ECLI:NL:RBGEL:2025:1665

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
ARN 24-192
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van omgevingsvergunningen voor airsoft activiteiten in relatie tot bestemmingsplan Water-Recreatieplas

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen twee door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe geweigerde omgevingsvergunningen voor airsoft activiteiten. Eiser had aanvragen ingediend voor het bouwen van een bouwwerk, het plaatsen van handelsreclame en het aanleggen of veranderen van een uitweg. De rechtbank behandelt ook het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door het college. De rechtbank concludeert dat de airsoft activiteiten voldoen aan de definitie van recreatie volgens het bestemmingsplan, en dat de weigering van de vergunningen door het college onterecht was. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit van 8 mei 2023, waardoor het college opnieuw moet beslissen op de aanvragen. De rechtbank oordeelt dat het college ook de proceskosten in bezwaar en beroep moet vergoeden aan eiser. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het college om de uitgebreide voorbereidingsprocedure te volgen bij het heroverwegen van de aanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/192

uitspraak van de enkelvoudige kamer

in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.T. de Jong),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe

(gemachtigde: mr. F.S. Helder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen twee door het college geweigerde omgevingsvergunningen. Ook beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen door het college van een beslissing op bezwaar.
1.1.
De eerste aanvraag voor een omgevingsvergunning heeft het college met het besluit van 8 mei 2023 afgewezen. De tweede aanvraag is afgewezen met het besluit van 25 juli 2023. Eiser heeft tegen beide besluiten bezwaar aangetekend. In de beslissing op bezwaar van 30 januari 2024 is het college bij de afwijzing van de beide aanvragen gebleven, onder aanvulling van de motivering. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep van eiser gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college, vergezeld door R. Willemsen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de weigering van twee aanvragen om een omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘bouwen van een bouwwerk’, plaatsen van handelsreclame’ en ‘aanleggen of veranderen van een uitweg’. Ook beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door het college. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten. Eiser heeft een bedrijf waar ‘airsoft activiteiten’ plaatsvinden. Dat is een schietsport waarbij wordt geschoten met replica’s van vuurwapens met kleine balletjes als munitie. Eiser was voorheen gevestigd in de gemeente [woonplaats] , maar wenst zijn exploitatie voort te zetten aan de [locatie] te [woonplaats] . Eiser dient daartoe op 10 februari 2023 een aanvraag in voor een omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘bouwen van een bouwwerk’ [1] , ‘plaatsen van handelsreclame’ [2] en ‘aanleggen of veranderen van een uitweg’ [3] . Bij besluit van 8 mei 2023 heeft het college deze aanvraag geweigerd. Tegen dit besluit heeft eiser op 7 juni 2023 bezwaar gemaakt. Op 2 juni 2023 dient eiser voor dezelfde activiteiten een nieuwe aanvraag in. In deze aanvraag heeft eiser de oppervlakte van de bebouwing aangepast van 185m2 naar 89,60 m2. Bij besluit van 25 juli 2023 wordt deze aanvraag door het college ook geweigerd.
5. Eiser heeft tegen beide besluiten bezwaar aangetekend op respectievelijk 7 juni en 23 augustus 2023. Op 10 november 2023 stelt eiser het college in gebreke vanwege het uitblijven van een beslissing op bezwaar. Op 10 januari 2024 stelt eiser beroep in vanwege het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar. Met het bestreden besluit van 30 januari 2024 blijft het college bij zijn eerdere weigeringsbesluiten, onder aanpassing van de motivering ten aanzien van het ‘plaatsen van de erfafscheiding’, het ‘aanleggen of veranderen van een uitweg’ en het ‘plaatsen van handelsreclame’. Ten aanzien van het ‘plaatsen van de erfafscheiding’ stelt het college zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de erfafscheiding past binnen het bestemmingsplan. Voor wat betreft het ‘aanleggen of veranderen van een uitweg’ stelt het college dat hiervoor geen vergunning is vereist. Aanvullend stelt het college dat het vergunnen van de beide aanvragen zinloos is, omdat geen omgevingsvergunning kan worden verleend voor het beoogde gebruik. Ten aanzien van het ‘plaatsen van handelsreclame’ stelt het college zich op het standpunt dat deze aanvraag dient te worden geweigerd, omdat het ‘plaatsen van het reclamebord’ een belemmering oplevert voor het veilig gebruiken van de weg. Eiser is het niet eens met dit besluit en komt hiertegen in beroep.
Beroep niet tijdig beslissen
6. Nu op 30 januari 2024 inhoudelijk is beslist op het bezwaar van eiser heeft eiser niet langer belang bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is daarom wegens gebrek aan procesbelang niet-ontvankelijk.
Is het voorgenomen gebruik in strijd met het bestemmingsplan?
7. Het college stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de activiteiten van eiser niet passen binnen de bestemming ‘Water-Recreatieplas’. Volgens het college heeft het beoogde gebruik van eiser geen relatie met de activiteiten die normaal gesproken gerelateerd zijn aan water en die een normaal gebruik als waterrecreatie in deze recreatieplas tot gevolg heeft. Het college is daarbij niet bereid om een omgevingsvergunning te verlenen voor het (buitenplans) afwijken van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. [4]
7.1.
Op het perceel van eiser is het bestemmingsplan ‘[locatie]’ (hierna: de planregels) van toepassing. Het perceel heeft de volgende bestemmingen: ‘Water-Recreatieplas’ en de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologische verwachting 4’. Niet in geschil is dat het bouwplan niet in strijd is met deze dubbelbestemming. De rechtbank stelt vast dat zowel bij de eerste als de tweede aanvraag het college zich op het standpunt stelt dat het voorgenomen gebruik in strijd is met de bestemming ‘Water-Recreatieplas’.
7.2.
In artikel 21.1 van de planregels staat:

