ECLI:NL:RBGEL:2025:1599

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
05-170908-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en zware mishandeling met mes

Op 25 februari 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 17 maart 2024 in [plaats] twee slachtoffers met een mes heeft verwond. De verdachte is beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere malen met een mes heeft gestoken en gesneden in het gezicht, de borst, de armen en de benen van de slachtoffers, wat heeft geleid tot ernstige verwondingen en blijvende littekens. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van de slachtoffers, gezien de aard van de verwondingen en de vitale lichaamsdelen die zijn geraakt. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van voorarrest, en moet schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van beide slachtoffers gedeeltelijk toegewezen, waarbij de bedragen voor materiële schade en smartengeld zijn vastgesteld. De rechtbank heeft ook de teruggave van de in beslag genomen auto aan de verdachte gelast, omdat er geen strafvorderlijk belang was om deze in beslag te houden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/170908-24
Datum uitspraak : 25 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1989 in [geboorteplaats] (Roemenië) , niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsvrouw: mr. A. Petrescu, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 17 maart 2024 te [plaats]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1]
opzettelijk
van het leven te beroven,
meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp
en/of puntig voorwerp in het gezicht/hoofd en/of de borst en/of de arm
en/of het been, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken
en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 17 maart 2024 te [plaats]
aan [slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere blijvende littekens in/op het
(aan)gezicht/hoofd en/of de borst en/of de arm en/of en/of het been,
heeft toegebracht door meerdere malen, althans eenmaal, met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp in het gezicht/hoofd en/of de
borst en/of de arm en/of het been, althans het lichaam van die B.D.
[slachtoffer 1] te steken en/of te snijden;
3
hij op of omstreeks 17 maart 2024 te [plaats]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 2]
opzettelijk
van het leven te beroven,
meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp
en/of puntig voorwerp in het gezicht/hoofd en/of de schouders en/of de
armen en/of de handen, althans het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft
gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
4
hij op of omstreeks 17 maart 2024 te [plaats]
aan [slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere blijvende littekens in/op het
(aan)gezicht/hoofd en/of de schouders en/of de armen en/of de handen
en/of spierletsel en/of peesletsel, heeft toegebracht door meerdere
malen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp in het gezicht/hoofd en/of de schouders en/of de armen en/of
de handen, althans het lichaam van die [slachtoffer 2] te steken en/of te
snijden.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 17 maart 2024 waren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in hun woning in [plaats] . In de woning heeft verdachte aangevers [slachtoffer 1] meerdere malen gesneden met een mes op het hoofd, de borst, de arm en het been van aangevers. [2] [slachtoffer 1] heeft steekwonden in zijn borst, schedel en been opgelopen. [3] Hier heeft hij blijvende littekens op zijn hoofd aan overgehouden. [4] [slachtoffer 2] heeft steek- en snijwonden op zijn hoofd tot het beenvlies van zijn schedel, zijn schouder, bovenlip, armen, rechter ringvinger en linker wijsvinger. Hij heeft hier blijvende littekens aan zijn hoofd en schouder aan overgehouden. [5] Verder waren de spieren en pezen in zijn arm doorgesneden. [6]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en onder 3 tenlastegelegde, omdat er geen aanmerkelijke kans op overlijden is geweest door het snijden in de richting van niet fatale organen. De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer aangevoerd ten aanzien van het onder 2 en 4 tenlastegelegde.
Beoordeling door de rechtbank
Poging tot doodslag (feiten 1 en 3)
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gesneden en gestoken. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] alleen heeft gesneden, maar uit voornoemde geneeskundige verklaringen en de verklaring van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] blijkt dat zij zowel steek- als snijwonden hebben opgelopen. [7]
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte opzettelijk heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven en overweegt daartoe het volgende. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte vol opzet had om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Voor een bewezenverklaring moet dan op zijn minst genomen vast komen te staan dat verdachte het voorwaardelijk opzet had om hen van het leven te beroven.
Voorwaardelijk opzet
Volgens vaste jurisprudentie is sprake van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de kans op de dood van de slachtoffers aanmerkelijk was. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Verdachte heeft [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met een mes gestoken en gesneden op hun hoofd, borst, schouder, armen, been en handen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd en de borst vitale lichaamsdelen zijn en ernstige verwondingen van vitale lichaamsdelen de dood tot gevolg kunnen hebben. De kans dat iemand dodelijk gewond raakt als gevolg van zulk handelen is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. Het standpunt van de raadsvrouw dat er geen aanmerkelijke kans op de dood van aangevers is geweest, wordt op grond van het voorgaande dan ook door de rechtbank verworpen.
