ECLI:NL:RBGEL:2025:161

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
274624-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen tussen een 16-jarige stagiaire en een medewerker van een bouwbedrijf met vrijspraak van verkrachting

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 januari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige stagiaire. De tenlastelegging omvatte onder andere verkrachting en ontucht, waarbij de verdachte, een 26 jaar oudere man, werd beschuldigd van het dwingen van de 16-jarige stagiaire tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die lijdt aan een autismespectrumstoornis, niet opzettelijk heeft gehandeld in de zin van dwang, omdat hij niet begreep dat de stagiaire zich in een kwetsbare positie bevond. De rechtbank sprak de verdachte vrij van verkrachting, maar vond hem wel schuldig aan ontucht, omdat hij misbruik had gemaakt van zijn positie als stagebegeleider. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 178 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uur. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor materiële schade en smartengeld, als gevolg van de ontuchtige handelingen. De rechtbank benadrukte de impact van de feiten op de aangeefster, die nog steeds psychische problemen ervaart als gevolg van het misbruik.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/274624-23
Datum uitspraak : 10 januari 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1979 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsman: mr. R. van Maaren, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
13 december 2024.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 juni 2021 tot en met 28 februari 2022 te [plaats 1] en/of te [plaats 2] , in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,
de minderjarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2005, die toen de leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt en waarbij misbruik werd gemaakt van diens kwetsbare positie en/of welke als stagiaire aan de zorg, opleiding en/of waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd, heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het brengen/duwen van zijn vinger(s) in de vagina, althans tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- het brengen/duwen van zijn geslachtsdeel in de mond van die [slachtoffer] en/of
- het likken van de clitoris en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- het (tong)zoenen van die [slachtoffer] en/of
- het op en/of onder de kleding betasten van de borst(en) van die [slachtoffer] en/of
- het op en/of onder de kleding wrijven over en/of betasten van de vagina, althans de schaamstreek van die [slachtoffer] en/of
- het laten betasten en/of aftrekken van zijn geslachtsdeel door die [slachtoffer] ,
welk geweld en/of een andere feitelijkheid en/of welke bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, hierin heeft/hebben bestaan dat verdachte opzettelijk,
- in een (rijdende) bedrijfsbus zijn hand op een been van die [slachtoffer] , die als bijrijder in voornoemde bedrijfsbus zat, heeft gelegd en/of (vervolgens) die hand in de richting van het kruis van die [slachtoffer] heeft bewogen en/of
de broek van die [slachtoffer] heeft opengemaakt en/of
zijn hand in/achter de broek en/of de onderbroek van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of
die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: “Ik weet zeker dat je het fijn zult vinden, geniet er maar van”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- terwijl hij zijn geslachtsdeel uit zijn broek heeft gehaald - die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: “Je bent zo lekker, kijk eens wat je met me doet”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
de hand van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of (vervolgens) op zijn geslachtsdeel heeft gelegd en/of
- die [slachtoffer] heeft gevraagd met zijn geslachtsdeel te spelen en/of
- die [slachtoffer] in de nek en/of bij de achterzijde van haar hoofd heeft vastgepakt en/of vervolgens het hoofd van die [slachtoffer] op zijn geslachtsdeel, althans in de richting van zijn geslachtsdeel heeft geduwd/gedrukt en/of
- in een (afgesloten) bouwkeet die [slachtoffer] bij de nek en/of in de zij heeft beetgepakt en/of (vervolgens) op een tafel heeft geduwd/gelegd en/of
- misbruik/gebruik heeft gemaakt van zijn geestelijke overwicht over die [slachtoffer] en/of
misbruik/gebruik heeft gemaakt van zijn fysieke overwicht over die [slachtoffer] en/of
misbruik/gebruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van die [slachtoffer] en/of
- een of meerdere malen voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] en/of (aldus) een bedreigende situatie en/of afhankelijkheidssituatie heeft gecreëerd waarin die [slachtoffer] zich niet aan bovengenoemde handelingen kon of durfde te onttrekken;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 juni 2021 tot en met 28 februari 2022 te [plaats 1] en/of te [plaats 2] , in elk geval in Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2005, immers heeft verdachte, onder meer in een (rijdende) bedrijfsbus en/of in een (afgesloten) bouwkeet,
op en/of onder de kleding over de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer] gewreven, althans de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer] betast en/of
op en/of onder de kleding de borst(en) van die [slachtoffer] betast en/of
die [slachtoffer] ge(tong)zoend en/of
over de clitoris en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] gelikt en/of zijn vinger(s) in de vagina, althans tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] gebracht/geduwd en/of
zijn geslachtsdeel in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd en/of
zijn geslachtsdeel door die [slachtoffer] laten vastpakken en/of aftrekken,
waarbij verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van die [slachtoffer] .