‘21.1 bestemmingsomschrijving

De voor Water - Recreatieplas aangewezen gronden zijn bestemd voor:
water met recreatieve doeleinden;
groenvoorzieningen;
recreatieve oevers;
waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, paden, speelvoorzieningen, tuinen en erven en parkeervoorzieningen.’
7.3.
De rechtbank overweegt dat de voor ‘Water - Recreatieplas’ aangewezen gronden naast ‘water met recreatieve doeleinden’, ook bestemd zijn voor ‘recreatieve oevers’. In het bestemmingsplan wordt niet uiteengezet wat onder beide begrippen dient te worden verstaan. Dit volgt ook niet uit de plantoelichting, waarin het volgende is bepaald:

‘6.13 Water - Recreatieplas

Binnen [locatie] zijn de [locatie] gelegen. Deze hebben een belangrijke recreatieve functie. De huidige voorzieningen zijn mogelijk gemaakt en uit breiding van de bebouwing kan plaatsvinden tot een maximale oppervlakte van 400 m².’
‘Het strand bij de [locatie] is opgenomen in de recreatiebestemming. Hier zijn evenementen en dagrecreatie toegestaan.’
7.4.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling dienen planregels omwille van de rechtszekerheid letterlijk te worden uitgelegd. De rechtszekerheid vereist immers dat van wat in het bestemmingsplan is bepaald, in beginsel van dient te worden uitgegaan. [5] Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen [6] , kan voor de betekenis van een begrip, bij gebrek aan aanknopingspunten in het bestemmingsplan en de plantoelichting, voor de wijze waarop een in het bestemmingsplan opgenomen begrip moet worden uitgelegd, aansluiting worden gezocht bij wat in het algemeen spraakgebruik daaronder wordt verstaan. Daarbij mag de betekenis zoals deze in het "Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal" (hierna: Van Dale) is gegeven, worden betrokken.
7.5.
Het vorenstaande betekent dat voor de uitleg van zowel het begrip ‘water met recreatieve doeleinden’ als ‘recreatieve oevers’ dient te worden uitgegaan van wat in het algemeen spraakgebruik onder ‘recreatief’ wordt verstaan, waarbij aansluiting kan worden gezocht bij de definitie in de Van Dale. In de Van Dale wordt ‘recreatief’ beschreven als ‘de recreatie betreffend, uit oogpunt van recreatie, recreatief sporten meer voor de ontspanning dan voor de prestatie’. De betekenis van ‘recreëren’ is volgens de Van Dale: ‘zijn vrije tijd besteden, zich ontspannen’.
7.6.
De rechtbank is van oordeel dat ‘airsoft activiteiten’ in het licht van de definitie in de Van Dale als ‘recreatief’ moeten worden beschouwd. Daarbij neemt de rechtbank mee dat uit de toelichting bij de aanvraag blijkt dat airsoft een door het NOC NSF gecertificeerde sport is, en eiser zich met zijn bedrijf richt op het faciliteren van ‘teambuilding’ en ‘ontspanning’. Daarmee voldoen de activiteiten aan de betekenis van recreatie en recreëren zoals uiteengezet in de Van Dale. Bovendien zijn zowel in het bestemmingsplan als in de plantoelichting geen verdere beperkingen opgelegd ten aanzien van de ‘recreatieve’ bestemming, zodat de definitie ook niet is ingeperkt. Dat betekent dat de airsoft activiteiten niet in strijd zijn met de in artikel 21.1 onder c van het bestemmingsplan genoemde bestemming.
De beroepsgrond slaagt.
Tussenconclusie
7.7.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het college zich in het bestreden besluit ten aanzien van zowel de eerste aanvraag als de tweede aanvraag ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het voorgenomen gebruik door eiser in strijd is met de planregels. [7]
Zijn de voorgenomen bouwactiviteiten in strijd met het bestemmingsplan?
8. Het college stelt zich op het standpunt dat de eerste aanvraag in strijd is met de planregels, omdat het totaal aantal toegestane vierkante meters aan bebouwing wordt overschreden. Op zitting heeft het college aangegeven dat de tweede aanvraag wel binnen de bouwregels van het bestemmingsplan past, maar dat deze activiteit alsnog dient te worden geweigerd omdat de activiteiten ‘bouwen’ en ‘gebruiken’ onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en het beoogde gebruik in strijd is met de planregels.
