Uitspraak
1.Het verloop van de procedure
- dat [de minderjarige] eenmaal per twee weken minimaal twee uur begeleide omgang heeft met de moeder (in de cyclus van de eerdere omgangsregeling van steeds drie weken de eerste en de tweede week), waarbij de verdere invulling over de aard, de frequentie, de duur van de contacten en de wijze van begeleiding worden bepaald door de hulpverleningsinstantie die de omgang begeleidt dan wel door het gebiedsteam/wijkteam;
- waarbij aan de omgang de voorwaarde is verbonden dat de moeder geen huisarts of andere professionele derde(n) bezoekt met [de minderjarige] als dit niet spoedeisend is en dat, indien de moeder met toestemming van de vader een arts of professionele derde bezoekt, de moeder in dit geval het onderwerp van seksueel misbruik niet aan de orde stelt.
- de verzoeken van beide ouders ten aanzien van de provisionele voorzieningen afgewezen,
- het verzoek van de vader ten aanzien van het getuigenverhoor afgewezen,
- de verzoeken van de moeder ten aanzien van het gezag, de hoofdverblijfplaats en vervangende toestemming afgewezen,
- de beslissing over de definitieve omgangsregeling aangehouden.
- het F9-formulier met bijlagen van de moeder van 15 oktober 2024;
- het F9-formulier met bijlagen van de vader van 25 oktober 2024;
- het F9-formulier met bijlagen van de vader van 27 januari 2025;
- het F9-formulier met bijlagen van de moeder van 27 januari 2025;
- het F9-formulier van de vader van 29 januari 2025 met het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in hoger beroep.
2.De verdere beoordeling
op dit momentgeen zorgen heeft, omdat [de minderjarige] nu geen zorgelijke uitspraken doet. De moeder lijkt niet in staat te zijn haar ideeën en oordelen over de vader in het belang van [de minderjarige] opzij te zetten. Allerhande momenten grijpt de moeder aan om de vader te diskwalificeren ook als iedere redelijke noodzaak of aanleiding daartoe ontbreekt. Zij lijkt zichzelf hierbij niet in de hand te kunnen houden en lijkt ook niet in staat om te reflecteren op haar eigen gedrag en te zien dat dit gedrag niet bijdraagt aan of zelfs ondermijnend is voor het op een constructieve manier vormgeven van het gezamenlijk ouderschap. De rechtbank heeft op basis hiervan dan ook niet de overtuiging dat de zorgen van de moeder weg zijn over de fysieke veiligheid van [de minderjarige] bij haar vader.
3.De beslissing
mr. M.A.M. Kools-de Vries, allen (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Cox-Weber als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2025.