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Zij heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat verdachte aangeefster door een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het ondergaan van de tenlastegelegde seksuele handelingen. Verdachte heeft aangeefster geleidelijk in een afhankelijkheidssituatie gebracht, heeft misbruik gemaakt van zijn overwicht en autoriteit als 26-jaar oudere stagebegeleider en heeft zich seksueel opgedrongen aan aangeefster in afgesloten ruimtes, waaronder een bedrijfsbus en bouwkeet. Ten aanzien van feit 2 heeft zij aangevoerd dat aangeefster stage liep bij een bouwbedrijf onder de hoede van verdachte. Verdachte had hierdoor een zeker overwicht ten opzichte van aangeefster.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor feit 1 en heeft daartoe aangevoerd dat er geen steunbewijs is voor dwang in de zin van artikel 242 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte en aangeefster hadden een wederzijdse verhouding. De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de strafverzwarende omstandigheid, inhoudende dat verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van aangeefster, heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van wettig bewijs.
Beoordeling door de rechtbank
Bewijsmiddelen
Aangeefster [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2005, heeft op 22 november 2022 aangifte gedaan van seksueel misbruik. Zij heeft verklaard dat zij van februari 2021 tot januari 2022 stage heeft gelopen bij een bouwbedrijf in [plaats 1] . Zij heeft verklaard dat het misbruik is begonnen in
mei/juni 2021, toen zij 15/16 jaar oud was. Zij moest voor haar stage meelopen op de bouw en reed met verdachte in een bedrijfsbus mee naar klussen. De eerste keren aaide verdachte alleen met zijn hand over haar been als hij aan het rijden was. Verdachte ging daarna steeds verder omhoog. Hij zette de bedrijfsbus stil, maakte haar ritssluiting van de broek los en vingerde haar door met zijn vingers in haar vagina te gaan. Tegelijkertijd trok hij zijn eigen broek uit en trok hij zichzelf af totdat hij klaar kwam. Dit gebeurde heel vaak, bijna elke keer als aangeefster bij verdachte in de bus zat. Soms was het elke dag van de week, soms een paar weken niet. Zij heeft niks tegen verdachte kunnen zeggen of doen om dit te voorkomen. Zij heeft ook verklaard dat verdachte haar (tong)zoende in de bus en één keer haar borsten aanraakte in de bus, onder haar kleding.
De laatste keer vond plaats in
januari/februari 2022in een bouwkeet. Verdachte kwam achter aangeefster staan, pakte haar nek en zij vast en duwde haar op tafel. Hij kleedde haar van onder uit en vingerde haar. Vervolgens pakte hij haar keel beet en begon hij haar te beffen. Ook raakte hij haar borsten aan onder haar kleding. Zij kan zich deze keer verder niet goed herinneren en weet niet of er nog meer heeft plaatsgevonden. [2]
Verdachte heeft verklaard dat het is begonnen met voelen in de bedrijfsbus. Hij voelde dan met zijn hand aan aangeefsters kruis en zij voelde aan zijn kruis. Daarna ging het verder en vingerde hij haar, door te wrijven over haar clitoris en af en toe een vinger in haar vagina te doen. Verdachte heeft verklaard dat aangeefster hem ook heeft afgetrokken en oraal bevredigd. Ook zoende hij met aangeefster en heeft hij haar borsten aangeraakt. Dit vond onder andere plaats in de bedrijfsbus en de laatste keer in een bouwkeet in [plaats 2] . In die bouwkeet heeft hij aangeefster gevingerd en gebeft terwijl aangeefster op een tafel lag. Hij denkt dat hij in totaal 20 keer seksueel contact heeft gehad met aangeefster. [3]
De rechtbank stelt gelet op bovenstaande bewijsmiddelen vast dat er op meerdere momenten in de periode van 12 juni 2021 tot en met 28 februari 2022 seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster. De handelingen bestonden uit wrijven over de vagina en schaamstreek, het brengen van de vingers in de vagina, het likken van de clitoris/schaamlippen, het onder de kleding betasten van de borsten, het (tong)zoenen, het brengen van zijn geslachtsdeel in de mond en het laten aftrekken van/door aangeefster.
