ECLI:NL:RBGEL:2025:1413

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
C/05/432063 / FZ RK 24-423
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van beperkte gemeenschap van goederen met nevenvoorzieningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die op [datum] in de gemeente [plaats 2] met elkaar gehuwd zijn. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen vastgesteld. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. N. van de Gevel, en de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.G. Nagel, hebben beiden verzocht om de echtscheiding en de verdeling van de gemeenschappelijke goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeenschap op 14 februari 2024 is ontbonden en dat de partijen geen huwelijkse voorwaarden hebben laten opstellen, waardoor de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen van toepassing is. De rechtbank heeft de verzoeken van de man om voortgezet gebruik van de echtelijke woning afgewezen, omdat beide partijen gebaat zijn bij een spoedige verkoop van de woning. De rechtbank heeft ook de wijze van verdeling van de goederen en schulden vastgesteld, waarbij partijen ieder recht hebben op de helft van de waarde van de goederen en de helft van de schulden moeten dragen. De rechtbank heeft de partijen opgedragen om de gemeenschappelijke inboedel bij helfte te verdelen en heeft de verdeling van specifieke goederen, zoals de Ford Ka en de Ford Ecosport, geregeld. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de vrouw een bedrag van € 5.702,40 aan de man moet betalen uit hoofde van een lening voor de aanschaf van een motor. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding zelf, die pas kan worden ingeschreven na afloop van eventuele hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: C/05/432063 / FZ RK 24-423 (echtscheiding)
C/05/444381 / FZ RK 24-2861 (huwelijksvermogensrecht)
Datum uitspraak: 18 februari 2025
beschikking echtscheiding met nevenvoorzieningen
in de zaak van
[verzoekster] (hierna: de vrouw),
briefadres houdende te [plaats 2] ,
advocaat: mr. N. van de Gevel te Doetinchem,
tegen
[verweerder](hierna: de man),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. D.G. Nagel te Almere.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 14 februari 2024;
  • het exploot van betekening van 20 februari 2024;
  • het verweerschrift met zelfstandig verzoek, ingekomen op 22 april 2024
  • het verweerschrift tegen zelfstandig verzoek en tevens enkele aanvullende verzoeken, ingekomen op 18 juni 2024;
  • het F9-formulier met gewijzigde/aanvullende verzoeken van de vrouw van
14 november 2024.
1.2.
De door de man op 21 november 2024 ingediende aanvullende stukken worden bij de inhoudelijke beoordeling buiten beschouwing gelaten, omdat deze buiten de daarvoor geldende termijn zijn ingediend. De rechtbank ziet geen reden om ze toch toe te laten.
1.3.
De zaak is besproken op de mondelinge behandeling van 28 november 2024 met gesloten deuren. Daarbij waren de beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. Met instemming van partijen heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden op de zittingslocatie Arnhem.
1.4.
Op verzoek van partijen heeft de rechtbank de zaak na de mondelinge behandeling aangehouden om partijen de gelegenheid te geven in onderling overleg te treden. Dat overleg heeft niet geleid tot overeenstemming.
1.5.
Op 27 december 2024 hebben beide partijen inhoudelijke uitlatingen ingediend. De rechtbank neemt enkel de keuze van partijen voor de door hen in te schakelen makelaar en de (nieuwe) stukken ten aanzien van banksaldi mee bij de inhoudelijke beoordeling, omdat de rechtbank tijdens de mondelinge partijen gelegenheid heeft gegeven zich hierover nog nader uit te laten. De rechtbank heeft partijen geen gelegenheid geboden om zich na de mondelinge behandeling nog inhoudelijk uit te laten over andere geschilpunten, zodat de overige uitlatingen van partijen buiten beschouwing worden gelaten bij de beoordeling.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] in de gemeente [plaats 2] met elkaar gehuwd.
2.2.
