ECLI:NL:RBGEL:2025:1650

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
05.325328.23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot taakstraf voor aanranding in zwembad

Op 4 maart 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding van twee meisjes in een zwembad op 21 juni 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, tijdens het zwemmen, de billen van [slachtoffer 1] heeft betast en in haar bil heeft geknepen. De rechtbank oordeelde dat de handelingen van de verdachte, die plaatsvonden onder water en onverwacht waren, als ontuchtige handelingen moeten worden gekwalificeerd. De rechtbank achtte de verklaringen van [slachtoffer 1] en haar vriendin [slachtoffer 2] betrouwbaar en voldoende om tot een veroordeling te komen. De verdachte ontkende echter bewust te hebben aangeraakt, maar de rechtbank oordeelde dat de aard van de handelingen niet als per ongeluk kon worden beschouwd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de aanranding van [slachtoffer 2], omdat niet kon worden uitgesloten dat deze aanraking per ongeluk was. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werden de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank onvoldoende bewijs zag voor geestelijk letsel of andere aantasting in de persoon.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.325328.23
Datum uitspraak : 4 maart 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1995 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. F. Luinstra, advocaat in Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meerdere tijdstippen op of omstreeks 21 juni 2023 te [plaats] , althans in Nederland,
- [slachtoffer 1] en/of
- [slachtoffer 2]
meermalen, althans eenmaal door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, door (telkens) (tijdens het passeren in het zwembad) (onverhoeds) de billen van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te betasten en/of in de bil(len) van die [slachtoffer 1] te knijpen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde omdat het steunbewijs ontbreekt. Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat er sprake is van opzet noch van geweld of een andere feitelijkheid, nu verdachte de beide aangeefsters niet bewust heeft aangeraakt.
Beoordeling door de rechtbank
De tenlastelegging concentreert zich op twee incidenten, waarvan aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ieder voor zich aangifte hebben gedaan. De rechtbank zal deze twee incidenten hieronder afzonderlijk bespreken.
Incident [slachtoffer 1]
heeft aangifte gedaan van aanranding. In de aangifte heeft zij als volgt verklaard. Op 21 juni 2023 rond 18:00 uur was [slachtoffer 1] met haar vrienden gaan zwemmen in het [openbaar zwembad] in [plaats] . Dit is een binnen- en buitenzwembad. Ze was in het binnenzwembad in de cirkel van de draaikolk. Ze stond schuin in de ingang van de cirkel, met haar rug en billen half richting de opening van de cirkel. Ze is bewust zo gaan staan zodat iedereen erlangs kon en niet aan haar hoefde te zitten. Ineens voelde ze een hand over haar billen heen gaan. Ze voelde dat dit heel lang duurde en aan het eind van de aai kneep diegene nog in haar rechterbil. De aai begon op haar linkerbil en ging door naar haar linkerbil (de rechtbank begrijpt: rechterbil). Dit gebeurde allemaal onder water en niemand heeft het kunnen zien. [slachtoffer 1] zag meteen wie dit deed. Ze zag een man met een zonnebril op in het water in de draaikolk. Ze herkende de man, dit was dezelfde man die constant naar hen keek in het zwembad, wat ze al heel vreemd vond. Ze omschrijft de man als volgt: kort zwart haar, ietwat mollig, onverzorgd uiterlijk, getinte huidskleur, een vierkante zonnebril met mogelijk glitters aan de zijkant. [2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij tegen [slachtoffer 2] , het zusje van haar vriend, heeft verteld wat er was gebeurd. Zij heeft toen niet direct willen zeggen door wie het gebeurde, omdat zij dacht dat er mensen boos zouden worden of er ruzie zou ontstaan. Toen [slachtoffer 2] vroeg of het de jongen met de zonnebril was, zei ze dat het die jongen was. [3]
