ECLI:NL:RBGEL:2025:163

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
ARN 23_6930
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Brummen inzake Wmo-aanvraag en verbeurde dwangsom

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Brummen, die op 29 augustus 2023 is genomen. Eiser had een aanvraag ingediend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor huishoudelijke ondersteuning en individuele begeleiding. De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank stelt vast dat het college op 2 januari 2023 een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning heeft toegekend, maar dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag voor individuele begeleiding. Het college heeft in het bestreden besluit het bezwaar van eiser gegrond verklaard voor wat betreft de verbeurde dwangsom, maar het overige bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank concludeert dat het college te laat heeft beslist op de aanvraag voor individuele begeleiding, maar dat de dwangsom van € 92 correct is vastgesteld. Eiser's verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat het beroep ongegrond is verklaard. De rechtbank beslist dat eiser geen griffierecht terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/6930

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van Brummen

(gemachtigde: [naam gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, dat is gericht tegen de beslissing van 29 augustus 2023 van het college.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2024 gelijktijdig met het beroep van eiser in de zaak met nummer ARN 24/5312 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het college, vergezeld van [naam] , deelgenomen.

Totstandkoming van de bestreden besluitvorming

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1.
Op 30 november 2022 heeft een ‘keukentafel’-gesprek plaatsgevonden tussen eiser en een medewerker namens het college over onder meer huishoudelijke ondersteuning en begeleiding.
2.2.
Op 2 december 2022 heeft eiser een aanvraag op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 gedaan.
2.3.
Bij besluit van 2 januari 2023 (primaire besluit 1) heeft het college aan eiser de maatwerkvoorziening Huishoudelijke Ondersteuning (HV1 – schoon huis) toegekend over de periode van 19 december 2022 tot en met 18 december 2025 voor drie uur en twintig minuten per week uit te voeren door [organisatie 1] .
2.4.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. [1] In het (aanvullend) bezwaarschrift van 19 maart 2023 heeft eiser ook geklaagd over het uitblijven van een beslissing op de aanvraag tot toekenning van (individuele) begeleiding.
2.5.
Bij besluit van 11 april 2023 (primaire besluit 2) heeft het college aan eiser de maatwerkvoorziening Begeleiding Individueel Complex toegekend over (aanvankelijk) de periode van 1 april 2023 tot en met 30 juni 2023 voor vijf uur per week uit te voeren door [organisatie 2] . [2]
2.6.
In het bestreden besluit van 29 augustus 2023 heeft het college het bezwaar van eiser tegen beide besluiten gegrond verklaard voor zover deze zijn gericht tegen het niet toekennen van een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen. Aan eiser is alsnog een dwangsom van € 92 toegekend. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank stelt voorop dat de rechter de onderdelen van het besluit waartegen niet wordt opgekomen buiten beschouwing moet laten. Dat volgt uit het bepaalde in artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.1.
Eiser heeft geen inhoudelijke gronden aangevoerd tegen het bestreden besluit van 29 augustus 2023. De rechtbank doelt hierbij op de beslissing van het college om de toegekende maatwerkvoorzieningen Huishoudelijke Ondersteuning (HV1 – schoon huis) (drie uur en twintig minuten per week uit te voeren door [organisatie 1] ) en Begeleiding Individueel Complex (vijf uur per week uit te voeren door [organisatie 2] ) over de betreffende perioden te handhaven. Dat betekent dat de rechtbank het beroep, voor zover zich dat richt tegen deze (inhoudelijke) beslissing(en) van het college, ongegrond zal verklaren.
4. Eiser heeft wel gronden gericht tegen het, volgens eiser, niet (tijdig) beslissen op zijn aanvraag tot toekenning van de maatwerkvoorziening (individuele) begeleiding. Dat betekent dat de rechtbank uitsluitend zal beoordelen of het college inderdaad niet (tijdig) heeft beslist op dit deel van zijn aanvraag. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Het beroep is ongegrond. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft het college nog altijd niet beslist op de aanvraag tot toekenning van de maatwerkvoorziening (individuele) begeleiding van eiser?
