ECLI:NL:RBGEL:2025:1376

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
AWB-24_8096 25_498 en 24_2570
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omgevingsvergunning voor de bouw van appartementen in Oost Gelre

In deze uitspraak van 20 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland, M. Duifhuizen, geoordeeld over een verzoek om voorlopige voorziening van eiseres, die bezwaar maakte tegen de verleende omgevingsvergunningen voor de bouw van een appartementencomplex met acht appartementen in de gemeente Oost Gelre. Eiseres, een fysiotherapeut, voerde aan dat de vergunningen in strijd zijn met het bestemmingsplan en dat er onvoldoende rekening is gehouden met geluid- en geurhinder, parkeerdruk en privacy. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vergunning voor fase 1 van het project op 12 maart 2024 is verleend, en dat de aanvraag voor fase 2 na de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend. De voorzieningenrechter heeft de gronden van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat de vergunning voor fase 1 terecht is verleend, omdat de aanvraag voldoet aan de vereisten van de Wabo en de Omgevingswet. De voorzieningenrechter heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van de afweging tussen individuele belangen en het algemeen belang, zoals het woningtekort in de regio.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 24/8906, 25/498 en 24/2570

uitspraak van de voorzieningenrechter van

op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres 1] en [eiseres 2] , uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. H.G.M. van der Westen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oost Gelre

(gemachtigde: mr. S. Heno).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [plaats 1] (vergunninghouder),
(gemachtigde: mr. M. Bekooy).