Zij hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 20 februari 2024 is bepaald dat de vrouw de ene week bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] , en dat de man de andere week bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van deze woning, met bevel dat de man/de vrouw de woning dient te verlaten in de week dat de ander het uitsluitend gebruiksrecht van de woning heeft en deze niet verder mag betreden.

3.De beoordeling

3.1.
Deze rechtbank is bevoegd omdat partijen in het rechtsgebied van de rechtbank Gelderland wonen.
De echtscheiding
3.2.
De rechtbank zal op verzoek van zowel de vrouw als de man de echtscheiding uitspreken. In de wet staat dat je mag scheiden als je huwelijk duurzaam is ontwricht. Daarvan is sprake als het niet meer mogelijk is om met elkaar samen te leven en dat het er niet naar uitziet dat het beter wordt. De vrouw en de man hebben allebei gezegd dat dit zo is.
Uitsluitend gebruik van de woning en gebruiksvergoeding
3.3.
De man verzoekt de rechtbank om te bepalen dat de man gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] en de daarin bevindende gemeenschappelijke inboedel heeft. De man stelt dat hij tijd nodig heeft om alternatieve woonruimte te vinden. Bovendien kan de man pas na de afwikkeling van de echtscheiding een reëel beeld van zijn financiële positie krijgen.
3.4.
De vrouw maakt bezwaar tegen het verzoek van de man. De vrouw heeft er (financieel) belang bij dat de echtelijke woning zo snel mogelijk wordt verkocht. Toekenning van een gebruiksrecht zou het verkoopproces onnodig vertragen.
3.5.
De rechtbank wijst het verzoek van de man af. Daartoe overweegt de rechtbank dat beide partijen gebaat zijn bij een spoedige verkoop van de echtelijke woning, juist voor het kunnen bekostigen van nieuwe woonruimte. Omdat de man al enige tijd op de hoogte is van het feit dat hij de echtelijke woning niet kan overnemen, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank voldoende mogelijkheid gehad om nieuwe woonruimte te vinden.
3.6.
Omdat de rechtbank het verzoek om voortgezet gebruik afwijst, komt de rechtbank niet toe aan het (voorwaardelijk) verzoek van de vrouw om een gebruiksvergoeding vast te stellen.
3.7.
Op grond van de beschikking voorlopige voorzieningen hebben beide partijen ieder om de week het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw toegezegd dat de man tot aan de verkoop en levering van de echtelijke woning het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning mag hebben, op voorwaarde de man alle gebruikerslasten van de woning zal voldoen. De man heeft ingestemd met dit voorstel van de vrouw.
De vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk
3.8.
Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opstellen en zij zijn na 1 januari 2018 getrouwd. Dat betekent dat voor hen de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen geldt.
3.9.
Door de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding is die gemeenschap op
14 februari 2024 ontbonden. [1] Tot de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen behoren alle goederen die al vóór het huwelijk samen van partijen waren en alle goederen die zij ieder tijdens het huwelijk en vóór de hiervoor genoemde datum van ontbinding hebben verkregen. Daarvan zijn (onder meer) uitgezonderd erfenissen en giften, maar ook pensioenrechten die al op basis van de wet moeten worden verevend. [2] Wat de schulden betreft, behoren tot de gemeenschap die schulden waarvan partijen al samen schuldenaar waren vóór het huwelijk en alle schulden die zij ieder tijdens het huwelijk en vóór de hiervoor voornoemde datum van ontbinding zijn aangegaan. Daarvan zijn uitgezonderd (onder meer) de schulden die betrekking hebben op goederen die niet tot de gemeenschap behoren. [3]
3.10.
De rechtbank zal hierna eerst in kaart brengen welke goederen en schulden deel uitmaken van de ontbonden gemeenschap. Daarna zal de rechtbank per goed de verdeling vaststellen of de wijze van verdeling gelasten en per schuld de interne draagplicht vaststellen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat ieder van partijen recht heeft op de helft van de waarde van de goederen en ieder van hen de helft van de schulden zal moeten dragen. Voor de waarde van de goederen geldt dat de rechtbank in beginsel kijkt naar de waarde die de goederen hebben op het moment van de feitelijke verdeling.