5. Volgens eiser heeft het college nog steeds niet beslist op zijn aanvraag voor een maatwerkvoorziening (individuele) begeleiding, die hij op 30 november 2022 heeft gedaan. In het primaire besluit van 11 april 2023 wordt verwezen naar een melding die hij zou hebben gedaan op 14 februari 2023. Een beslissing op zijn melding van 30 november 2022 is dus altijd nog niet genomen.
5.1.
Anders dan eiser meent, is door het college wel beslist op zijn aanvraag tot toekenning van de maatwerkvoorziening (individuele) begeleiding, waarover in het gesprek op 30 november 2022 is gesproken. Dat is gebeurd met het besluit van 11 april 2023.
5.1.1.
Dat in dat besluit ten onrechte wordt gesproken over een melding per 14 februari 2023 [3] doet daaraan niet af.
5.1.2.
De rechtbank gaat ook voorbij aan de stelling van eiser dat niet beslist zou zijn op zijn aanvraag omdat een kopie van het gespreksverslag/ondersteuningsplan, waarnaar in het toekenningsbesluit van 11 april 2023 is verwezen, ontbreekt. De rechtbank laat hierbij in het midden of dat een ‘verschrijving’ betreft (omdat het college – zo het college op de zitting heeft gesteld – een standaardoverweging in het besluit heeft gebruikt) of dat het college inderdaad verzuimd heeft een kopie mee te sturen. Uit het besluit zelf wordt duidelijk welke voorziening aan eiser is toegekend, voor welke periode en waarom.
Heeft het college te laat beslist op de aanvraag toekenning van (individuele) begeleiding?
6. Artikel 4:13, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn. Uit artikel 2.3.5, tweede lid, van de Wmo 2015 volgt dat het college binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag de beschikking moet afgeven.
Artikel 4:14, eerste lid, van de Awb bepaalt, samengevat, dat als de beschikking niet binnen die termijn kan worden gegeven, het college de beslistermijn kan verlengen. Het college zal dat wel aan de aanvrager moeten laten weten en een nieuwe termijn moeten noemen.
6.1.
Omdat eiser vermoedelijk al op 2 december 2022 de aanvraag heeft gedaan, had het college uiterlijk op 16 december 2022 op die aanvraag moeten beslissen. Het college heeft die termijn niet (op de voorgeschreven wijze) verlengd. Dat betekent dat het college door pas op 11 april 2023 te beslissen te laat heeft beslist op de aanvraag.
6.1.1.
Dat wordt niet anders als de aanvraag inderdaad pas op 14 februari 2023 zou zijn gedaan. Dan had het college namelijk uiterlijk op 28 februari 2023 moeten beslissen, tenzij de beslistermijn op de juiste wijze zou zijn verlengd. Ook dat is niet gebeurd.
6.2.
Het college heeft ook onderkend dat te laat is beslist op de aanvraag.
Heeft het college de dwangsom juist vastgesteld?
7. Als de beschikking niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het college een dwangsom (artikel 4:17, eerste lid, van de Awb) als het college schriftelijk in gebreke is gesteld en nadien twee weken zijn verstreken (artikel 4:17, derde lid, van de Awb). De hoogte van de dwangsom is afhankelijk van het aantal dagen dat is verstreken tussen de dag waarop het college de ingebrekestelling heeft ontvangen en de dag waarop het college uiteindelijk alsnog heeft beslist (artikel 4:17, tweede lid, van de Awb).
7.1.
Niet (langer) in geschil is dat het college met de brief van 19 maart 2023 in gebreke is gesteld en dat die brief op 24 maart 2023 door het college is ontvangen. Vanaf dat moment had het college nog twee weken om op de aanvraag te beslissen zonder een dwangsom verschuldigd te zijn. Dat wil zeggen: tot 7 april 2023. Omdat het college pas op 11 april 2023 heeft beslist, heeft het college vier dagen te laat beslist.
7.2.
Het college heeft dan ook een dwangsom van € 92 verbeurd. Dat bedrag is door het college ook in het bestreden besluit genoemd als de te vergoeden dwangsom. Aan eiser komt geen hogere dwangsom toe.
7.3.
Voor zover het college die dwangsom nog niet aan eiser heeft uitgekeerd [4] , zal het college daar alsnog toe over moeten gaan.
Heeft eiser meer of andere schade geleden die voor vergoeding in aanmerking komt?
8. Aangezien het beroep ongegrond is, wordt het schadeverzoek afgewezen.
8.1.
Voor zover eiser stelt overige schade te hebben geleden, had eiser voor die schade de procedure als bedoeld in de artikelen 8:88 en volgende van de Awb moeten volgen. Dat heeft eiser nagelaten. Ook daarom komt de rechtbank niet toe aan een beslissing op dit punt.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. De rechtbank zal niet beslissen op het schadeverzoek. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- verklaart zich onbevoegd om van het schadeverzoek kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. K.V. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bezwaarschrift gedateerd 13 februari 2023.
2.Het college heeft de voorziening inmiddels verlengd bij besluit van 21 juni 2024 tot en met 31 mei 2026 en opgehoogd naar zes uur per week.
3.In plaats van aanvraag, zoals bedoeld in artikel 2.3.5 van de Wmo 2015, die vermoedelijk ook op
4.Zoals door de gemachtigde van eiser in haar brief van 24 november 2024 is opgemerkt.