Samenvatting

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een
voorlopige voorziening van eiseres tegen het besluit van 12 maart 2024 waarin een omgevingsvergunning fase 1 is verleend voor het bouwen van een appartementsgebouw met 8 appartementen en tegen het besluit van 30 oktober 2024, gewijzigd bij besluit van 6 december 2024, waarin een omgevingsvergunning is verleend voor fase 2 van dat project. Eiseres heeft tegen het besluit dat ziet op fase 1 beroep ingesteld en tegen het besluit dat ziet op fase 2 bezwaar gemaakt.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiseres tegen het besluit dat ziet op fase 1. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt het beroep en de verzoeken aan de hand van
de door eiseres ingediende gronden.
1.2.
De voorzieningenrechter verklaart het beroep tegen het besluit
omgevingsvergunning dat ziet op fase 1 ongegrond en wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres voert een praktijk voor fysiotherapie, [eiseres 2] , op
het adres [locatie 1] te [plaats 1] . Vergunninghouder wil op het perceel aan de [locatie 2] in [plaats 1] een appartementencomplex met 8 appartementen bouwen. Vergunninghouder heeft op 9 november 2023 een omgevingsvergunning fase 1 aangevraagd voor de activiteit handelen in strijd met het bestemmingsplan.
2.1.
Bij besluit van 12 maart 2024 heeft het college met toepassing van onder meer artikel 2.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) aan vergunninghouder een omgevingsvergunning fase 1 verleend. In dat besluit is opgenomen dat het in werking treedt op dezelfde dag als de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning voor fase 2.
2.2.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
2.3.
Op 28 juni 2024 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor het bouwen
van een appartementencomplex met 8 appartementen en het wijzigen van een uitweg.
2.4.
Bij besluit van 30 oktober 2024 is aan vergunninghouder een omgevingsvergunning
verleend voor:
- bouwactiviteit (omgevingsplan);
- bouwactiviteit (technisch);
- afwijken van regels in het omgevingsplan;
- uitweg maken, hebben of veranderen of het gebruik daarvan veranderen.
Het college heeft de aanvraag getoetst aan artikel 5.1, eerste lid en tweede lid, onder a van de Omgevingswet, artikel 22.26 van het Omgevingsplan Oost Gelre, artikel 8.0a, tweede lid en artikel 12.27a van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Bij besluit van 6 december 2024 is dit besluit gewijzigd, omdat er een verkeerde tekening in de bijlage was opgenomen.
Het besluit treedt in werking een dag na verzending van het besluit.
2.5.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.6.
Eiseres heeft vervolgens verzoeken om voorlopige voorziening ingediend tegen de besluiten tot het verlenen van een omgevingsvergunning fase 1 en fase 2.
2.7.
Vergunninghouder heeft de bouw van de werkzaamheden gestaakt tot twee weken
na uitspraak van de voorzieningenrechter.
2.8.
Het college heeft de beslissing op bezwaar met betrekking tot het besluit dat ziet op
de omgevingsvergunning van 30 oktober 2024, zoals gewijzigd op 6 december 2024, uitgesteld tot na de uitspraak van de rechtbank op het beroep met betrekking tot de verleende omgevingsvergunning fase 1. Eiseres heeft daarmee ingestemd.
2.9.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
2.10.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 januari 2025 op zitting behandeld.
Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, [persoon A] en de gemachtigde van eiseres alsmede de gemachtigde van het college en [persoon B] en [persoon C] namens het college. Daarnaast hebben aan de zitting deelgenomen de gemachtigde van vergunninghouder en [persoon D] .
Algemeen
Toetsingskader
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat de vergunning van 12 maart 2024 door het college is verleend op grond van artikel 2.5 van de Wabo. Deze vergunning wordt door partijen aangeduid als de omgevingsvergunning fase 1. De vergunning van 30 oktober 2024, zoals gewijzigd op 6 december 2024, is verleend op grond van de Omgevingswet. Deze vergunning wordt door partijen aangeduid als de omgevingsvergunning fase 2. De voorzieningenrechter merkt op dat de omgevingsvergunning fase 1 door het college uitdrukkelijk is verleend op grond van artikel 2.5 van de Wabo. Uit de laatste volzin van artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo volgt evenwel dat dit in dit geval niet had gehoeven, omdat dat artikel de mogelijkheid geeft om een vergunning voor de c-activiteit los aan te vragen van de overige activiteiten. Daarbij komt dat uit de Invoeringswet Omgevingswet volgt dat in dit geval de koppeling tussen de twee besluiten vervalt en dat twee zelfstandige omgevingsvergunningen ontstaan (zie rechtsoverweging 3.3). De voorzieningenrechter zal omwille van de duidelijkheid van partijen hierna toch spreken over de omgevingsvergunning fase 1 en de omgevingsvergunning fase 2.
3.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet, het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. In dit geval heeft vergunninghouder op 9 november 2023 de omgevingsvergunning fase 1 aangevraagd voor de activiteit ‘handelen in strijd met het bestemmingsplan’. [1] Omdat deze aanvraag is ingediend voor 1 januari 2024 en op dat moment de Wabo gold is die wet daarop van toepassing.
3.2.
De aanvraag voor de omgevingsvergunning fase 2 is na 1 januari 2024 ingediend. Op die aanvraag is de Omgevingswet van toepassing. Omdat het besluit fase 1 nog niet onherroepelijk is, vervalt de koppeling tussen het besluit fase 1 en fase 2. Dat volgt uit artikel 4.79, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet waarin staat dat artikel 6.3 van de Wabo niet van toepassing is op de voorbereiding en vaststelling van de beschikking op een aanvraag met betrekking tot de eerste fase van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.5 van de Wabo. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 3.1. overwogen is op de aanvraag omgevingsvergunning fase 1 de Wabo van toepassing. Als deze vergunning onherroepelijk wordt, levert dat op grond van artikel 4.13, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet een zelfstandige omgevingsvergunning op grond van de Omgevingswet op.
3.3.