De rechtbank moet beoordelen hoe het handelen van verdachte juridisch kan worden gekwalificeerd. De rechtbank gaat hierna allereerst in op de vraag of bewezen kan worden dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot seksuele handelingen, zoals ten laste gelegd onder feit 1 (verkrachting). Daarna gaat de rechtbank in op de vraag of verdachte ontucht met misbruik van gezag/vertrouwen heeft gepleegd, zoals ten laste gelegd onder feit 2.
Overwegingen ten aanzien van feit 1 (verkrachting)
Om tot een bewezenverklaring van verkrachting te komen, moet worden vastgesteld dat verdachte aangeefster door (bedreiging met) geweld of door (bedreiging met) een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het ondergaan van de seksuele handelingen. Van feitelijkheden kan sprake zijn, indien handelingen van de dader plaatsvinden in een situatie waarin het slachtoffer afhankelijk is (geworden) van de dader en het voor het slachtoffer zo moeilijk was om zich aan die handelingen te onttrekken dat er daarom sprake was van dwang van de kant van de dader. Evenzeer kan van feitelijkheden worden gesproken als verdachte misbruik maakt van een overwicht op het slachtoffer en dat slachtoffer onder zodanige psychische druk zet dat het slachtoffer geen weerstand meer kan bieden.
Van dwang kan slechts sprake zijn indien de verdachte opzettelijk veroorzaakt dat de aangeefster de handelingen tegen haar wil heeft ondergaan. Voorwaardelijk opzet is hiervoor voldoende.
Verdachte heeft ontkend dat hij aangeefster heeft gedwongen tot de seksuele handelingen en heeft aangegeven dat hij in de veronderstelling was dat er sprake was van een wederzijdse verliefdheid. Aangeefster heeft daarentegen verklaard dat zij de seksuele handelingen tegen haar wil heeft ondergaan. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster. Zij heeft tijdens het informatief gesprek zeden, tijdens haar aangifte en tijdens een gesprek met een extern onderzoeksbureau steeds consistent en gedetailleerd verklaard.
De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat aangeefster de seksuele handelingen niet wilde, maar kan op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet vaststellen dat verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat aangeefster de seksuele handelingen tegen haar wil heeft ondergaan, en overweegt hiertoe als volgt.
Aangeefster heeft verklaard dat zij tijdens de seksuele handelingen niks tegen verdachte heeft kunnen zeggen of doen. Daarnaast zijn er getuigen die hebben verklaard over het gedrag van aangeefster in het bijzijn van verdachte. Zo heeft getuige [getuige 1] , een collega van aangeefster en verdachte bij het bouwbedrijf, verklaard dat hij zag dat er een band ontstond tussen verdachte en aangeefster. Zowel verdachte als aangeefster maakten seksueel getinte opmerkingen naar elkaar. Toen verdachte aan [getuige 1] vertelde dat hij en aangeefster verliefd op elkaar waren geworden, vond [getuige 1] dit passen bij wat hij had gezien op het werk. Getuige [getuige 2] , de partner van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde, heeft verklaard dat aangeefster wekelijks bij haar en verdachte thuis kwam. Aangeefster kwam uit werk mee naar huis en zij draaide mee met het gezin als ze er was. Ze douchte bij [getuige 2] en verdachte, at mee en bracht de kinderen naar bed. [getuige 2] heeft ook verklaard dat zij het idee had dat het initiatief tot contact vaak vanuit aangeefster kwam. Op aangeefsters initiatief gingen verdachte en aangeefster samen klussen doen in de vakantie en er kwamen veel telefoontjes van aangeefster naar verdachte. Ook heeft zij verklaard dat zij een keer had aangeboden om aangeefster thuis te brengen. Aangeefster weigerde dit en gaf aan dat verdachte haar thuis zou brengen.
