ECLI:NL:RBGEL:2025:1601

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
05-006138-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping beroep op noodweer(exces) en veroordeling voor poging zware mishandeling met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 6 februari 2025 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 januari 2024 in Tiel met een mes de aangever, zijn buurman, heeft gestoken. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij zich bedreigd voelde door de aangever, maar de rechtbank heeft het beroep op noodweer en noodweerexces verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding die een noodzakelijke verdediging rechtvaardigde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is er een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, die de verdachte verbiedt contact te zoeken met de aangever en zich in de nabijheid van diens woning op te houden. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die bestaat uit materiële en immateriële schade, en de verdachte is verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/006138-24
Datum uitspraak : 6 februari 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1966 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. A. Sahin, advocaat in Lent.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 januari 2024 te Tiel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op/tegen het been en/of een hand heeft gestoken en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 januari 2024 te Tiel [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op/tegen het been en/of een hand te steken en/of te prikken.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging zware mishandeling.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 5 januari 2024 omstreeks 23:00 uur thuis kwam bij zijn woning aan de [straatnaam] in [plaats] . Terwijl hij naar de portiekdeur liep, zag hij zijn buurman, verdachte, staan. Verdachte sprong en maakte een slaande beweging richting aangever, waarna verdachte op de grond viel. [slachtoffer] zag dat verdachte opstond en uithaalde naar zijn bovenbeen en meerdere malen uithaalde naar zijn borst. Dit kon hij afweren met zijn armen. Pas op dat moment had [slachtoffer] door dat hij gestoken was en dat verdachte een mes vasthield. [slachtoffer] voelde vervolgens pijn aan zijn rechterdijbeen en zag bloed aan zijn rechterdijbeen en rechterhand. [2]
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat [slachtoffer] snijwonden in zijn rechterhand en rechterbovenbeen had. [3]
Verdachte heeft verklaard dat hij een mesje heeft gepakt en daarmee [slachtoffer] heeft gestoken. [4]
Op basis van de aangifte, de geneeskundige verklaring en de verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] met een mes in het dijbeen heeft gestoken en vervolgens het mes in de richting van de borst van [slachtoffer] heeft gestoken. Aangever wist deze steekbeweging af te weren met zijn handen, waardoor hij snijwonden in zijn rechterhand heeft opgelopen. Een messteek in het dijbeen kan een slagaderlijke bloeding veroorzaken. Ook een messteek in de hand kan zwaar lichamelijk letsel veroorzaken. Met zijn handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans op toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook sprake van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Nu het toegebrachte letsel naar het oordeel van de rechtbank niet als zwaar kan worden gekwalificeerd, is sprake van een opzettelijke poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks5 januari 2024 te Tiel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer]
(met kracht)met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp,in/op/tegen het been en
/ofeen hand heeft gestoken
en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Noodweer en noodweerexces
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft primair een beroep op noodweer gedaan, waardoor ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen. Er was sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar dat verdachte ogenblikkelijk en wederrechtelijk door aangever zou worden aangerand en dat hij geen reële en redelijke mogelijkheid had om zich aan deze dreigende aanranding te onttrekken. Indien de rechtbank van oordeel is dat het beroep op noodweer niet kan slagen omdat niet is voldaan aan de proportionaliteitseis, heeft de verdediging subsidiair een beroep gedaan op noodweerexces. Er was sprake van een hevige gemoedsbeweging vanwege de aanval door aangever.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte geen geslaagd beroep kan doen op noodweer(exces), omdat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodweersituatie.
De beoordeling van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op noodweer(exces) niet kan slagen, omdat dit scenario geen feitelijke grondslag vindt in de bewijsmiddelen. Er moet sprake zijn van een noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat verdachte is aangevallen. De agenten ter plaatse hebben geen letsel bij verdachte waargenomen. Het door verdachte aangevoerde scenario dat sprake was van een noodweersituatie – dat hij bij de keel is gepakt en daarna over de straat is gesleurd – is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden.