De tweede vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op de dood van beide slachtoffers ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank beantwoordt ook die vraag bevestigend. Verdachte heeft verklaard dat het zwart werd voor zijn ogen en dat hij toen op de benen van aangevers is gaan snijden. [8] Verder heeft hij verklaard dat hij op een iets later moment van zich af is gaan snijden. [9] [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn door verdachte op verschillende plekken verspreid over hun hele lichaam gestoken en gesneden. Het meerdere keren met een mes op zoveel verschillende plekken op het hoofd, het bovenlichaam en de armen en benen snijden en steken is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het intreden van de dood, dat het niet anders kan dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het intreden van dat gevolg heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte het voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Daarmee kan het onder 1 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend worden bewezen.
Zware mishandeling (feiten 2 en 4)
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door hen te steken en te snijden.
Opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank stelt vast dat bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan dan dat de verdachte opzet had op het desbetreffende gevolg. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat het hoofd en hals kwetsbare plekken van het lichaam zijn en dat het steken in het hoofd gemakkelijk zwaar lichamelijk letsel kan teweegbrengen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel waarbij verdachte de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard, dat hieruit het voorwaardelijk opzet daarop kan worden afgeleid.
Zwaar lichamelijk letsel
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben blijkens hun aangiftes en de medische stukken van het ziekenhuis meerdere steek- en snijwonden opgelopen. Zij zijn na het incident naar het ziekenhuis gegaan waar hun verwondingen zijn gehecht. Uit het dossier blijkt dat aangevers allebei een direct zichtbaar en ontsierend litteken in hun gezicht hebben. [10] Zij zijn letterlijk getekend door het gebeurde en het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke littekens doorgaans blijvend zijn. Verder heeft [slachtoffer 2] pees- en armletsel opgelopen, doordat de spieren en pezen in zijn arm waren doorgesneden. [slachtoffer 2] is hieraan geopereerd en was in januari 2025 nog aan het revalideren. [11] Dit in aanmerking nemend kwalificeert de rechtbank dit letsel als zwaar lichamelijk letsel. De gedragingen van verdachte leveren naar het oordeel van de rechtbank daarom zware mishandeling op.
De rechtbank acht de onder 2 en 4 tenlastegelegde feiten ook wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1
hij op
of omstreeks17 maart 2024 te [plaats]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1]
opzettelijk
van het leven te beroven,
meerdere malen,
althans eenmaal,met een mes,
althans een scherpen/of puntig voorwerpin het
gezicht/hoofd en
/ofde borst en
/ofde arm
en
/ofhet been
, althans het lichaamvan die [slachtoffer 1] heeft gestoken
en
/ofgesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op
of omstreeks17 maart 2024 te [plaats]
aan [slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere blijvende littekens in
/ophet
(aan)gezicht
/hoofd en/of de borst en/of de arm en/of en/of het been,
heeft toegebracht door meerdere malen,
althans eenmaal,met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerpin het
gezicht/hoofd
en/of deborst en/of de arm en/of het been, althans het lichaamvan die B.D.
[slachtoffer 1] te steken en
/ofte snijden;
3
hij op
of omstreeks17 maart 2024 te [plaats]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 2]
opzettelijk
van het leven te beroven,
meerdere malen,
althans eenmaal,met een mes,
althans een scherpen/of puntig voorwerpin het
gezicht/hoofd en
/ofde schouder
sen
/ofde
armen en
/ofde handen
, althans het lichaamvan die [slachtoffer 2] heeft
gestoken en
/ofgesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
4
hij op
of omstreeks17 maart 2024 te [plaats]
aan [slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere blijvende littekens
in/op het
(aan)gezicht
/hoofd en/of de schouders en/of de armen en/of de handenen
/ofspierletsel en
/ofpeesletsel, heeft toegebracht door meerdere
malen,
althans eenmaal, met een mes
, althans een scherp en/of puntigvoorwerpin het
gezicht/hoofd
en/of de schoudersen
/ofde armen
en/ofde handen, althans het lichaamvan die [slachtoffer 2] te steken en
/ofte
snijden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feiten 1 en 2:
de eendaadse samenloop van
poging tot doodslag
en
zware mishandeling;
feiten 3 en 4:
de eendaadse samenloop van
poging tot doodslag
en
zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorlopige hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek vanaf de aanhouding van verdachte in Duitsland op 17 maart 2024 waarvan 6 maanden voorwaardelijk passend en geboden is.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven en hij heeft hen zwaar mishandeld door met een mes op hoofd, bovenlichaam, armen en benen te snijden en te steken. Door zijn handelen heeft verdachte de slachtoffers ernstige verwondingen toegebracht, die dodelijk hadden kunnen zijn. De slachtoffers hebben hier allebei een litteken op hun hoofd aan overgehouden. Dit litteken is blijvend en ontsierend, en de slachtoffers zullen hierdoor altijd op een nare manier worden herinnerd aan wat er is gebeurd. De schrik en angst die de slachtoffers door de gebeurtenissen hebben gehad zal mogelijk blijvende mentale gevolgen hebben, of in ieder geval nog lang een negatieve psychische uitwerking hebben. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat aangevers een eigen aandeel hebben in het letsel dat zij hebben opgelopen, omdat zij de confrontatie met de verdachte zijn aangegaan. De rechtbank is van oordeel dat het dossier hier geen aanknopingspunt voor bevat en verwerpt het standpunt van de verdediging.
Een psycholoog heeft over verdachte een rapport opgesteld, gedateerd op 31 oktober 2024, en hieruit blijkt het volgende. Bij verdachte was ten tijde van het bewezenverklaarde geen sprake van een psychische stoornis, verstandelijke handicap en/of psychogeriatrische aandoening. Een stoornis in het gebruik van alcohol kan volgens de deskundige niet met volledige zekerheid worden uitgesloten.​​​​​​​​​​​​​​ Daarom ziet de psycholoog geen aanleiding verdachte het bewezenverklaarde in verminderde mate toe te rekenen. Volgens de deskundige is het niet mogelijk om een op pathologische gronden gefundeerde risicoanalyse uit te voeren en zijn er geen gronden voor een behandeling in een strafrechtelijk kader.