Bij verdachte is een autismespectrumstoornis vastgesteld. Hij heeft hierdoor onder andere beperkingen in de sociaal-emotionele wederkerigheid, de non-verbale communicatie en het begrijpen van relaties.
Verdachte heeft de afhankelijkheidsrelatie niet gecreëerd en het enkele leeftijdsverschil en een mogelijk daaruit voortvloeiend overwicht van de verdachte is niet voldoende voor het aannemen van dwang. Deze aspecten zijn bij uitstek strafbaar gesteld in artikel 249 Sr, ten laste gelegd al bij feit 2. Gelet op bovenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat het voor verdachte duidelijk was dat aangeefster de seksuele handelingen niet wilde en dat zij zich gedwongen voelde. Door zijn autismespectrumstoornis, in combinatie met het gedrag van aangeefster (dat bovendien ook door de getuigen werd waargenomen), had verdachte niet door dat aangeefster zich in een afhankelijke positie bevond en zich gedwongen voelde. Dit betekent dat opzet op de dwang niet kan worden bewezen. Verdachte heeft mogelijke signalen van aangeefster niet kunnen oppikken en heeft haar gedrag juist opgevat als instemming. Dat de seksuele handelingen plaatsvonden in de bedrijfsbus en in een afgesloten auto of in een bouwkeet, maakt dit niet anders.
De rechtbank is daarom van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk door ‘een andere feitelijkheid’ aangeefster heeft gedwongen tot de seksuele handelingen. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van feit 1.
Overwegingen ten aanzien van feit 2 (ontucht met misbruik van gezag/vertrouwen)
Vooropgesteld wordt dat artikel 249 (oud), eerste lid, Wetboek van Strafrecht zich kenmerkt door de situatie dat een minderjarige in een min of meer grote mate van afhankelijke situatie zit ten opzichte van de verdachte, en dat de verdachte daaraan een zeker overwicht tegenover die minderjarige kan ontlenen. De strekking van deze bepaling is dan ook bescherming te verlenen aan minderjarigen, die als gevolg van die afhankelijkheid en dat overwicht minder weerstand aan de verdachte kunnen bieden dan anderen.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden onder omstandigheden waarin de hoedanigheid van de verdachte een min of meer grote mate van afhankelijkheid meebracht waaraan hij een zeker overwicht tegenover aangeefster kon ontlenen waardoor aangeefster minder weerstand kon bieden dan aan anderen in een vergelijkbare situatie. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Aangeefster was ten tijde van de tenlastegelegde handelingen zestien jaar oud en was stagiaire bij het bedrijf waar verdachte werkte. Aangeefster ging met verdachte mee naar werkklussen, verdachte tekende opdrachten voor haar opleiding af en verdachte gaf bij zijn baas aan hoe de stage van aangeefster verliep. Verdachte heeft ook verklaard dat hij zich verantwoordelijk voelde om aangeefster zo goed mogelijk door haar stage te loodsen. [4] Gelet op deze omstandigheden was er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een afhankelijke positie van aangeefster ten opzichte van verdachte, waarin zij aan de zorg, opleiding en waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd en waardoor zij minder weerstand heeft kunnen bieden aan het overwicht dat verdachte op haar had.