3.11.
Partijen zijn het erover eens dat de volgende goederen en schulden tot de gemeenschap behoren:
de voormalige echtelijke woning aan de [adres] ;
de hypothecaire geldlening bij Nationale Nederlanden met leningnummer [lening 1] ;
de auto van het merk Ford Ka met kenteken [kenteken 2] ;
e inhoud van de kluis in de voormalige echtelijke woning.
3.12.
Tussen partijen is in geschil of de volgende goederen en schulden aanwezig zijn en/of (volledig) tot de beperkte gemeenschap behoren:
de inboedel van de hiervoor genoemde woning;
de auto van het merk Ford Ecosport met kenteken [kenteken 1] ;
de beleggingspolis bij BinckBank N.V. met polisnummer [polis 1] ;
de saldi op de volgende rekeningen:
  • de rekening bij SNS met nummer [rekening 1] ;
  • de rekening bij ING met nummer [rekening 2] ;
  • de rekening bij ING met nummer [rekening 3] ;
  • de rekening bij ING met nummer [rekening 4] ;
  • de rekening bij BINCK met rekeningnummer [rekening 5] ;
  • de rekening bij ING met nummer [rekening 6] ;
  • de rekening bij ING met nummer [rekening 7] ;
  • de rekening bij ING met nummer [rekening 8] ;
  • de rekening bij ING met nummer [rekening 9] .
De woning en de hypothecaire geldlening (post a en b)
3.13.
Partijen zijn het er (inmiddels) over eens dat de woning moet worden verkocht. De rechtbank zal daarom de wijze van verdeling gelasten zoals in het dictum omschreven. Uit de F9-formulieren van 27 december 2024 van zowel de man als de vrouw blijkt dat partijen het eens zijn dat zij [naam makelaar] zullen inschakelen om de verkoop op zich te nemen.
3.14.
Na verkoop moet met de verkoopopbrengst de hypothecaire geldlening worden afgelost en de aan de verkoop verbonden kosten worden voldaan. Als er dan een bedrag overblijft (de netto verkoopwinst), dan moeten partijen die bij helfte delen. Als er een restschuld overblijft, dan moeten partijen die in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft dragen.
3.15.
De vrouw heeft haar verzoek om vast te stellen dat beide partijen voor 50% recht hebben op de voorwaarden in het huidige hypotheekrentecontract en zij de medewerking dienen te verlenen die nodig is om hier aanspraak te maken, dan wel subsidiair, dat de man de vrouw financieel dient te compenseren in het geval hij 100 % van de rechten/voorwaarden uit het huidige rentecontract mee zal nemen, ingetrokken. Dat verzoek hoeft dus niet verder beoordeeld te worden.
3.16.
De vrouw verzoekt de rechtbank – kort gezegd – om de man te bevelen mee te werken aan de verkoop op straffe van een dwangsom van € 500 per dag. Omdat de man tijdens de mondelinge behandeling heeft toegezegd mee te werken aan de verkoop van de woning, ziet de rechtbank geen aanleiding om de man een dwangsom op te leggen. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om de man te bevelen zijn medewerking te verlenen.
De Ford Ka met kenteken [kenteken 2] (post c)
3.17.
De vrouw heeft de auto op 5 juni 2024 dus voor dat aan feitelijke verdeling was toegekomen, aan een garagebedrijf verkocht voor een bedrag van € 150. Hoewel de man stelt dat uitgegaan moet worden van een waarde van € 500, heeft hij deze stelling naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal daarom bepalen dat de vrouw nog een bedrag van € 75 aan de man moet betalen.
De (inhoud van de) kluis (post d)
3.18.
De vrouw stelt dat de man een kluis in de woning heeft met contant geld. De vrouw schat de waarde van het contante geld op € 5.000. De vrouw verzoekt de rechtbank de man te veroordelen om een bedrag van € 2.500 aan haar te voldoen.
