ECLI:NL:RBGEL:2025:1638

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
C/05/447356 / JE RK 25-162
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor wijziging verblijf van minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Gelderland op 28 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van het verblijf van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. Het verzoek is ingediend door Jeugdbescherming Gelderland, de gecertificeerde instelling (GI), die de minderjarige onder toezicht heeft gesteld. De kinderrechter heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van een verzoekschrift dat op 6 februari 2025 is ingediend. De ouders van [minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de minderjarige verblijft momenteel in een pleeggezin, waar zij sinds 18 augustus 2020 onder toezicht staat. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige klaar is voor een volgende stap in haar ontwikkeling, namelijk kamertraining bij [zorgorganisatie]. De ouders steunen het verzoek van de GI, terwijl de pleegmoeder zich verzet tegen de overplaatsing. De kinderrechter heeft de belangen van de minderjarige afgewogen en geconcludeerd dat de wijziging van verblijf in het belang van [minderjarige] is. De kinderrechter heeft de GI toestemming verleend voor de wijziging van het verblijf van de minderjarige naar [zorgorganisatie] en verklaarde de beslissing uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Arnhem
Zaaknummer: C/05/447356 / JE RK 25-162
Datum uitspraak: 28 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter
Wijziging verblijf ex artikel 1:265i BW
in de zaak naar aanleiding van het op 6 februari 2025 ingekomen verzoekschrift van:
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Gelderland,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Nijmegen,
over
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats] , [geboorteland] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[naam vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. B.F.M. Bos te Nijmegen,
[naam pleegmoeder] ,
hierna te noemen de pleegmoeder,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen;
  • de e-mail van [minderjarige] van 14 februari 2025;
  • het e-mailbericht van de pleegzorgwerker met bijlagen van 18 februari 2025;
  • het e-mailbericht met bijlage van de pleegmoeder van 19 februari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 21 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de vader;
- de moeder;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
Niet verschenen, met bericht van afmelding, is de pleegmoeder. De vader was ook niet in persoon aanwezig tijdens de zitting.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een brief gestuurd. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft [minderjarige] met ingang van 18 augustus 2020 onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd en voor het laatst tot haar meerderjarigheid op 25 mei 2025.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft met ingang van 31 oktober 2022 een machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg (zijnde een netwerkpleeggezin). Deze machtiging is voor het laatst verlengd tot 25 mei 2025.
2.4.
[minderjarige] verblijft, ten tijde van het verzoek, in een pleeggezin. Dit is het gezin van haar ex-stiefmoeder, nu zijnde de pleegmoeder.

3.Het verzoek

3.1.
De GI heeft verzocht toestemming te verlenen voor wijziging in het verblijf van [minderjarige] .
3.2.
De jeugdbeschermer heeft toegelicht dat [zorgorganisatie] gecoördineerd wordt door een begeleider die bekend is bij de GI en waarmee [minderjarige] in het verleden ook al mee heeft samengewerkt. De begeleiders van [zorgorganisatie] zijn bekend met [minderjarige] en haar problematiek. De jeugdbeschermer is samen met [minderjarige] en de moeder bij [zorgorganisatie] geweest en heeft gesproken met de begeleiding. Een intakegesprek volgt op de dag dat [minderjarige] geplaatst wordt. De begeleiders van [zorgorganisatie] zijn in staat [minderjarige] goed te begeleiden en de GI heeft daar veel vertrouwen in. Ook [minderjarige] heeft haar vertrouwen uitgesproken naar de jeugdbeschermer. [minderjarige] wordt op dit moment nog begeleid door een reclasseringsmedewerker en ook hij is positief over plaatsing van [minderjarige] bij [zorgorganisatie] , juist vanuit de gedachte dat er voldoende intensieve begeleiding is en zij kennis hebben over [minderjarige] en haar problematiek.