Aan verdachte is als strafverzwarende omstandigheid ten laste gelegd dat hij misbruik zou hebben gemaakt van de kwetsbare positie van aangeefster, zoals bedoeld in artikel 248, derde lid (oud) van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte was ten tijde van de handelingen ruim 25 jaar ouder dan aangeefster en aangeefster was kwetsbaar. De strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in artikel 248 lid 3 Sr vergt echter een omstandigheid die nog niet tot uiting komt in de delictsomschrijving van het gronddelict, in dit geval artikel 249 Sr, anders zou dat aspect tweemaal een strafverzwarende werking hebben. Anders gezegd: het aspect ‘kwetsbare positie’ zoals die gestalte krijgt in onderhavige zaak, is reeds verdisconteerd in het bestanddeel ‘aan zijn zorg, opleiding en waakzaamheid toevertrouwd’. De rechtbank verwijst hiervoor kortheidshalve naar HR 4 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:486. Van dit onderdeel zal de rechtbank hem dus vrijspreken.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande het onder feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
2.
hij
op een of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 12 juni 2021 tot en met 28 februari 2022 te [plaats 1] en
/ofte [plaats 2] , in elk geval in Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2005, immers heeft verdachte, onder meer in een (rijdende) bedrijfsbus en
/ofin een (afgesloten) bouwkeet, op en
/ofonder de kleding over de vagina en
/ofde schaamstreek van die [slachtoffer] gewreven, althans de vagina en
/ofde schaamstreek van die [slachtoffer] betast en
/of op en/ofonder de kleding de borst
(en
)van die [slachtoffer] betast en
/ofdie [slachtoffer] ge(tong)zoend en
/ofover de clitoris en
/oftussen de schaamlippen van die [slachtoffer] gelikt en
/ofzijn vinger(s) in de vagina, althans tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] gebracht/geduwd en
/ofzijn geslachtsdeel in de mond van die [slachtoffer] gebracht
en/of geduwden
/ofzijn geslachtsdeel door die [slachtoffer] laten vastpakken en
/ofaftrekken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2:
ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van beide feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van drie jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht in strafmatigende zin mee te wegen dat de verhouding tussen verdachte en aangeefster van beide kanten is ontstaan en onderhouden. Ook heeft hij aangevoerd dat de verdachte al veel negatieve consequenties heeft ondervonden na het uitkomen van de verhouding. Hij is zijn baan verloren en zijn relatie is beëindigd. De raadsman heeft verzocht geen onvoorwaardelijk gevangenisstraf op te leggen, maar een voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf. Er zijn inmiddels positieve ontwikkelingen. Verdachte heeft een nieuwe baan, er is een nieuwe woning, het contact met zijn ex-partner en drie kinderen is goed en er is sprake van een laag risico op recidive. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou dit alles doorkruisen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een destijds zestienjarig meisje, dat stage liep bij het bedrijf waar verdachte werkte terwijl verdachte meer dan 25 jaar ouder was. Hij heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangeefster. Een (oudere) werknemer heeft overwicht over een stagiaire en dit maakt de relatie ongelijkwaardig, ook al voelde dat voor verdachte toentertijd anders. De feiten hebben een grote impact gehad op de aangeefster. Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat zij ook nu, bijna drie jaar later, nog steeds psychische problemen ervaart. Zij heeft last van herbelevingen, komt moeilijk in slaap en heeft concentratieproblemen op school en werk. Zij heeft door dit alles haar opleiding nog niet afgerond en zij vindt het moeilijk om anderen te vertrouwen. Verdachte heeft met het plegen van de handelingen zijn eigen (lust)gevoelens vooropgesteld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het blanco strafblad van verdachte van 8 november 2024.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het reclasseringsadvies van 24 mei 2024. Uit dit advies blijkt dat verdachte worstelt met depressieve gevoelens en grote schaamte en dat hij last had van suïcidale gedachten. Ook is vastgesteld dat verdachte autisme heeft. Verdachte heeft inmiddels een nieuwe baan en werkt vier dagen in de week. De reclassering schat het risico op recidive in als laag, maar geeft aan dat zij zorgen hebben over de somberheid van verdachte. De reclassering adviseert daarom een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. Verdachte heeft ter zitting toegelicht dat hij nog altijd last heeft van depressieve gevoelens en dat mensen in zijn omgeving zich hier zorgen om maken. Een gevangenisstraf zou ervoor zorgen dat hij zijn huis, baan en drie kinderen waarover hij co-ouderschap heeft kwijtraakt.