Het beroep op noodweer wordt verworpen. Gelet op het voorgaande kan ook het beroep op noodweerexces niet slagen.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 217 dagen met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest. Ook heeft de officier van justitie de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Wetboek van Strafrecht gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van het feit
Tussen verdachte en het slachtoffer bestaat al jaren een conflict. Toen het slachtoffer in de avond van 5 januari 2024 op straat, voor het complex waar zij beiden wonen, met zijn telefoon opnamen wilde maken van verdachte, heeft verdachte in zijn woning een mes gepakt. Hij heeft het slachtoffer daarmee in zijn bovenbeen gestoken en een stekende beweging in de richting van de borst van het slachtoffer gemaakt. Het slachtoffer heeft die met zijn armen afgeweerd, waarbij hij steekwonden aan zijn handen heeft opgelopen. Had het slachtoffer dit niet gedaan, of had de messteek in het bovenbeen een slagader geraakt, dan had het handelen van verdachte fatale gevolgen kunnen hebben. Uit de toelichting op de schadevordering van het slachtoffer blijkt hoeveel impact deze gebeurtenis op hem heeft gehad. Naast het fysieke letsel - littekens, langere tijd pijn en tintelingen aan de verwondingen en bewegingsproblemen met zijn duim - heeft het ook psychische gevolgen gehad. Het slachtoffer heeft nachtmerries en herbelevingen. Hij is het vertrouwen in de medemens verloren en heeft psychische hulp gezocht voor trauma-gerelateerde klachten. Hoezeer en hoe lang verdachte - zoals hij heeft verklaard - zich ook geterroriseerd voelde door het slachtoffer, hij had moeten kiezen voor andere manieren om daarmee om te gaan dan te handelen zoals hij gedaan heeft. Verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 12 december 2024, waaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar niet veroordeeld is voor een misdrijf gelijk aan het onderhavige.
Uit de Pro Justitie rapportages van 7 maart en 30 mei 2024 van GZ-psycholoog W. Groen volgt dat bij verdachte, ook ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit, sprake was van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, een depressieve stoornis en een obsessieve-compulsieve stoornis. Een autismespectrumstoornis is volgens haar niet met volledige zekerheid uit te sluiten. Deze stoornissen, meer in het bijzonder de stressgevoeligheid en de beperkte copingvaardigheden en emotieregulatiemechanismen voortkomend uit de andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, beïnvloedden het gedrag en de gedragskeuzes van verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit. De psycholoog is van mening dat onder invloed van oplopende spanningen en angst een agressieve impulsdoorbraak bij verdachte heeft plaatsgevonden in de vorm van het tenlastegelegde. Zij adviseert de tenlastegelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De kans op herhaling van soortgelijke strafbare feiten richting aangever schat zij in als matig. Richting andere personen wordt de kans van het gebruik van geweld door verdachte weinig verhoogd geschat. Zij acht het van belang dat verdachte een ambulante behandeling volgt bij een forensische poli die zicht richt op versterking van de copingvaardigheden en de emotieregulatiemechanismen, en dat hij eventueel oplopende spanningen en emoties richting aangever kan ventileren in gesprekken met zijn behandelaar en toezichthouder. Zij adviseert voornoemde behandeling als bijzondere voorwaarde, gekoppeld aan een voorwaardelijk strafdeel, op te nemen.
De rechtbank verenigt zich met bovenstaande conclusies van de psycholoog en maakt deze tot de hare, in zoverre dat de rechtbank verdachte ter zake van het bewezenverklaarde verminderd toerekeningsvatbaar acht, nu de door de psycholoog geconstateerde stoornissen op zijn gedrag hebben doorgewerkt.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van 8 januari 2025. Daarin wordt aangegeven dat verdachte zegt overal aan mee te willen werken en zegt zelf ook de noodzaak voor behandeling in te zien, maar enkel wanneer dit op zijn voorwaarden gebeurt. Zijn houding en opstelling waren eerder reden om het schorsingstoezicht voortijdig negatief te retourneren. Behandeling en een niet-vrijblijvend kader zijn geïndiceerd, maar zijn houding en opstelling naar reclassering en de behandelaren belemmeren invulling hiervan. De heer [verdachte] blijft star in zijn slachtofferrol en blijft hardnekkig in zijn weerstand wat betreft begeleiding en behandeling. De reclassering ziet geen mogelijkheid om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. Bij een veroordeling wordt dan ook een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd.