3.19.
De man ontkent dat in de kluis een geldbedrag zit. In de kluis zitten enkel papieren en reservesleutels. Volgens de man zit er niets van waarde in de kluis dat voor verdeling in aanmerking komt.
3.20.
De rechtbank overweegt dat de vrouw haar verzoek niet nader heeft onderbouwd. Gelet op de gemotiveerde beslissing van de man, kan de rechtbank niet vaststellen of en zo ja hoeveel geld er aanwezig was op de peildatum. Daarom wijst de rechtbank het verzoek van de vrouw af. De rechtbank merkt daarbij op dat partijen er op hun moverende redenen voor kozen om contact geld in een kluis te bewaren. Dat staat hen vrij maar veroorzaakt wel problemen als er discussie ontstaat over waar het geld is. De rechtbank wijst de man er daarbij wel op, dat als er contant geld in de kluis zit, hij dit moet delen met de vrouw. Doet hij dit niet, dan kan dit consequenties hebben in de toekomst.
De inboedel (post e)
3.21.
Partijen zijn het niet volledig eens welke inboedelgoederen tot de ontbonden gemeenschap behoren en welke inboedelgoederen zij al voor het huwelijk in hun privébezit hadden. Beide partijen hebben aan de rechtbank een lijst overgelegd waarop (een deel van) de inboedel staat vermeld. Deze lijsten corresponderen niet met elkaar, zodat de rechtbank geen overzicht heeft van de totale inboedel van partijen en evenmin kan beoordelen welk gedeelte van de inboedel in de beperkte huwelijksgemeenschap valt en welk deel tot het privévermogen van een van partijen behoort. Daarom sluit de rechtbank aan bij het uitgangspunt dat de gehele inboedel gemeenschappelijk is, tenzij een van partijen onderbouwd aantoont dat sprake is van een privégoed dat buiten de gemeenschap valt.
3.22.
Partijen zijn het tijdens de mondelinge behandeling eens geworden over de meubels van de vader van de man. Volgens de man vallen deze meubels buiten de verdeling, omdat hij ze al voor het huwelijk van zijn vader in bruikleen heeft gekregen. Volgens de vrouw was sprake van een gift aan beide partijen. Omdat deze meubels volgens de vrouw geen hoge waarde vertegenwoordigen, stemt zij in met toedeling aan de man zonder nadere verrekening. De rechtbank zal daarom de meubels van de vader van de man (voor zover nodig) toedelen aan de man, zonder nadere verrekening.
3.23.
Door de man is een lijst (productie II) aangeleverd met daarop vermeld de goederen die volgens hem zijn privébezit zijn omdat hij ze al voor het huwelijk in zijn bezit had. Door de vrouw zijn hier geen bezwaren tegen geuit. Daarom dienen de goederen die als ‘voorhuwelijks’ op productie II van de man staan vermeld, buiten de verdeling te blijven.
3.24.
Partijen zijn het niet eens over de verdere verdeling van de gemeenschappelijke inboedel. Ook verschillen zij van mening of de een aan de ander een vergoeding moet betalen vanwege overbedeling. Van overbedeling is sprake als een van partijen goederen toegedeeld krijgt die in totaal meer waard zijn dan de goederen die de ander toegedeeld krijgt (‘overbedeling’).
3.25.
De rechtbank merkt op dat inboedelgoederen zich er het beste voor lenen om tussen partijen te worden verdeeld, waarbij ieder een deel van de goederen krijgt. Ondanks dat de goederen voor partijen een zekere waarde kunnen hebben, is de economische waarde van inboedelgoederen vaak beperkt. Die waarde wordt namelijk bepaald door de prijs die een derde bereid is te betalen bij een verkoop (bijvoorbeeld via Marktplaats). Het gaat dus niet om de prijs die nodig is om het goed te vervangen of de prijs waarvoor het goed destijds is gekocht.
3.26.
