ECLI:NL:RBGEL:2025:1569

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
C/05/444057 / FZ RK 24-2794
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag en wijziging geslachtsnaam van minderjarige na overlijden van de vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek van een moeder en haar stiefvader om gezamenlijk gezag over de minderjarige [de minderjarige 1] en om wijziging van de geslachtsnaam van het kind. De moeder was eerder gehuwd met de vader van [de minderjarige 1], die op [datum] 2024 is overleden. De moeder en de stiefvader wonen sinds 3 juli 2022 samen en zijn op 3 juli 2023 met elkaar gehuwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder sinds het overlijden van de vader het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] uitoefent. De rechtbank oordeelt dat de termijn van drie jaar, zoals genoemd in artikel 1:253t BW, niet van toepassing is omdat de vader is overleden. De rechtbank heeft het verzoek om gezamenlijk gezag toegewezen, omdat er geen gegronde vrees bestaat dat de belangen van [de minderjarige 1] verwaarloosd zullen worden. Daarnaast is het verzoek om wijziging van de geslachtsnaam toegewezen, zodat [de minderjarige 1] dezelfde achternaam als haar stiefvader en toekomstige broertjes of zusjes kan dragen. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de wijziging van de geslachtsnaam, die niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard om te voorkomen dat de wijziging al in de akte van de burgerlijke stand wordt opgenomen voordat het hoger beroep is afgerond.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: C/05/444057 / FZ RK 24-2794
Datum uitspraak: 27 februari 2025
beschikking gezag en wijziging geslachtsnaam
in de zaak van
[naam stiefvader](hierna: de stiefvader) en
[naam moeder](hierna: de moeder),
beiden wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. E.P.J. Appelman te Alkmaar.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift van de stiefvader en de moeder ingekomen bij de griffie op 18 november 2024, met producties 1 tot en met 7;
- het F9-formulier van 16 januari 2025 met een bijlage.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 13 februari 2025 zijn gehoord:
- de moeder en de stiefvader, bijgestaan door mr. Appelman;
- een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
De moeder is van 20 januari 2021 tot 14 juni 2023 gehuwd geweest met [naam vader] (hierna: de vader). Dit huwelijk is door echtscheiding ontbonden.
2.2.
Uit dit huwelijk is geboren het minderjarige kind:
-
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [de minderjarige 1] .
2.3.
De moeder en de stiefvader wonen vanaf 3 juli 2022 samen. Vanaf dat moment draagt de moeder samen met de stiefvader de dagelijkse zorg voor [de minderjarige 1] .
2.4.
De moeder en de stiefvader zijn op 3 juli 2023 met elkaar gehuwd. De stiefvader voert sindsdien de achternaam van de moeder ( [achternaam moeder] ). Uit dit huwelijk van de moeder en de stiefvader is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] geboren het minderjarige kind [de minderjarige 2] . De moeder is op dit moment (opnieuw) in verwachting.
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van 16 mei 2024 is [de minderjarige 1] onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming Gelderland, omdat zij vanaf 5 maart 2024 geen contact meer had met de vader, zij getuige is geweest van incidenten tussen haar ouders (en stiefvader), het ouders niet lukt om nieuwe afspraken te maken en geadviseerde hulpverlening niet van de grond komt.
2.6.
De vader is op [datum] 2024 overleden.
2.7.
De moeder oefent sinds het overlijden van de vader van rechtswege het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] uit.
2.8.
Bij beschikking van deze rechtbank van 25 november 2024 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] met ingang van die datum opgeheven. De reden hiervoor was dat de grond voor de ondertoezichtstelling met het overlijden van de vader niet langer aanwezig was, omdat de gestelde doelen van de ondertoezichtstelling zagen op het contact tussen [de minderjarige 1] en de beide ouders en er geen zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder en de stiefvader verzoeken, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
hen te belasten met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige 1] ;
vast te stellen dat de geslachtsnaam van [de minderjarige 1] zal komen te luiden: [achternaam moeder] .
3.2.
Zij leggen hieraan – samengevat – het volgende ten grondslag. De moeder en de stiefvader kregen in maart 2022 een relatie. De moeder was op dat moment nog zwanger van [de minderjarige 1] . De stiefvader ging met de moeder mee naar de verloskundige en hielp haar bij te nemen beslissingen rond de komst van [de minderjarige 1] . Ruim een maand na de geboorte van [de minderjarige 1] is de moeder met [de minderjarige 1] bij de stiefvader gaan wonen. De stiefvader zorgt sindsdien ook voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 1] heeft hem altijd – naast de vader – beschouwd als een vaderfiguur: ze had één vader (de vader) en twee papa’s (de vader en de stiefvader). De moeder en de stiefvader hebben een stabiele relatie en zijn met elkaar gehuwd. Zij willen de juridische situatie in overeenstemming brengen met de feitelijke situatie waarin de stiefvader sinds juli 2022 samen met de moeder voor [de minderjarige 1] (en [de minderjarige 2] ) zorgt en zij samen beslissingen over [de minderjarige 1] (en [de minderjarige 2] ) nemen. Ook vinden de moeder en de stiefvader het belangrijk dat [de minderjarige 1] bij de stiefvader en [de minderjarige 2] en hun toekomstige kind(eren) kan blijven wonen als er onverhoopt iets met de moeder gebeurt. Daarnaast vinden de moeder en stiefvader het in het belang van [de minderjarige 1] dat zij ook de achternaam van de moeder ( [achternaam moeder] ) krijgt, zodat hun hele gezin dezelfde achternaam heeft. Bovendien heeft [de minderjarige 1] in verband met negatieve gebeurtenissen rondom het overlijden van de vader nu een negatieve associatie bij de achternaam [achternaam vader] , aangezien de politie toen een aantal keer in huis is geweest en die achternaam gebruikte om de vader of zijn familieleden aan te duiden. De moeder en de stiefvader benadrukken tot slot dat [de minderjarige 1] weet dat de stiefvader niet haar vader is en dat haar vader is overleden. Zij bespreken dit met haar op een manier die passend is bij haar leeftijd (op dit moment onder andere door middel van een bedeltje aan een armband van [de minderjarige 1] ter herinnering aan haar vader) en zijn van plan dit ook in de toekomst te blijven doen. Ook staan de moeder en stiefvader open voor contact tussen [de minderjarige 1] en de familie van de vader.