Oplegging van straf
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank gaat er daarbij, als hierboven opgemerkt, vanuit dat verdachte mede tot de delicten is gekomen onder invloed van zijn stoornis, waardoor het bewezenverklaarde verdachte in verminderde mate wordt toegerekend. Ten slotte heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank acht alles overwegende een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden passend met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Dit betekent dat verdachte niet terug de gevangenis in hoeft. Een voorwaardelijk strafdeel, met daaraan gekoppeld de door de psycholoog geadviseerde bijzondere voorwaarden, acht de rechtbank gezien het advies van de reclassering niet opportuun. Dit geldt temeer nu verdachte ter zitting zelf heeft aangegeven dat hij hulp op vrijwillige basis heeft gezocht bij Pro Persona en alleen daarin vertrouwen heeft.
Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte op te leggen, inhoudende dat het verdachte wordt verboden contact te zoeken met het slachtoffer of zich op te houden in de straat waaraan verdachte woont. De rechtbank beslist verder dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank moet er - gelet op het feit dat het conflict tussen verdachte en het slachtoffer nog altijd bestaat - ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens het slachtoffer.
Alles overziend zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen voor de duur van vier maanden, met aftrek van de tijd dat verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met oplegging van voornoemde maatregel.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De heer [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een bedrag van € 5.401,75, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 401,75 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het materiële deel van de vordering tot € 385,00 kan worden toegewezen en dat het immateriële deel van de vordering geheel kan worden toegewezen. Verder heeft de officier van justitie om toekenning van de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De raadsvrouw heeft gesteld dat, gelet op het bepleite ontslag van alle rechtsvervolging, de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat sprake is van eigen schuld en de vordering daardoor te ingewikkeld is voor de strafzaak.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de vordering is ingediend en de raadsvrouw verweer daartegen heeft vervoerd. Gelet daarop en nu de toelichting van de vordering niet te complex van aard is, ziet de rechtbank geen aanleiding om de vordering om deze reden niet-ontvankelijk te verklaren.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De door benadeelde partij geleden materiele schade is voorts voldoende onderbouwd. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. De rechtbank zal de vordering geheel toewijzen, met dien verstande dat vanwege een - door de raadsman van [slachtoffer] erkende - verschrijving een bedrag van € 401,47 wordt toegewezen.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter terechtzitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat artikel 6:106 BW van toepassing is, omdat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen. De door benadeelde partij geleden immateriële schade is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit, de aard en ernst van de gevolgen en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.000,00 vaststellen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
De rechtbank verwerpt het verweer dat deze schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde partij kan worden toegerekend. Van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW is geen sprake. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat uitsluitend de bewezenverklaarde gedraging van verdachte – te weten het steken met een mes in het been en de hand van het slachtoffer – heeft bijgedragen aan het ontstaan van het letsel. De rechtbank verwijst mede naar hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de verwerping van het noodweer en noodweerexces-verweer. Eigen schuld is daarom niet aan de orde.
Verdachte is vanaf 5 januari 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 36f, 38v, 38w, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde straf in mindering zal worden gebracht;
 legt een
vrijheidsbeperkende maatregelop grond van artikel
38vvan het Wetboek van Strafrecht op, inhoudende dat verdachte voor de duur van 5 jaren zich niet zal ophouden in de [straatnaam] te [plaats] ;
 legt een
vrijheidsbeperkende maatregelop grond van artikel
38vvan het Wetboek van Strafrecht op, inhoudende dat verdachte voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] ;
 beveelt dat vervangende hechtenis van 1 week wordt toegepast voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
 beveelt dat deze maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij
 veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoedingaan de benadeelde partij
[slachtoffer]van € 401,47 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 2.401,47 aan materiële en immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 34 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Leemreize (voorzitter), mr. M.W.R. Koch en mr. A. van Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.F.A. Vrede, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 februari 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024008406, gesloten op 8 januari 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 6-7
3.Geneeskundige verklaring van 8 januari 2024, p.13.
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 januari 2025.