De reclassering heeft over verdachte rapporten opgesteld, gedateerd op 20 augustus 2024 en 14 januari 2025. Hieruit blijkt het volgende. De reclassering ziet het leefgebied ‘psychosociaal functioneren’ als direct delict-gerelateerde factor en de leefgebieden ‘relatie partner, gezin en familie’ en ‘middelengebruik’ als risicovolle factoren. Het geweldsincident heeft zich namelijk gericht op twee huisgenoten van de ex-partner van verdachte. Het valt de reclassering op dat verdachte zegt verantwoordelijkheid te willen nemen voor wat hij gedaan heeft, maar dat hij terugblikkend niet kan bedenken wat hij anders had kunnen doen. Verder neemt de reclassering bagatelliserend en externaliserend gedrag waar. Zo heeft verdachte verbouwereerd gereageerd toen de rapporteur aangaf dat er veel zorgelijke signalen waren die hij heeft genegeerd. De reclassering vindt het zorgelijk dat verdachte terugblikkend geen andere oplossings-/ keuzemogelijkheden kan bedenken. Hierin lijken trots en krenking een grote rol te hebben gespeeld, hetgeen zij zien als een risico. Daarnaast lijkt middelengebruik een rol te hebben gespeeld in de totstandkoming van het delict, terwijl het delict om negen uur ’s ochtends heeft plaatsgevonden. Verdachte was naar eigen zeggen niet dronken en hij betwijfelt of zijn middelengebruik invloed heeft gehad op zijn gedrag en zijn keuzes. Naar eigen zeggen had hij de keuze om zelf actie te ondernemen of slachtoffer te worden van mishandeling. Het risico op recidive schat de reclassering in op gemiddeld. De reclassering adviseert geen bijzondere voorwaarden op te leggen en adviseert een contact- en locatieverbod in de zin van 38v Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Gelet op het voorgaande en rekening houdend met de ernst van de feiten, acht de rechtbank een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank zal daarom aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 6 jaren. Deze straf is hoger dan door de officier van justitie geëist. De rechtbank acht deze straf meer in lijn met de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat er door verdachte meermalen is gestoken en dat beide slachtoffers gruwelijk letsel hebben opgelopen. De rechtbank acht een contact- en locatieverbod in de zin van 38v Wetboek van Strafrecht niet passend en geboden, omdat aangevers in Polen verblijven en verdachte bij de reclassering heeft aangegeven direct na zijn detentie terug naar Noorwegen te willen vertrekken.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met het onder 1 en 2 tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 125,- aan materiële schade, € 25.000 aan smartengeld en € 5.000,- aan toekomstige schade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij wat betreft de post ‘toekomstige schade’ niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze post zekerheidshalve is opgenomen met het oog op een eventueel hoger beroep.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met het onder 3 en 4 tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 65,- aan materiële schade, € 25.000 aan smartengeld en € 5.000,- aan toekomstige schade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij wat betreft de post ‘toekomstige schade’ niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze post zekerheidshalve is opgenomen met het oog op een eventueel hoger beroep.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1] op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schadeschadevergoeding geheel en een bedrag van € 7.500,- aan immateriële schadevergoeding kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2] op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schadevergoeding geheel en een bedrag van € 10.000 aan immateriële schadevergoeding kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De verdediging heeft ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding geen verweer gevoerd. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 7.500,- aan beide benadeelde partijen kan worden toegewezen en dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Overweging van de rechtbank
[slachtoffer 1]
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de schadepost niet is betwist. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot vergoeding van materiële schade kan worden toegewezen.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen meerdere van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel in de vorm van steek- en snijwonden opgelopen en is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending in dit geval meebrengen dat de door de benadeelde partij gestelde gevolgen daarvan zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen. Die gevolgen zijn aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 12.500,- vaststellen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Verdachte is vanaf 17 maart 2024, de pleegdatum van het bewezenverklaarde, wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
[slachtoffer 2]
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de schadepost niet is betwist. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot vergoeding van materiële schade kan worden toegewezen.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen meerdere van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Als gevolg van het onder 3 en 4 bewezenverklaarde heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel in de vorm van steek- en snijwonden en is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Benadeelde heeft spier- en peesletsel in zijn arm opgelopen en hij kan zijn arm mogelijk nooit meer gebruiken zoals hij dat voorheen kon. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending in dit geval meebrengen dat de door de benadeelde partij gestelde gevolgen daarvan zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen. Die gevolgen zijn aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 15.000,- vaststellen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Verdachte is vanaf 17 maart 2024, de pleegdatum van het bewezenverklaarde, wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De beoordeling van het beslag