[slachtoffer 2] heeft als getuige het volgende verklaard. Zij was samen met [slachtoffer 1] in de stroomversnelling. De stroomversnelling is in de vorm van een cirkel. Ze zag een man met een zonnebril op die haar steeds aan zat te kijken. Toen kwam [slachtoffer 1] naar haar toe en keek haar geschrokken aan. [slachtoffer 2] vroeg wat er gebeurd was. [slachtoffer 1] keek haar recht in de ogen en zei dat iemand het erg leuk vond om aan haar billen te zitten, ze zei dat hij langzaam met zijn hand van haar rechter- naar haar linkerbil ging en nog in haar bil kneep. [slachtoffer 1] wilde niet zeggen wie het was. [slachtoffer 2] vroeg aan [slachtoffer 1] of het de man met de zonnebril was. [slachtoffer 1] heeft dit bevestigd. [4]
De badmeester [getuige] heeft verklaard dat hij op 21 juni 2023 van 18:00 uur tot 23:00 uur aan het werk was bij [openbaar zwembad] [plaats] . Van zijn collega hoorde hij dat ze melding had gehad van meiden die lastig gevallen waren in het zwembad. Hij heeft vervolgens de man waar het om zou gaan apart genomen. De man waar het om gaat, heeft een zonnebril op met goudkleurig vierkant montuur en reflecterend glas. [5] Aan de verbalisanten die naar aanleiding van een melding ter plaatse gaan, geeft de badmeester aan dat de persoon die op een bankje zat degene was die werd beschuldigd. Die persoon bleek verdachte. [6]
De badmeester heeft verklaard dat er van het buitenbad wel beelden zijn en dat er in het binnenbad geen camera’s hangen. [7] Een verbalisant heeft de aangeleverde beelden van het zwembad bekeken. Zij ziet op de beelden meerdere personen zwemmen. Eén man daarvan had een zonnebril op. [8]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 21 juni 2023 in het zwembad in [plaats] was en daar onder meer in de draaikolk heeft gezwommen. Ook heeft hij verklaard dat hij een zonnebril op had. [9]
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte de persoon is geweest die de billen van [slachtoffer 1] heeft aangeraakt en daarin heeft geknepen. Zij heeft gedetailleerd verklaard over wat zij in het zwembad heeft gevoeld, gemerkt en gezien. Haar verklaring vindt bovendien steun in de getuigenverklaring van haar vriendin [slachtoffer 2] , die bij de rechter-commissaris heeft verteld dat [slachtoffer 1] haar geschrokken aankeek voordat zij vertelde dat zij op haar billen was aangeraakt en dat er in haar bil was geknepen. De rechtbank acht haar verklaring daarmee betrouwbaar en met de steunende verklaring van [slachtoffer 2] is ook voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv.
Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer 1] bewust heeft aangeraakt. De rechtbank is echter van oordeel dat, gelet op de verklaring van [slachtoffer 1] dat verdachte van haar ene naar haar andere bil heeft geaaid en op het eind nog in haar bil heeft geknepen, het niet aannemelijk is dat deze aanraking per ongeluk is gegaan. Een dergelijke aai, gevolgd door het knijpen in de billen, levert naar het oordeel van de rechtbank een samenstel van handelingen van seksuele aard op dat zonder meer in strijd is met de sociaal-ethische norm. Dat betekent dat sprake is van ontuchtige handelingen.
De volgende vraag die de rechtbank heeft te beantwoorden is of de verdachte [slachtoffer 1] door (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het dulden van zijn handelingen. De rechtbank is van oordeel dat van geweld of bedreiging daarmee geen sprake is. Wel is sprake van een ‘feitelijkheid’ waarmee [slachtoffer 1] is gedwongen de ontuchtige handelingen te ondergaan. Zij heeft de handeling onder water kennelijk niet zien aankomen en was daardoor verrast. Door het onverhoedse karakter van die handelingen is naar het oordeel van de rechtbank van een feitelijkheid sprake. [slachtoffer 1] heeft zich daardoor immers niet aan de handelingen kunnen onttrekken. Dat betekent dat verdachte haar heeft gedwongen om deze ontuchtige handelingen van hem te dulden.
De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde gedragingen jegens [slachtoffer 1] heeft begaan.