Omdat de rechtbank geen volledige inzage in de inboedel heeft en evenmin zicht heeft op de waarde van de inboedelgoederen, bepaalt de rechtbank dat partijen de gemeenschappelijke goederen bij helfte moeten verdelen. Ze kunnen dit doen door (bijvoorbeeld) om de beurt een item te kiezen. De goederen die ze beiden niet willen of waar ze het niet over eens kunnen worden, moeten worden verkocht en partijen moeten de verkoopopbrengst delen. Daarbij wijst de rechtbank de verzoeken van partijen af om een vergoeding voor overbedeling vast te stellen. Ook wijst de rechtbank het verzoek van de vrouw af om aan de man een dwangsom op te leggen, omdat de rechtbank hier geen noodzaak toe ziet.
De Ford Ecosport met kenteken [kenteken 1] (post f)
3.27.
Partijen zijn het er over eens dat de auto aan de man kan worden toegedeeld.
3.28.
Wat betreft de waarde overweegt de rechtbank als volgt. Tussen partijen bestaat geen discussie dat de man voor het huwelijk een Ford Transit Connect in zijn bezit had. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de opbrengst van de verkoop van de Ford Transit Connect heeft geïnvesteerd in de aankoop van de Ford Ecosport. De verkoopopbrengst van de Ford Transit Connect was € 9.680.
3.29.
De Ford Ecosport is in november 2020 aangekocht voor een bedrag van € 25.039, waarbij dus een bedrag van € 9.680 afkomstig was uit het privévermogen van de man. De rechtbank oordeelt daarom dat (9.680/25.039 x 100 =) 38,66 % van de huidige waarde in het privévermogen van de man valt en dat 61,34 % van de waarde tussen partijen verrekend moet worden.
3.30.
De vrouw stelt de huidige waarde van de auto op basis van de inruilwaarde op de peildatum op basis van de ANWB koerslijst op € 15.900. De man stelt dat moet worden uitgegaan van het taxatierapport van 1 maart 2024 voor de vaststelling van de waarde. In dat taxatierapport staat een bod voor de auto van € 13.250 van het garagebedrijf vermeld.
3.31.
De rechtbank overweegt dat voor de waardering in beginsel aansluiting wordt gezocht bij de waarde op de datum van feitelijke verdeling. De vrouw heeft echter onbetwist naar voren gebracht dat de man sinds de peildatum het alleengebruik van de auto heeft. Daarom acht de rechtbank het redelijk om voor de waardering aansluiting te zoeken bij de peildatum. Voor de waarde van de auto zal de rechtbank het gemiddelde tussen de twee waardes nemen. Enerzijds, omdat de vrouw gelijk heeft dat een bod van een garagebedrijf niet alles zegt over de daadwerkelijke waarde. Anderzijds, omdat de man terecht heeft aangevoerd dat in de ANWB koerslijst niet de staat van de auto wordt meegenomen bij de waardebepaling. Voor de waarde dient dus te worden uitgegaan van een bedrag van ((15.900 + 13.250)/2=) € 14.575. Hiervan valt 38,66% in het privévermogen van de man. Dit komt neer op een bedrag van € 5.634,70 dat niet in de verdeling hoeft te worden betrokken. Van het resterende bedrag van (14.575 – 5.634,70 =) € 8.940,30 dient de man de helft aan de vrouw te vergoeden. De man moet dus een bedrag van € 4.470,15 aan de vrouw betalen.
De beleggingspolis bij BinckBank N.V. (post g)
3.32.
De vrouw stelt dat de waardevermeerdering van de polis tijdens het huwelijk voor de helft aan haar toekomt. De vrouw schat de waardevermeerdering op € 5.000. Daarom verzoekt zij de rechtbank op de man te veroordelen een bedrag van € 2.500 aan haar te voldoen. De man heeft verweer gevoerd.