De officier van justitie en de raadsvrouw hebben zich beiden op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen auto terug dient te worden gegeven aan verdachte.
De rechtbank zal de teruggave van de auto aan verdachte gelasten omdat geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet.

10.De vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 05-115966-23)

De politierechter heeft verdachte op 31 januari 2024 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand.
De officier van justitie heeft de afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging gevorderd, omdat zij tenuitvoerlegging niet opportuun acht.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde niet op de hoogte was van de voorwaardelijke veroordeling.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen, omdat de rechtbank toewijzing niet opportuun acht.

11.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 55, 57, 60a, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

12.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde onder 1 en 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 125,- aan materiële schade en € 12.500,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld en toekomstige schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 12.625,- aan materiële schade en smartengeld. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 98 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde onder 3 en 4 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 65,- aan materiële schade en € 15.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld en toekomstige schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag te betalen van € 15.065,- aan materiële schade en smartengeld. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 110 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 gelast de teruggave van de auto aan verdachte;
 wijst de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van 31 januari 2024 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van een maand af (parketnummer 05-115966-23).
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C.P. Goossens (voorzitter), mr. M.L. Braaksma en mr. M.C. Gerritsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Fliert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 februari 2025.
mr. M.C. Gerritsen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer ON4R024035 - OSLO, gesloten op 9 augustus 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte, p. 82-83, het proces-verbaal van aangifte, p. 124-125 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 februari 2025.
3.Het schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundige verklaring, p. 95.
4.Het schriftelijk bescheid, te weten een Letselrapportage geneeskundige verklaring van GGD Oost Gelderland, p. 103-123.
5.Het schriftelijk bescheid, te weten een brief van UMC Utrecht, p. 136-137 en het schriftelijk bescheid, te weten een Letselrapportage geneeskundige verklaring van GGD Oost Gelderland, p. 155-165.
6.Het schriftelijk bescheid, te weten een brief van Geneeskundige verklaring, p. 135 en het proces-verbaal verhoor van getuige [slachtoffer 2] door de rechter-commissaris d.d. 13 januari 2025.
7.Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 1] , p. 87 en het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 2] , p. 129.
8.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 266.
9.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 267.
10.Het schriftelijk bescheid, te weten een Letselrapportage geneeskundige verklaring van GGD Oost Gelderland, p. 104 en het schriftelijk bescheid, te weten een brief van UMC Utrecht, p. 141.
11.Het proces-verbaal verhoor van getuige [slachtoffer 2] door de rechter-commissaris d.d. 13 januari 2025.