4.De standpunten

4.1.
De moeder is samen met [minderjarige] op kennismakingsgesprek geweest bij [zorgorganisatie] . De moeder is van mening dat een verblijf van [minderjarige] bij [zorgorganisatie] goed is voor haar. [minderjarige] kent de plek en de medewerkers. Ze weet bij wie ze terecht kan en krijgt ook een mentor. De moeder vindt het ook prettig dat het een neutrale plek is. Daarbij is [minderjarige] toe aan deze volgende stap.
4.2.
De vader staat achter het verzoek van de GI. Voor de toekomst van [minderjarige] moet de belangenafweging positief voor [minderjarige] uitvallen. Ze is bijna 18 jaar en ze is toe aan kamertraining. Het is prettig dat er direct een kamer beschikbaar is waar zij terecht kan.
4.3.
De pleegmoeder is het niet eens met het verzoek van de GI voor wijziging in het verblijf van [minderjarige] . Zij voert verweer en verzoekt om afwijzing van het verzoek van de GI. De pleegmoeder vindt (net als de pleegzorgbegeleiding) de overplaatsing van [minderjarige] naar [zorgorganisatie] niet in het belang van [minderjarige] . De voordelen van het op kamers gaan wegen niet op tegen de zorgen. De pleegmoeder merkt dat de ouders druk leggen op [minderjarige] , met name over haar verblijf bij de pleegmoeder. Andersom belast de pleegmoeder [minderjarige] niet. [minderjarige] is niet klaar om op kamers te gaan. Zij heeft de veiligheid van een gezin nodig. Ook loopt er nog een strafzaak wegens fraude waarvoor [minderjarige] in april 2025 moet voorkomen. Als de pleegmoeder eerder was geïnformeerd had zij [minderjarige] intensiever kunnen voorbereiden om op kamers te gaan. [minderjarige] voelt zich bovendien juist goed in het pleeggezin. [minderjarige] werkt hard maar is ook kwetsbaar. De pleegmoeder is bang dat het misgaat en [minderjarige] afglijdt als zij op kamers gaat, mede omdat de begeleiding bij [zorgorganisatie] niet voldoende is.
4.4.
De jeugdbeschermer geeft aan dat hij de zorgen vanuit de pleegmoeder begrijpt, maar dat ze wisselend van aard zijn. Voor een groot deel zien haar bezwaren op de gevolgde procedure. Het is lastig te bepalen wat er echt is gebeurd. De jeugdbeschermer betreurt het dat de pleegmoeder niet in een eerder stadium door de GI is betrokken en er geen luisterend oor voor haar is geweest. Ondanks dat de pleegmoeder niet voldoende is betrokken staat de jeugdbeschermer wel achter de overplaatsing van [minderjarige] . De jeugdbeschermer handhaaft het verzoek, aangezien onder de omstandigheden een plaatsing bij [zorgorganisatie] het beste is voor [minderjarige] . Aangezien [minderjarige] klem zit is het belangrijk dat de GI deze keuze voor haar maakt, zodat zij zich niet hoeft te verantwoorden richting de volwassenen om haar heen.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Wanneer er sprake is van een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing geldt een verplichte rechterlijke toets voor elke verplaatsing van een pleegkind dat minstens één jaar in hetzelfde pleeggezin opgroeit op grond van artikel 1:265i van het Burgerlijk Wetboek (BW). Een gecertificeerde instelling is verplicht dergelijke verplaatsingen aan de kinderrechter voor te leggen. Het blokkaderecht is niet van toepassing op plaatsingen in het kader van een ondertoezichtstelling.
5.2.
Artikel 1:265i BW vereist de toestemming van de kinderrechter voor wijziging in het verblijf van een minderjarige die ten minste een jaar door een ander als de ouder is opgevoed en verzorgd als behorende tot zijn gezin. Op grond van lid 2 van dit artikel wordt de toestemming door de kinderrechter verleend en slechts afgewezen als de kinderrechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt. Hieruit volgt dat de kinderrechter de toestemming in beginsel verleent, tenzij het belang van de minderjarige een andere beslissing noodzakelijk maakt. Artikel 1:265i BW is geschreven om een rechterlijke toets te verzekeren voor elke verplaatsing van een pleegkind dat minstens één jaar in hetzelfde pleeggezin opgroeit. De reden voor deze regel is dat er in deze situatie sprake is van family life tussen het pleegkind en het pleeggezin, dat door de overplaatsing wordt doorbroken. In het kader van artikel 1:265i BW moet de rechter het belang van het laten voortduren van het family life afwegen tegen het belang van het kind in het algemeen. Als zou worden geoordeeld dat het belang van de minderjarige zich verzet tegen overplaatsing, dient de kinderrechter het verzoek om toestemming tot overplaatsing af te wijzen.