Hoewel de aard van het feit in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, is de rechtbank van oordeel dat dit in dit geval niet passend is, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft al veel negatieve consequenties ondervonden, heeft hulp nodig en een gevangenisstraf van langere duur zouden de positieve ontwikkelingen van de afgelopen tijd waarschijnlijk doorkruisen. Ook houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop.
De straf
Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 178 dagen voorwaardelijk passend, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijke deel zal de rechtbank een proeftijd van 3 jaar verbinden met de bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf van 200 uur opleggen, bij niet uitvoeren te vervangen door 100 dagen hechtenis. De straf is lager dan de straf die de officier van justitie heeft geëist, omdat de rechtbank verdachte heeft vrijgesproken van verkrachting. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden, het blanco strafblad en het tijdsverloop.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het feit een vordering tot schadevergoeding ingediend, waarbij zij vordert € 20.458,15 aan materiële schade en
€ 10.000,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. Daarnaast vordert de benadeelde partij € 48,04 aan proceskosten. De materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • Studievertraging € 20.275,-;
  • Reis- en parkeerkosten € 183,15.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de post studievertraging en de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering. Een beoordeling van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafproces met zich brengen. Ten aanzien van de reis- en parkeerkosten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreekse schade heeft geleden. Ten aanzien van de studievertraging is aan de hand van de berichten van het MBO opleidingsinstituut voldoende aangetoond dat de benadeelde het derde leerjaar niet heeft gehaald, hetgeen kan worden toegeschreven aan haar uitermate negatieve ervaringen tijdens de stage door toedoen van verdachte, en dus minimaal een jaar later op de arbeidsmarkt actief kan zijn. De rechtbank overweegt dat de schadeposten voldoende zijn onderbouwd en haar redelijk voorkomen. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. De rechtbank zal daarom de vordering tot materiële schade toewijzen.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door het bewezenverklaarde is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Zij heeft psychische schade opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 5.000,- vaststellen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Proceskosten
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 48,04 voor reiskosten naar de zitting in eerste aanleg en eventueel in hoger beroep. De reiskosten die betrekking hebben op de reis naar de zitting in eerste aanleg zullen worden toegewezen (€ 24,02), ook al werd zij daar bijgestaan door een advocaat. Nu niet vaststaat dat in deze procedure hoger beroep zal worden ingesteld, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering die ziet op de reiskosten naar de zitting in hoger beroep.
Wettelijke rente
Verdachte is vanaf 1 juni 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag aan studievertraging verschuldigd, vanaf 22 november 2022 over het toegewezen bedrag aan reiskosten en vanaf 21 oktober 2021 over het toegewezen bedrag aan smartengeld.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straffen en maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, en 249 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 tenlastegelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvoor de duur
van 180 (honderdtachtig) dagen;
  • bepaalt dat
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de reclassering van het Leger des Heils op het adres Pallandtstraat 11, 6814 GM Arnhem. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door Kairos of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start wanneer mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt op
een taakstraf van 200 (tweehonderd) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 100 (honderd) dagen;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 20.458,15 aan materiële schade en een bedrag van € 5.000,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen ingangsdata tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 24,02;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld en proceskosten;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 20.458,15 aan materiële schade en € 5.000,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen ingangsdata tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 162 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
- 1 juni 2023 over een bedrag van € 20.275 ter zake studievertraging;
- 22 november 2022 over een bedrag van € 183,15 ter zake reiskosten;
en de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor smartengeld op 21 oktober 2021.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.H. Hovens (voorzitter), mr. W. Bruins en mr. J.M. Breimer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.I. Nelissen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 januari 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, Afdeling Thematische Opsporing, Team Zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022329964, gesloten op 20 oktober 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, p. 13; Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 15-20.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 78-79; de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 december 2024.
4.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 december 2024.