3.33.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man (nogmaals) onderbouwd gesteld dat de beleggingen in maart 2020 en april 2020 zijn aangekocht en dat er tijdens de huwelijkse periode geen beleggingen meer zijn aangekocht. De vrouw heeft vervolgens haar verzoek ingetrokken voor zover er tijdens het huwelijk geen beleggingen zijn aangekocht.
3.34.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de stukken blijkt dat de beleggingsrekening in maart 2020 door de man is geopend. Vervolgens heeft de man in maart 2020 en april 2020 beleggingen aangekocht. Niet is gebleken dat er tijdens het huwelijk nog beleggingen zijn aangekocht. Daarom beschouwt de rechtbank het verzoek van de vrouw als ingetrokken en hoeft dit verzoek niet verder beoordeeld te worden.
De banksaldi (post h)
3.35.
De vrouw verzoekt de rechtbank te bepalen dat de saldi van de rekeningen op beide namen per de peildatum bij helfte worden gedeeld. Ook de saldi van de privérekeningen van de man en de vrouw dienen te worden gedeeld bij helfte. Er is volgens de vrouw gemeenschappelijk inkomen op de privérekeningen gestort en niet meer is te onderscheiden wat er op de rekeningen stond bij aanvang van het huwelijk, zodat de vrouw stelt dat het geheel van de saldi van alle rekeningen dienen te worden gedeeld bij helfte. De vrouw verzoekt de rechtbank te bepalen dat de man net als de vrouw inzicht dient te verschaffen in de saldi van zijn bankrekeningen bij gebreke waarvan moet worden vastgesteld dat op de bankrekeningen op naam van de man een totaal bedrag van € 43.000 stond welke bij helfte moet worden gedeeld.
3.36.
De man verzoekt – gewijzigd op de zitting - te bepalen dat de saldi op de peildatum van de rekeningen op naam van een ieder der partijen niet voor verdeling in aanmerking komen, omdat op die rekeningen geen gemeenschappelijk vermogen staat. Ten aanzien van de en/of rekening van partijen moet het saldo worden verdeeld ten tijde van het opheffen van deze rekening.
3.37.
De rechtbank overweegt dat de man onvoldoende onderbouwd heeft dat alle vermogen op zijn bankrekening op de peildatum privévermogen was. Dat de bankrekeningen op zijn naam stonden, is onvoldoende om aan te nemen dat het saldo niet moet worden meegenomen in de verdeling van de beperkte gemeenschap omdat daaruit niet volgt dat het saldo privé is. Dat dit zo is, is mogelijk wel te halen uit de door de man op 28 november 2024 ingediende stukken, maar die stukken worden door de rechtbank buiten beschouwing gelaten. Daar komt nog bij dat de man pas op zitting zijn verzoek op dit punt concreet gewijzigd heeft, waardoor de vrouw hier geen goed verweer meer tegen heeft kunnen voeren. In zijn verweerschrift ging de man (ook) nog uit van gelijke verdeling van alle bankrekeningen en de vrouw was er dus vanuit gegaan dat er overeenstemming was op dit punt. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de alle op peildatum aanwezige banksaldi behoren tot de ontbonden beperkte gemeenschap en bij helfte tussen partijen moet worden gedeeld en zal dit ook zo bepalen. Partijen moeten elkaar voor zover dit nog niet is gebeurd inzage geven in de saldi op peildatum. De rechtbank zal de rekeningen op naam van de vrouw aan de vrouw toedelen, de rekeningen op naam van de man aan de man en bepalen dat de gezamenlijke en/of-rekening(en) moeten worden opgeheven.
Vergoedingsrecht
3.38.
De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat de vrouw aan de man een bedrag van
€ 1.851,77 dient te voldoen, te vermeerderen met de helft van de woon- en gebruikerslasten van de echtelijke woning tot aan de overdracht van de woning aan een derde.
3.39.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen onderling afgesproken dat de vrouw vanaf 14 februari 2024 tot aan de overdracht van de woning aan een derde een bedrag van € 75 per maand zal betalen aan de man, als bijdrage in de lasten voor energie en water. Als de man nog een teruggave krijgt voor deze lasten, dan dient hij dit bedrag met de vrouw te delen.