8.1.
In artikel 21.2 van de planregels is het volgende opgenomen:
21.2
bouwregels
Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:
oppervlakte maximaal 400 m2 binnen de gehele bestemming;
bouwhoogte maximaal 3,5 m, welke bij gebruik van een schuine dakconstructie mag worden verhoogd tot 6,5 m.
De eerste aanvraag
8.2.
Niet in geschil is dat de reeds bestaande bebouwing binnen de bestemming 217,23 m2 is. Ook is niet in geschil dat het eerste bouwplan, waarbij het gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen 185 m2 bedraagt, de toegestane oppervlakte aan bebouwing overschrijdt. Daarmee is de eerste aanvraag voor wat betreft de activiteit ‘bouwen’ (overige bouwwerken) in strijd met de planregels. Dit betekent dat het college de aanvraag had dienen aan te merken als een verzoek om een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerst lid, onder c van de Wabo in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, sub a van de Wabo. [8]
8.3.
Niet in geschil is dat het niet mogelijk is om een afwijking van het bestemmingsplan te verlenen op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 1 en onder 2 van de Wabo. Dit maakt dat de aanvraag door het college had dienen te worden aangemerkt als een verzoek om afwijking op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3 van de Wabo. [9] Deze aanvraag dient voorbereid te worden met de uitgebreide voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Awb. [10] Dit heeft het college ten onrechte niet gedaan.
De beroepsgrond slaagt.
Tweede aanvraag
8.4.
Niet in geschil is dat het tweede bouwplan voor de activiteit ‘bouwen’ (overige bouwwerken) niet in strijd is met de planregels. Op grond van hetgeen de rechtbank onder 7.7 heeft overwogen is ook het beoogde gebruik door eiser niet in strijd met de planregels. Dit betekent dat het college ten onrechte in de beslissing op bezwaar de omgevingsvergunning voor zover die ziet op de activiteit ‘bouwen’ (overige bouwwerken) heeft geweigerd op grond van onlosmakelijke samenhang van de activiteiten.
De beroepsgrond slaagt.
Het plaatsen van een reclamebord
9. In het bestreden besluit wordt de aanvraag voor het plaatsen van een reclamebord geweigerd omdat het de verkeersveiligheid in gevaar brengt, omdat het zicht op de hoofdrijbaan en het fietspad wordt belemmerd en het bord ook het zicht beperkt van auto’s die de weg op draaien vanaf de inrit. Dit levert volgens het college een belemmering op voor het veilig gebruiken van de weg.
9.1
Eiser voert aan dat dit niet onderbouwd is en dat het college zo nodig contact had moeten opnemen voor een wijziging van de aanvraag.
9.2.
Uit het dossier is het de rechtbank niet gebleken waar het bord geplaatst wordt. Een verkeerskundige onderbouwing van de weigering ontbreekt.
De beroepsgrond slaagt reeds daarom.
Vergoeding van proceskosten in bezwaar
10. Eiser heeft aangevoerd dat in het eerste primaire besluit ten onrechte niet is beslist op de aanvraag voor het plaatsen van een erfafscheiding, van handelsreclame en het aanleggen/veranderen van de uitweg. In het tweede primaire besluit worden deze gebreken hersteld. Dit had volgens eiser moeten leiden tot herroeping van de primaire besluiten en een vergoeding van de proceskosten in bezwaar.
10.1
De rechtbank constateert dat de erfafscheiding in het bestreden besluit materieel vergund is, maar formeel is afgewezen vanwege onlosmakelijke samenhang met het strijdige gebruik. Verder constateert de rechtbank dat het plaatsen van handelsreclame is afgewezen en dat het college in het bestreden besluiten heeft geoordeeld dat het aanleggen/veranderen van de uitweg vergunningvrij is. Op deze activiteiten was in het primaire besluit niet beslist. Daarmee is er sprake van een ander rechtsgevolg dan het primaire besluit had. Het primaire besluit had daarom herroepen moeten worden. Nu deze onrechtmatigheid van het primaire besluit te wijten is aan het college, had het college op grond van artikel 7:15, tweede lid van de Awb de proceskosten in bezwaar moeten vergoeden.
Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen van het college op het bezwaarschrift is niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van procesbelang.
Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond. Het gebruik voor airsoft is niet in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
Het bestreden besluit is een besluit op de bezwaren tegen twee weigeringen van twee bijna gelijkluidende aanvragen. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij niet alleen wil weten of het voorgestane gebruik binnen de bestemming valt, maar dat hij het liefst de bebouwing wil realiseren zoals aangevraagd in de eerste aanvraag. Daarom zal het college op beide aanvragen opnieuw moeten beslissen. Bij beide aanvragen geldt, dat dan ook ingegaan moet worden op het aangevraagde reclamebord.
11.1.
Over de eerste aanvraag oordeelt de rechtbank dat het gebruik past binnen het bestemmingsplan, maar dat de toegestane bebouwingsoppervlakte wordt overschreden. Het college zal met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure moeten afwegen of het wil meewerken aan een afwijking van het bestemmingsplan. Daarbij moet het college ook beoordelen of een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad vereist is. De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 8 mei 2023 te herroepen, zodat het college vervolgens met de terinzagelegging van een ontwerpbesluit de uitgebreide voorbereidingsprocedure kan starten [11] . In het kader van deze procedure kan ook opnieuw worden beslist op het aangevraagde reclamebord.
11.2.
Voor de tweede aanvraag geldt dat de rechtbank concludeert dat het gebruik past binnen het bestemmingsplan, en dat geldt ook voor de omvang van de bebouwing. Het college is in het bestreden besluit en in het primaire besluit van 25 juli 2023 niet ingegaan op de activiteit ‘bouwen’. Dat betekent dat het college met inachtneming van deze uitspraak opnieuw zal moeten beslissen op het bezwaar van eiser en zal moeten beoordelen of voor de activiteit ‘bouwen’ een omgevingsvergunning kan worden verleend. Ook in het kader van deze procedure kan opnieuw worden beslist op het aangevraagde reclamebord.
11.3.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten in beroep. Nu hierboven reeds geoordeeld is dat het college in bezwaar ook het primaire besluit had moeten herroepen, zal de rechtbank ook de proceskosten in bezwaar toekennen. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- voor de kosten gemaakt in beroep omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. En een bedrag € 1.872,- voor de gemaakte kosten in bezwaar omdat de gemachtigde van eiser twee bezwaarschriften heeft ingediend en een hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie heeft bijgewoond. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen van het college op het bezwaarschrift;
- verklaart beroep gegrond, voor zover gericht tegen het bestreden besluit van 30 januari 2024;
- vernietigt het bestreden besluit van 30 januari 2024;
- herroept het primaire besluit van 8 mei 2023;
- draagt het college op om alsnog te beslissen op het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 25 juli 2023;
- veroordeelt het college tot betaling van € 3.686,- aan eiser voor de gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. B.C.M. van Riel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De griffier is verhinderd om
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 2.2, eerste lid, onder h van de Wabo.
3.Artikel 2.2, eerste lid, onder e van de Wabo.
4.Zie hiervoor artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3 van de Wabo.
5.Zie de uitspraak van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:3579, onder 15.2.
6.Zie hiervoor onder meer de uitspraak van 23 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1318, onder 5.2.
7.Zie artikel 2.1, eerste lid onder c van de Wabo.
8.Zie artikel 2.10, tweede lid van de Wabo.
9.Hierin staat dat een omgevingsvergunning kan worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
10.Zie artikel 3.10, eerste lid, onder a van de Wabo
11.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:640.