5.3.
Bij de beoordeling van een verzoek op grond van artikel 1:265i BW is de toetsing in het kader van de noodzakelijke belangenafweging beperkt, zodat géén toetsing plaatsvindt van de geschiktheid van een eventueel opvolgend pleeggezin.
5.4.
De kinderrechter stelt hiertoe allereerst vast dat [minderjarige] gedurende ten minste een jaar door de pleegmoeder is opgevoed en verzorgd. Uit de stukken blijkt dat [minderjarige] formeel middels een machtiging tot uithuisplaatsing sinds oktober 2022 bij de pleegmoeder woont. Dat betekent dat de kinderrechter de hiervoor omschreven belangenafweging moet maken.
Inhoudelijk
5.5.
De kinderrechter is van oordeel dat de verzochte wijziging van het verblijf van [minderjarige] toegewezen moet worden. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt.
5.6.
Het is de kinderrechter gebleken dat de kamertraining bij [zorgorganisatie] past bij de ontwikkeling van [minderjarige] . De GI heeft toegelicht dat [minderjarige] klaar is voor deze stap. Zij heeft de afgelopen periode een groei doorgemaakt. De stap richting de kamertraining is ook een leeftijdsadequate stap. Verder is er bij [zorgorganisatie] intensieve begeleiding beschikbaar. Zo kennen ze bij [zorgorganisatie] bijvoorbeeld waakdiensten in plaats van slaapdiensten. De begeleiding bij [zorgorganisatie] zal meer inhouden dan [minderjarige] nu ontvangt binnen het pleeggezin. Er is bij [zorgorganisatie] begeleiding beschikbaar die past bij de fase waarin [minderjarige] op dit moment zit. Daarbij is er ook een kamer beschikbaar en kan [minderjarige] daar per direct terecht. [minderjarige] heeft een positieve intake gehad, is aangenomen en wil zelf ook graag naar [zorgorganisatie] voor kamertraining.
5.7.
Daarnaast constateert de kinderrechter dat de overplaatsing naar de kamertraining bij [zorgorganisatie] [minderjarige] een neutrale plek kan bieden vanuit waaruit zij contact kan onderhouden met alle voor haar belangrijke volwassenen. Zowel de GI, de ouders, als de pleegmoeder zijn het erover eens dat [minderjarige] in een loyaliteitsconflict zit tussen haar ouders onderling en tussen de ouders en de pleegmoeder. De ouders staan niet achter de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegmoeder en de pleegmoeder staat niet achter de overplaatsing van [minderjarige] naar kamertraining. [minderjarige] zit klem in dit systeem en wil niemand teleurstellen. Voorzetting van haar plaatsing bij de pleegmoeder respecteert weliswaar het ontstane family life tussen [minderjarige] en de pleegmoeder, maar houdt tegelijkertijd het risico in dat [minderjarige] zich niet uit het loyaliteitsconflict zal kunnen losmaken en dat haar groei daardoor zal stagneren.
5.8.
Alles afwegende is de kinderrechter van oordeel dat overplaatsing naar [zorgorganisatie] het meest in het belang van [minderjarige] is. Daarom wijst de kinderrechter het verzoek tot overplaatsing toe.
5.9.
De kinderrechter verwacht van de GI – die nog betrokken blijft vanuit de ondertoezichtstelling – dat zij met de pleegmoeder de zogenoemde afronding concreet zal vormgeven.
5.10.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent de gecertificeerde instelling toestemming voor wijziging in het verblijf van
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats] , [geboorteland] , van de pleegmoeder naar kamertraining bij [zorgorganisatie] ;
6.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2025 door mr. A.A. Roodenburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Ligtenberg als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.