3.40.
Gelet op de onderling gemaakte afspraken zal de rechtbank het verzoek van de man afwijzen.
Vordering van de man op de vrouw
3.41.
De vrouw is op 22 mei 2020 eigenaar geworden van een motor van het merk met kenteken 36-ML-TX. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de man het aankoopbedrag van de motor heeft betaald. Dit ging om een bedrag van € 6.202,40.
3.42.
De man stelt dat hij nog een bedrag van € 5.702,40 van de vrouw te vorderen heeft, omdat hij het aankoopbedrag aan de vrouw heeft geleend en de vrouw slechts twee keer een aflossing van € 250 heeft verricht. En anders dient de vrouw de motor aan de man af te geven.
3.43.
De vrouw stelt primair dat de man niets meer van haar te vorderen heeft omdat sprake was van een gift van de man aan haar. Subsidiair stelt de vrouw dat de vraag of de man een vorderingsrecht heeft buiten de afwikkeling van de beperkte gemeenschap valt.
3.44.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een voorziening in de zin van artikel 827 lid 1 sub g Rv en is sprake van voldoende samenhang met het verzoek tot echtscheiding. Ook leidt behandeling van dit verzoek niet tot onnodige vertraging van het geding.
3.45.
De rechtbank overweegt dat door de vrouw niet is betwist dat bij de aanschaf van de motor de man het benodigde aankoopbedrag aan de vrouw heeft geleend. Dit blijkt ook uit het feit dat de vrouw tweemaal een bedrag van € 250 heeft terugbetaald aan de man met daarbij de vermelding dat het om een aflossing ging. Hoewel de vrouw stelt dat de man nadat partijen met elkaar getrouwd waren de lening heeft omgezet in een gift, heeft zij deze stelling niet onderbouwd. Dit had, gelet op de betwisting door de man, wel op haar weg gelegen. Omdat niet is komen vast te staan dat de lening is omgezet in een gift, is naar het oordeel van de rechtbank nog steeds sprake van een lening die terugbetaald moet worden. De vrouw dient daarom een bedrag van € 5.702,40 aan de man te voldoen.
Pensioen
3.46.
De vrouw stelt in haar verzoekschrift dat wat de vrouw betreft het tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen, gezien de korte van duur van het huwelijk, de toepasselijkheid van de Wet Verevening Pensioenrechten kan worden uitgesloten. De man dient inzicht te verstrekken in de pensioenuitvoerders die betrokken zijn.
3.47.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank toegelicht dat de rechtbank geen inhoudelijke beslissing kan nemen op dit punt, omdat pensioenverevening van rechtswege plaatsvindt en dus buiten de afwikkeling van de beperkte gemeenschap valt. Vervolgens heeft de vrouw bevestigd dat haar stellingen buiten beschouwing mogen worden gelaten.
3.48.
Voor zover er in de stellingen van de vrouw in het verzoekschrift een verzoek moet worden gelezen, beschouwt de rechtbank dat verzoek daarom als ingetrokken.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.49.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De uitvoerbaarheid bij voorraad geldt niet voor de echtscheiding. Die beslissing geldt namelijk pas als de echtscheiding is ingeschreven en dat kan pas gebeuren als daar geen hoger beroep meer tegen mogelijk is.
De proceskosten
3.50.