Incident [slachtoffer 2]
Ook [slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van aanranding door verdachte. Zij heeft verklaard dat de man met de zonnebril met wijd geopende armen op zijn rug in haar richting kwam zwemmen. Bij het passeren voelde ze dat de man haar rechterbil aanraakte. Ze heeft op dat moment geen kneepje gevoeld. De man raakte haar bil aan met zijn rechterhand, aangezien de man op zijn rug door de stroomversnelling heen ging.
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij [slachtoffer 2] bewust heeft aangeraakt.
Hoewel de rechtbank in beginsel geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangifte, kan op basis van de beschrijving van de handelingen van verdachte – waarbij hij met wijd geopende armen op zijn rug door de stroomversnelling ging – niet worden uitgesloten dat verdachte [slachtoffer 2] per ongeluk heeft aangeraakt. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging daarom vrijspreken.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
één of meerdere tijdstippen op of omstreeks21 juni 2023 te [plaats]
, althans in Nederland,-[slachtoffer 1]
en/of- [slachtoffer 2]meermalen, althans eenmaaldoor
geweld ofeen andere feitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheidheeft gedwongen tot het dulden van
een of meerontuchtige handelingen, door
(telkens) (tijdens het passeren in het zwembad) (onverhoeds
)de billen van die [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2]te betasten en
/ofin de bil
(len)van die [slachtoffer 1] te knijpen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de officier gevorderd dat een taakstraf van 100 uren wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank in het kader van haar strafmaatverweer verzocht om artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen, gelet op het blanco strafblad van verdachte, zijn persoonlijke omstandigheden en het tijdsverloop.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding van de destijds zeventienjarige [slachtoffer 1] , door tijdens het zwemmen met zijn hand over haar billen te gaan en in haar bil te knijpen. Daarmee heeft verdachte niet alleen inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit, maar ook haar gevoel van veiligheid aangetast. [slachtoffer 1] mocht er, net als de andere bezoekers van het zwembad, van uitgaan dat zij naar een zwembad kon gaan zonder geconfronteerd te worden met grensoverschrijdend gedrag. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij misbruik heeft gemaakt van de situatie, dat hij geen rekening heeft gehouden met de impact daarvan op het slachtoffer en dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor dit gedrag door dit te blijven ontkennen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de justitiële documentatie van 2 oktober 2024. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het advies van de reclassering van 19 maart 2024. Daaruit volgt dat er geen sprake is van een delictpatroon bij verdachte. Op het gebied van seksualiteit, middelgebruik, psychosociaal functioneren en houding worden door de reclassering geen noemenswaardige problemen gesignaleerd. Ondanks dat de kans op recidive wordt ingeschat als laag-matig ziet de reclassering geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. De reclassering adviseert daarom een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Alles afwegend, en mede gelet op het tijdverloop, zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank legt een deels voorwaardelijke taakstraf op, die dient om verdachte ervan te weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.

8.De beoordeling van de civiele vordering

[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben ieder een vordering tot schadevergoeding ingediend. Beiden vorderen een bedrag van € 750 euro aan immateriële schade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Ook is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen geheel kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair wordt de rechtbank verzocht om de gevorderde bedragen te matigen.
Overweging van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1]
Ter onderbouwing van de vordering is aangevoerd dat de benadeelde partij door het handelen van verdachte op ‘andere wijze in de persoon is aangetast’, zoals bedoeld in artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In een dergelijk geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank overweegt dat bij de benadeelde partij geen geestelijk letsel is vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook niet worden gesteld dat de aard en de ernst van de normschending in dit geval met zich meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De vordering is daarmee onvoldoende onderbouwd. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2]
Verdachte is van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken. Daarom zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 246 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een taakstraf van
80 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen;
 bepaalt dat een gedeelte van deze taakstraf, te weten
40 uren, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten in het geval verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van immateriële schade;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van immateriële schade.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.W. van de Meerakker (voorzitter), mr. M. Rietveld en mr. M.C. Gerritsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.K. Verberkt, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 maart 2025.
mr. R.P.W. van de Meerakker, mr. M.C. Gerritsen en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023286806, gesloten op 11 november 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 16.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris d.d. 30 april 2024.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris d.d. 30 april 2024.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 28 juni 2023, p. 22-23.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 25.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 34.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 30.
9.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 18 februari 2025.