ECLI:NL:RBGEL:2025:1653

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
189501-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting door een bekennende verdachte in een zorginstelling met oplegging van deels voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 7 februari 2025 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 juni 2024 brand heeft gesticht in een zorginstelling te Lochem. De verdachte, geboren in 1991, heeft bekend de brand te hebben aangestoken door open vuur in aanraking te brengen met een dekbed, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor andere aanwezigen met zich meebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er andere personen in de nabijheid waren, wat de ernst van de situatie vergrootte. De officier van justitie heeft gevorderd tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 dagen en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden. De verdediging pleitte voor een lagere voorwaardelijke straf, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die lijdt aan een verstandelijke beperking en een psychotische stoornis. De rechtbank heeft de verdachte deels voorwaardelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 192 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden van de verdachte en de noodzaak voor basisveiligheid in haar woonomgeving. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/189501-24
Datum uitspraak : 7 februari 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1991 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. E.I.B. Hoffman, advocaat in Hilversum.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
7 februari 2025.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 10 juni 2024 te [plaats] , gemeente Lochem, in een zorginstelling (gelegen aan de [straatnaam] ) opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een dekbed en/of kussen en/of matras, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten
- de in haar, verdachtes, (slaap)kamer aanwezige inboedel,
- (de inboedel van) aangrenzende (slaap)kamers/ruimtes,
- (de inboedel van) het pand en/of
- het pand
in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de in het pand aanwezige personen, in elk geval zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander of anderen te duchten was.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte zoals bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , p. 35-36;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 14;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte van 10 juni 2024, p. 18;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 februari 2025.
De rechtbank is van oordeel dat, naast gevaar voor goederen, ook sprake was van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van anderen. Uit het dossier blijkt dat er andere personen aanwezig waren in het pand, onder meer in de woonkamer, die (blijkens de aangifte) op maar 20 meter van de kamer van verdachte ligt. Daarnaast blijkt dat de brandweer onder meer heeft aangegeven dat de dikke zwarte rook die vrij kwam zeer gevaarlijk is als je deze inademt en dat deze rook na ongeveer 30 minuten ook andere ruimtes zou bereiken. Als de brand (met deze rook) groter zou zijn geworden was er een gevaarlijke situatie ontstaan, aldus de brandweer (zie proces-verbaal van bevindingen, p. 14).

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
zij op
of omstreeks10 juni 2024 te [plaats] , gemeente Lochem, in een zorginstelling (gelegen aan de [straatnaam] ) opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een dekbed en
/ofkussen
en/of matras,terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten
- de in haar, verdachtes, (slaap)kamer aanwezige inboedel,
- (de inboedel van) aangrenzende (slaap)kamers/ruimtes,
- (de inboedel van) het pand en
/of- het pand
in elk geval gemeen gevaar voor goederen en
/oflevensgevaar en
/ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de in het pand aanwezige personen,
in elk geval zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander of anderente duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht een lagere voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de gevolgen van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor verdachte niet te overzien zijn in een situatie waarin zij verdrietig of in paniek is. Bovendien zou een gevangenisstraf zorgen voor een moeilijke situatie.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in haar kamer bij de zorginstelling waar zij verbleef en nog altijd verblijft, [zorginstelling] . Er is door de brandstichting niet alleen forse schade aan de kamer van verdachte aangericht, maar er is ook een zeer gevaarlijke situatie ontstaan voor de begeleiders en de andere bewoners. Er waren meerdere bewoners en begeleiders aanwezig in de instelling op het moment van de brand en de kamer van verdachte bevond zich dichtbij de woonkamer van de instelling. Vuur is onvoorspelbaar en kan zich snel verspreiden als het niet tijdig wordt geblust. Daarnaast is het inademen van de dikke zwarte rook die vrijkwam bij de brandstichting zeer gevaarlijk. Ook kan brandstichting gevoelens van angst, onveiligheid en onrust teweeg brengen, temeer nu de brandstichting plaatsvond in een zorginstelling waar mensen met een licht verstandelijke beperking verblijven. De rechtbank acht deze brandstichting daarom een ernstig feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 7 januari 2025, waaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van het trajectconsult van NIFP Noord-Oost Nederland van 16 juli 2024 en het reclasseringsadvies van 5 februari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte inmiddels drie jaar op [afdeling] , een woonvorm van [zorginstelling] , verblijft met een rechterlijke machtiging (RM). Er is bij verdachte sprake van een verstandelijke beperking en een psychotische stoornis. Haar emotionele ontwikkelingsleeftijd ligt op de ontwikkelleeftijd van zes tot twaalf maanden. Het ontbreekt verdachte aan ziekte-inzicht en probleembesef, waardoor zij de consequenties van haar gedrag niet kan overzien en snappen. Zij zet risicovol gedrag in om te krijgen wat zij wil. Gelet op deze bevindingen zal de rechtbank verdachte de brandstichting verminderd toerekenen. Het is voor verdachte belangrijk dat er basisveiligheid wordt gecreëerd, door een strakke structuur in tijd en ruimte, waarbij prikkels moeten worden verminderd en er een evenwicht moet zijn tussen inspanning en ontspanning. Verdachte is hierdoor grotendeels afhankelijk van de woonsetting en de begeleiding bij [zorginstelling] . De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden. Daarnaast adviseert de reclassering om de behandeling van de zaak aan te houden en het NIFP en de reclassering onderzoek te laten uitvoeren naar de mogelijkheden van een tbs-maatregel.
Ter terechtzitting is het volgende over de (woon)situatie van verdachte naar voren gekomen. De RM is op 6 januari 2025 verlengd met één jaar. Verdachte verblijft momenteel nog steeds op de afdeling [afdeling] van [zorginstelling] . Er is overleg geweest tussen de officier van justitie en [zorginstelling] en [zorginstelling] heeft aangegeven dat verdachte bij hen op de goede plek zit. Zij krijgt hier de hulp en begeleiding die zij nodig heeft. Gelet op deze omstandigheden ziet de rechtbank, net als de officier van justitie en de raadsvrouw, geen aanleiding om nader onderzoek te laten doen naar de mogelijkheden van een tbs-maatregel.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van het feit, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, langer dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, gelet op de persoonlijke omstandigheden en de problematiek, echter niet in het belang van verdachte. De rechtbank zal daarom een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de twaalf dagen doorgebracht in voorarrest. Aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank een proeftijd verbinden. Het voorwaardelijke strafdeel dient als een ernstige waarschuwing voor de verdachte, om te voorkomen dat zij zich nogmaals schuldig maakt aan brandstichting.
De straf
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 192 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank een proeftijd van twee jaar verbinden. De rechtbank ziet geen aanleiding om een proeftijd van drie jaar op te leggen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 192 (honderdtweeënnegentig) dagen;
 bepaalt dat
een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 180 (honderdtachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van twee jarenschuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Bruins (voorzitter), mr. M.E. Snijders en mr. J.M. Breimer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.I. Nelissen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 februari 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024266391, gesloten op 10 juni 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.