De rechtbank zal beslissen dat ieder de eigen proceskosten betaalt, omdat partijen met elkaar gehuwd zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen de partijen, die met elkaar gehuwd zijn op
[datum] in de gemeente [plaats 2] ;
4.2.
stelt de verdeling van de woning aan de [adres] en
de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening bij Nationale Nederlanden met
leningnummer [lening 1] als volgt vast:
- partijen zullen binnen een week na deze beschikking opdracht geven aan [naam makelaar] de woning (bindend) te taxeren tegen de actuele waarde. Indien slechts een van de partijen binnen deze termijn een opdracht aan de makelaar heeft verstrekt, dan is deze na het verstrijken van de termijn bevoegd om als vertegenwoordiger van de andere partij de opdracht aan de makelaar te verstrekken;
- ieder van partijen draagt de helft van de kosten van de taxatie;
- partijen dienen vervolgens binnen een week na de taxatie de makelaar opdracht tot verkoop te geven;
- indien partijen niet uiterlijk binnen deze termijn gezamenlijk een verkoopopdracht hebben gegeven aan de makelaar, is ieder van partijen afzonderlijk bevoegd deze makelaar - mede als vertegenwoordiger van de ander - opdracht tot verkoop te geven;
- partijen zullen in onderling overleg met de makelaar de vraagprijs, die dient te zijn gebaseerd op de woningmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, bepalen;
- indien partijen er niet binnen twee weken na de opdrachtverlening aan de makelaar in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de makelaar de woning te koop mogen aanbieden tegen een marktconforme vraagprijs;
- partijen zijn gehouden de aanwijzingen van de makelaar op te volgen;
- de man dient een sleutel aan de makelaar ter beschikking te stellen voor het maken van foto’s en het kunnen houden van bezichtigingen;
- de man dient de woning op orde te houden en aanwijzingen van de makelaar terzake op te volgen;
- partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, zal de makelaar dit bindend kunnen bepalen;
- als de verkoopprijs bindend is vastgesteld zijn beide partijen verplicht hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning,
- na verkoop moet met de verkoopopbrengst de hypothecaire geldlening(en) worden afgelost en de aan de verkoop verbonden kosten worden betaald; het eventuele restant moeten partijen bij helfte delen, dan wel voor zover er een restschuld ontstaat, moeten zij ieder de helft daarvan dragen;
- de verkoopkosten (kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering) zullen door partijen gezamenlijk gedragen worden, ieder voor de helft;
4.3.
gelast de wijze van verdeling van de ontbonden beperkte huwelijksgemeenschap van partijen als volgt:
a.
ten aanzien van de Ford Ka met kenteken [kenteken 2]
De vrouw dient de man een bedrag van € 75 te betalen;
ten aanzien van de inboedel
Partijen dienen de gemeenschappelijke inboedel bij helfte te verdelen, bij gebreke waarvan de inboedel dient te worden verkocht en partijen de verkoopopbrengst bij helfte dienen te delen, met dien verstande dat:
  • de meubels van de vader van de man (voor zover nodig) aan de man worden toegedeeld, zonder nadere verrekening;
  • de goederen die op productie II van de man zijn aangemerkt als ‘voorhuwelijks’ buiten de verdeling dienen te blijven;
ten aanzien van de Ford Ecosport met kenteken [kenteken 1]
deelt de auto aan de man toe, waarbij de man gehouden is een bedrag van € 4.470,15 aan de vrouw te betalen;
ten aanzien van de bankrekeningen
  • veroordeelt partijen mee te werken aan de opheffing van de rekening(en) die op beide namen staat en bepaalt dat zij het saldo van die rekening bij helfte moeten delen dan wel dragen;
  • deelt de rekeningen op naam van de vrouw aan de vrouw toe;
  • deelt de rekeningen op naam van de man aan de man toe;
  • waarbij partijen gehouden zijn om de saldi op alle bankrekeningen op de peildatum bij helfte te delen en elkaar inzage te geven in het saldo op peildatum;
4.4.
bepaalt dat de vrouw gehouden is aan de man een bedrag van € 5.702,40 te voldoen uit hoofde van de geldlening voor de aanschaf van de motor van de vrouw;
4.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve de beslissing
over de echtscheiding;
4.6.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
4.7.
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. B. Krijnen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. K.K.H. Wagemaker als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2025.

Voetnoten

1.Artikel 1:99 lid 1 sub b BW.
2.Artikel 1:94 lid 2 BW.
3.Artikel 1:94 lid 7 BW.