Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.GEMEENTE APELDOORN,
2.
GEMEENTE BRUMMEN,
3.
GEMEENTE EPE,
4.
GEMEENTE HATTEM,
5.
GEMEENTE HEERDE,
6.
GEMEENTE LOCHEM,
7.
GEMEENTE VOORST,
8.
GEMEENTE ZUTPHEN,
9.
GEMEENTE DEVENTER,
10.
GEMEENTE OLST-WIJHE,
1.[gedaagde 1] ,
[bedrijf 1],
[gedaagde 2],
[bedrijf 2],
1.De procedure
2.De feiten
(“7.1: Fraude”)dat [bedrijfsnaam 1] uren heeft gedeclareerd terwijl er geen zorg was verleend,
(“7.2: Misleiding”)dat [bedrijfsnaam 1] zich heeft beziggehouden met misleiding van cliënten en van partners om een hogere indicatie te krijgen en
(“7.3: Kwaliteit”)dat [bedrijfsnaam 1] werkte met personeel dat niet gediplomeerd was en waarvan zij geen VOG kon overhandigen.
bent u geïnformeerd over het feit dat wij een extern bureau, [bedrijf 3] , opdracht hebben gegeven de implementatie van het verbeterplan te monitoren.
heeft het rapport d.d. 16 december 2017 aan de opdrachtgever opgeleverd.
De kwaliteit van de hulpverleningsplannen voldoet niet aan de bepalingen van de
- Uw personeel is onvoldoende gekwalificeerd en beschikte daarnaast (in ieder geval voor 6 oktober 2017) niet over de vereiste Verklaring omtrent gedrag;
- Wij stellen vast dat u zorg declareert terwijl die niet is verleend;
- U misleidt aan de voorkant cliënten en partners teneinde een hogere indicatie te
hierdoor per direct te ontbinden.
tenminsteis vast te stellen op het door de rechtbank in het vonnis van 3 april 2020 vastgestelde bedrag van € 159.588,98.
tenminstezou moeten worden vastgesteld op het bedrag van
in ieder geval€ 159.588,98.
“uitsluitend met betrekking tot dit geschil en uitsluitend aan de betrokken procespartijen”.
“de daarop volgende dagvaardingen die betreffen de heer [gedaagde 1] en mevrouw [gedaagde 2] (in privé)”.
“Akkoord. Ik zie uw concept vso graag tegemoet.”
“Valsheid in geschrifte jegens gemeente Apeldoorn en gemeente Arnhem”waarin [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [naam 1] (de boekhouder van [bedrijfsnaam 1] ) als verdachten zijn aangemerkt (productie 14 van Gemeenten). Uit het proces-verbaal blijkt (onder 7) dat onder meer onderzoek is gedaan naar de door [gedaagde 1] c.s. overgelegde documenten (zoals salarisstroken, facturen en jaaropgaves om zorgkosten te onderbouwen) in de civiele procedure die heeft geleid tot het vonnis van 3 april 2020, door de saldo- en transactiegegevens van de bankrekeningen van [gedaagde 1] c.s. en [bedrijfsnaam 1] te onderzoeken. In 7.2.1. is onder meer het volgende opgenomen:
) zijn achtergehouden.
3.Het geschil
4.De beoordeling
“alle tussen (…partijen, rb
) gerezen geschillen voortvloeiende uit de raamovereenkomsten en daarvan afgeleide vorderingen, ongeacht de grondslag van die geschillen, geschillen die tot uiting zijn gekomen in de procedure die heeft geleid tot het vonnis d.d. 3 april 2020 en de beslag- en processtukken d.d. 10 juli 2020 en 17 juli 2020 van de zijde van de Gemeenten”.
tenminstewas vast te stellen op het bedrag van € 159.588,98.
voor eens en altijd’een einde te maken aan hetgeen in het vonnis van 3 april 2020 in geschil was én aan hetgeen de Gemeenten daarna met de beslagrekesten en de dagvaardingen van juli 2020 wilden bereiken. Omdat uit de tekst van de vaststellingsovereenkomst niet blijkt van zo’n beperking en evenmin is gebleken dat de bedoeling van partijen was om het
onherroepelijkekwijtingsbeding te beperken tot reeds bestaande of bekende vorderingen, gaat de rechtbank ervan uit dat het finale kwijtingsbeding betrekking heeft op
alle(mogelijke) civielrechtelijke vorderingen van de Gemeenten op [bedrijfsnaam 1] en [gedaagde 1] c.s., die voortvloeien uit de tussen de Gemeenten en [bedrijfsnaam 1] gesloten raamovereenkomsten. De vordering zijn op grond van deze stellingname niet toewijsbaar.
ongeloofwaardig dat iemand, in dit geval [gedaagde 1] , een heel jaar lang onafgebroken werkweken zou hebben gemaakt van 65 uur .Ook het totaal aantal uren zorg dat in 2016 zou zijn verleend werd ongeloofwaardig gevonden. De rechtbank stelt verder vast dat er drie versies van de jaarrekening 2017 waren overgelegd, die substantieel van elkaar afweken en dat in zulke mate dat volgens
de Gemeenten geen geloof kon worden gehecht aan de juistheid van de door [bedrijfsnaam 1] overgelegde documenten,een oordeel dat de rechtbank overnam, mede omdat de rechtbank het ongeloofwaardig achtte dat bij de derde jaarrekening ‘
uit het niets voor inhuur van personeel derden een kostenpost opgenomen ter hoogtes van € 257.339,00werd opgenomen. [bedrijfsnaam 1] heeft de rechtbank, zo luidt het in het vonnis, op geen enkele wijze inzichtelijk kunnen maken welke cliënt op welke dag en op welke specifiek uur van de dag zorg verleend heeft gekregen. Op een andere plaats vat de rechtbank de procespositie van [bedrijfsnaam 1] samen met de slotsom ‘
het heeft er alle schijn van dat de gegevens van [bedrijfsnaam 1] steeds worden aangepast aan de door de Gemeenten gevoerde verweren.
weliswaar aan de jaarrekeningen van [bedrijfsnaam 1] ontleende, maar toch eigen aannames over het aantal door [bedrijfsnaam 1] inzetbare fte’s aan zorgkrachten en over uurtarieven en maximale aantallen declarabele uren. Bij gebreke van juiste en volledige informatie van [bedrijfsnaam 1] over haar personeelsbestand en gespecificeerde aantallen verleende zorg, kan niet worden uitgegaan van de juistheid van de berekeningen van de Gemeenten’.Op die wijze stelde de rechtbank vast welke bedragen waren gedeclareerd, waarvan niet kon worden aangetoond dat daarvoor kwalitatief verantwoorde is verleend, hetgeen uiteraard iets anders is dan dat aangetoond zou zijn dat voor de resterende uren wel de juiste zorg was verleend. Sterker nog, de Gemeenten hielden er serieus rekening mee dat dat niet het geval was en mede om die reden was beslag gelegd en waren dagvaardingen gebracht.