4.Het advies van de Raad

4.1.
De Raad adviseert het verzoek om gezamenlijk gezag toe te wijzen. Mede gelet op het gegeven dat de stiefvader al sinds de geboorte van [de minderjarige 1] betrokken is bij de zorg voor [de minderjarige 1] (en tijdens de zwangerschap van de moeder de moeder al hielp, ook rondom beslissingen rondom [de minderjarige 1] ), is er volgens de Raad geen reden om aan te nemen dat de belangen van [de minderjarige 1] zullen worden verwaarloosd bij inwilliging van dit verzoek.
4.2.
De Raad adviseert ook het verzoek om wijziging van de achternaam toe te wijzen. Gelet op de jonge leeftijd van [de minderjarige 1] vindt de Raad in dit geval de eenheid en verbondenheid van [de minderjarige 1] met het gezin waarin zij opgroeit zwaarder wegen dan het verbinden van de identiteit van [de minderjarige 1] aan de vader door middel van de achternaam. Daarbij weegt de Raad mee dat de verzochte achternaam de achternaam van de moeder is, die de stiefvader sinds zijn huwelijk met de moeder ook heeft aangenomen. Het zusje van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , heeft ook de achternaam [achternaam moeder] . Ook de baby die op komst is zal de achternaam [achternaam moeder] gaan dragen.

5.De beoordeling

Gezag

5.1.
Op grond van artikel 1:253t van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank, indien het gezag bij één ouder berust, op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind belasten.
5.2.
In het tweede lid van dit wetsartikel is bepaald dat wanneer het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder, het verzoek slechts wordt toegewezen, indien:
de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad; en
de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag belast is geweest.
5.3.
In het derde lid van artikel 1:253t BW is bepaald dat het verzoek wordt afgewezen indien, mede in het licht van de belangen van een andere ouder, gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
5.4.
De rechtbank stelt voorop dat is voldaan aan het eerste lid van artikel 1:253t BW. De moeder heeft alleen het gezag over [de minderjarige 1] en het verzoek om gezamenlijk gezag is door de moeder en de stiefvader samen ingediend. Ook staat vast dat de stiefvader in een nauwe persoonlijke betrekking tot [de minderjarige 1] staat, aangezien hij haar hele leven mede voor [de minderjarige 1] zorgt.
5.5.
De moeder heeft pas vanaf het overlijden van de vader op [datum] 2024 alleen het gezag over [de minderjarige 1] , zodat niet is voldaan aan de in artikel 1:253t lid 2 onder b BW genoemde voorwaarde dat wanneer het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder zij ten minste drie jaar alleen het gezag moet hebben. Maar de rechtbank is van oordeel dat het tweede lid van artikel 1:253t BW enkel ziet op de situatie dat die andere ouder nog in leven is, zodat de gestelde termijn van drie jaar hier niet van toepassing is. Dit zal hierna worden toegelicht.
5.6.
Artikel 1:253t BW is ingevoerd bij de Wet van 30 oktober 1997. In de wetsgeschiedenis is over de termijn van drie jaar allereerst op pagina 6 van de nota van wijziging (Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 23714 nr. 7) van het wetsontwerp het volgende vermeld:

De voorwaarde dat de ouder het gezag gedurende drie jaren alleen moet hebben gehad, indien er ook een andere ouder in het spel is, is ongewijzigd gehandhaafd. Na die termijn is het aannemelijk dat de situatie van gezagsuitoefening door beide ouders niet meer erg voor de hand ligt. Verder wordt voorkomen dat het instrument van gezamenlijk gezag van een ouder en een derde al te lichtvaardig na het uiteengaan van de ouders wordt gebruikt.
Daarnaast staat op pagina 7 van de nota naar aanleiding van het nader verslag, Tweede Kamer, vergaderjaar 1996-1997, nr. 11, vermeld:

De in het tweede lid van artikel 253t genoemde termijn van drie jaar alleen het gezag uitgeoefend hebben tracht de voorwaarde van bestendigheid van de situatie van gezagsuitoefening door een ouder alleen tot uitdrukking te brengen, indien er ook een andere ouder is.
5.7.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het tweede lid van artikel 1:253t BW ziet op de situatie dat het kind in een familierechtelijke betrekking staat tot de andere ouder die nog in leven is. Alleen dan bestaat namelijk nog de mogelijkheid dat de ouders weer gezamenlijk het gezag verkrijgen en dat de situatie van gezagsuitoefening door één ouder niet bestendig blijkt te zijn, zodat ook alleen dan er aanleiding is om de rechtspositie van de andere ouder te beschermen. Wanneer een ouder het eenhoofdig gezag verkrijgt als gevolg van het overlijden van de andere gezaghebbende ouder is dat een onomkeerbare situatie, zodat de rechtspositie van de andere ouder dan niet meer hoeft te worden beschermd.
5.8.
Omdat de vader is overleden, is de rechtbank van oordeel dat het tweede lid van artikel 1:253t BW niet van toepassing is en dus niet in de weg staat aan toewijzing van het verzoek om gezamenlijk gezag.
5.9.
Ook bestaat er geen gegronde vrees dat bij inwilliging van het verzoek de belangen van de minderjarige zouden worden verwaarloosd. Vast staat dat er ten tijde van de opheffing van de ondertoezichtstelling geen zorgen waren over de opvoedsituatie van [de minderjarige 1] bij de moeder en de stiefvader. De moeder en de stiefvader hebben dit verzoek juist gedaan om tegemoet te komen aan het belang van [de minderjarige 1] bij een zelfde positie in het gezin als [de minderjarige 2] en toekomstige kinderen.
5.10.
De rechtbank zal dan ook het verzoek van de moeder en de stiefvader om hen gezamenlijk te belasten met het gezag over [de minderjarige 1] toewijzen. Dit verzoek zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
De geslachtsnaam
5.11.
Op grond van het vijfde lid van artikel 1:253t BW kan het verzoek om gezamenlijk gezag, zoals bedoeld in het eerste lid, vergezeld gaan van een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van het kind in de geslachtsnaam van de met het gezag belaste ouder of de ander. Een zodanig verzoek wordt – voor zover hier van belang – afgewezen, indien het belang van het kind zich tegen toewijzing verzet.
5.12.
De rechtbank zal het verzoek van de moeder en de stiefvader om de geslachtsnaam van [de minderjarige 1] te wijziging in die van de moeder ( [achternaam moeder] ) toewijzen. Gelet op de leeftijd van [de minderjarige 1] acht de rechtbank de identiteit van [de minderjarige 1] op dit moment nog niet sterk verweven met de achternaam [achternaam vader] . Daarbij komt dat de rechtbank – net als de Raad – het belang van [de minderjarige 1] om dezelfde geslachtsnaam te hebben als de andere leden van het gezin waarin zij opgroeit zwaarder vindt wegen dan het belang van [de minderjarige 1] om haar relatie met de vader bevestigd te zien in haar achternaam.
5.13.
Op grond van artikel 1:20e BW zal de rechtbank bepalen dat de griffier van deze rechtbank, niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking, een afschrift daarvan zendt aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeenteplaats] om de geslachtsnaamwijziging als latere vermelding toe te voegen aan de geboorteakte van [de minderjarige 1] .
5.14.
De rechtbank zal de beslissingen ten aanzien van de wijziging van de geslachtsnaam van [de minderjarige 1] niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dit om te voorkomen dat in de akte van de burgerlijke stand al een wijziging van de geslachtsnaam wordt opgenomen, terwijl de mogelijkheid van hoger beroep nog open staat.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
bepaalt dat [naam moeder] en [naam stiefvader] gezamenlijk gezag hebben over de minderjarige [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijzigt de geslachtsnaam van de minderjarige van ‘ [achternaam vader] ’ in ‘ [achternaam moeder] ’, zodat de minderjarige voortaan zal heten [volledige naam minderjarige 1] ;
6.4.
bepaalt dat de griffier van deze rechtbank, niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking, een afschrift daarvan zendt aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Winterswijk om de geslachtsnaamwijziging als latere vermelding toe te voegen aan de geboorteakte van de minderjarige;
6.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.I. Geerling, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. V.P. Bosch als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2025
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.