.
4.3.
Nu het college erkent dat er sprake is van meerdere gebreken in het bestreden besluit, ziet de voorzieningenrechter alleen al om die reden aanleiding om het besluit (gedeeltelijk) te schorsen. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat de schorsing alleen geldt voor het gebruik van de units en niet voor het plaatsen van de units. De aanvraag voor het plaatsen van de units moet weliswaar nog door het college worden beoordeeld, maar de units zijn al geplaatst en verzoekster heeft op zitting te kennen gegeven dat deze units van haar nu niet per se weggehaald hoeven te worden. Overigens heeft vergunninghouder op zitting te kennen gegeven bereid te zijn te wachten met het in gebruik nemen van de units tot de beslissing op bezwaar.
De voorzieningenrechter ziet, gelet op de betrokken belangen, geen reden voor schorsing van het bestreden besluit ten aanzien van (de werkzaamheden ten behoeve van) het hekwerk, het aanleggen van de parkeerplaatsen en het verplaatsen van de fietsenberging. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat het belang van vergunninghouder bij het voortzetten van deze werkzaamheden zwaarder weegt dan het belang van verzoekster bij het beëindigen van deze werkzaamheden. Verzoekster heeft enkel gesteld dat zij last heeft van de werkzaamheden en dat niet zonder vergunning mag worden gebouwd. Zij woont echter aan de andere kant van de school op enige afstand van de plek waar werkzaamheden met betrekking tot de fietsenberging en de parkeerplaatsen zullen plaatsvinden. Zij heeft onvoldoende onderbouwd dat zij daarvan onaanvaardbaar veel overlast zal ondervinden. Ook het belang dat in zijn algemeenheid niet zonder vergunning mag worden gebouwd, en wat verzoekster heeft aangevoerd over stikstof en archeologie, zijn geen belangen die verzoekster persoonlijk raken.
Tegenover het belang van verzoekster staat het belang van vergunninghouder bij het voorzetten van de werkzaamheden. Het stilleggen van deze werkzaamheden levert een aanzienlijke vertraging en hogere kosten voor vergunninghouder op. Dit belang weegt de voorzieningenrechter zwaarder dan het belang van verzoekster.
De voorzieningenrechter merkt wel op dat het verrichten van bouwwerkzaamheden zonder onherroepelijke vergunning geschiedt voor eigen rekening en risico van vergunninghouder.
4.4.
Ten aanzien van de werkzaamheden die thans worden verricht om het schoolterrein in te richten, overweegt de voorzieningenrechter dat deze geen onderdeel uitmaken van de aanvraag en de verleende vergunning. Dit kan om die reden geen aanleiding zijn om de vergunning alsnog in zijn geheel te schorsen.

Conclusie en gevolgen

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek deels toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 15 februari 2024 is geschorst voor zover de omgevingsvergunning toestemming geeft om de units in gebruik te nemen als kinderdagverblijf, tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
5.1.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat het college het griffierecht aan verzoekster moet vergoeden.
5.2.
Daarnaast veroordeelt de voorzieningenrechter het college tot betaling van de door verzoekster gemaakte reiskosten op basis van het openbaar vervoer 2e klas (retour) ter hoogte van totaal € 26,66.
5.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek deels toe;
- schorst het besluit van 15 februari 2024 voor zover de omgevingsvergunning toestemming geeft om de units in gebruik te nemen als kinderdagverblijf, tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 194,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 26,66 aan reiskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A. de Wijse-Hageman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
De griffier is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.