De voorzieningenrechter zal hierna eerst de door eiseres ingediende gronden ten aanzien van de omgevingsvergunning fase 1 bespreken. De gronden hebben betrekking op de afwijking van het bestemmingsplan en gaan over het gemeentelijke beleid, geur en geluid, parkeren en bevoorrading en privacy. In de omgevingsvergunning fase 2 is ook vergunning verleend voor de activiteit ‘afwijken van de regels in het omgevingsplan’. In de overwegingen van de vergunning is daarover echter opgenomen dat voor deze afwijking reeds een vergunning is verleend (te weten de omgevingsvergunning fase 1) en dat daarom sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en de activiteit kan worden vergund.
Ten aanzien van de omgevingsvergunning fase 2 zal de voorzieningenrechter alleen het punt van de welstand bespreken. Hoewel eiseres tegen deze omgevingsvergunning ook het punt van geluid heeft aangevoerd, zal de voorzieningenrechter deze grond alleen bij de omgevingsvergunning fase 1 bespreken. Daartoe ziet hij aanleiding omdat deze beroepsgrond ziet op de afwijking van het bestemmingsplan en in fase 1 die afwijking bij vergunning al is toegestaan, hetgeen ook is overwogen in de omgevingsvergunning fase 2.
De omgevingsvergunning fase 1
4. Op grond van artikel 2.1, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit, het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.12, onder a, onder 3°, van de Wabo kan de omgevingsvergunning worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
4.1.
Op het perceel is, ten aanzien van de omgevingsvergunning fase 1, het bestemmingsplan “Dorpskern Lichtenvoorde ” van toepassing. Het perceel heeft de enkelbestemming “Centrum”, met de functieaanduiding “Horeca”, en de dubbelbestemming “Waarde – Archeologische Verwachtingswaarde 1”. Daarnaast is op het perceel het facetbestemmingsplan parkeren van toepassing.
4.2.
Uit artikel 4.1, onder e. en f., van de planregels volgt dat de voor “Centrum” aangewezen gronden bestemd zijn voor:
a. detailhandel (met uitzondering van detailhandel in volumineuze goederen en supermarkten, behoudens het bepaalde in lid 1.c);
b. dienstverlening;
c. supermarkten uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt';
d. horecavoorzieningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
e. bestaande woningen op de begane grond;
f. woningen en kamerbewoning op de verdiepingen van de gebouwen, niet zijnde een kap,
met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven en tuinen.
4.3.
Uit artikel 4.2.2. van de planregels volgt dat voor het bouwen van gebouwen de volgende regels gelden:
a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
b. de goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen mogen niet meer zijn dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven;
c. het aantal woningen en kamers voor kamerbewoning mag niet toenemen.
4.4.
Partijen zijn het er over eens dat het plan niet voldoet aan de vereisten van artikel 4.2.2. van de planregels, nu het appartementencomplex niet volledig binnen het bouwvlak valt, het aantal woningen toeneemt en er wordt afgeweken van de in het bestemmingsplan voorgeschreven maximale goothoogte en bouwhoogte van het complex.
Programma [plaats 2]
5. Eiseres voert aan dat het plan afwijkt van bijlage 3 van het "Programma [plaats 2] 2017-2025" waarin is opgenomen dat in de woonvisie voor het plan [locatie 3] maximaal 20 woningen zijn gerealiseerd in de planningslijst en in beginsel in het plangebied ook niet meer woningen kunnen worden gebouwd. Volgens eiseres heeft het college enerzijds het standpunt ingenomen dat het Programma [plaats 2] niet van toepassing is en anderzijds dat het indirect wel van toepassing is. Gelet op dat laatste had volgens eisers moeten worden gemotiveerd waarom wordt afgeweken van het Programma [plaats 2] , dat is echter niet gebeurd.
5.1.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Daargelaten of het Programma [plaats 2] een document is dat betrokken moet worden bij de toetsing van omgevingsvergunningen, geldt dat in dit geval door het college is toegelicht dat in het bijlagendocument specifiek het plangebied tussen de [locatie 3] en de [locatie 4] is aangegeven als een gebied waar een herontwikkeling door sloop en nieuwbouw van 20 woningen mogelijk is en dat de planlocatie waar het omgevingsvergunning fase 1 voor is verleend niet ligt in dit gebied. Reeds om die reden is de door eiseres aangehaalde passage uit bijlage 3 van het Programma [plaats 2] niet van toepassing. De planlocatie ligt weliswaar wel aan de kop van een nieuw te realiseren evenementenplein dat is voorzien in bijlage 2 bij het Programma [plaats 2] , maar ook dat leidt niet tot een gebrek in het besluit, omdat niet is gesteld dat het plan in strijd met bijlage 2. Reeds om die reden kan het Programma [plaats 2] niet in de weg staan aan verlening van de vergunning.
Dit betoog slaagt niet.
Geur en geluid
6. Eiseres voert aan dat ten aanzien van het aspect geluid- en geurhinder er geen
inhoudelijke beoordeling in fase 1 heeft plaatsgevonden, maar dat deze beoordeling ten onrechte is doorgeschoven naar fase 2 van het bouwplan. Niet bekend is of in alle situaties voorzieningen kunnen worden getroffen waarmee een aanvaardbaar woonklimaat in de nieuwe appartementen kan worden bereikt, bijvoorbeeld omdat de vereiste toestemming van eigenaren van de hinder veroorzakende panden niet kan worden verkregen. Ook is niet duidelijk welke maatregelen nodig zijn. Voorafgaand aan het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning fase 1 had aan de hand van deugdelijke onderzoeksrapporten aangetoond moeten zijn dat de vereiste maatregelen daadwerkelijk kunnen worden getroffen en dat in de woningen een aanvaardbaar woonklimaat is gegarandeerd. Nu dat niet is gebeurd, is niet geborgd dat ter plaatse van de nieuwe woningen de geluid- en geurhinder acceptabel zal zijn.
6.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het relativiteitsvereiste aan een inhoudelijke beoordeling van de gronden van eiseres ten aanzien van geur en geluid in de weg staat.
Het relativiteitsvereiste houdt in dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Dit volgt uit artikel 8:69a van de Awb. De belangen die door eiseres in dit verband worden benoemd, betreffen de belangen van toekomstige bewoners van het appartementencomplex en niet de belangen van eiseres als praktijkhouder van de fysiotherapiepraktijk. Hetgeen zij bijvoorbeeld ten aanzien van geluid aanvoert, betreft niet het geluid op haar gevel veroorzaakt door het appartementencomplex maar de mogelijke geluidsoverlast van bijvoorbeeld afzuiginstallaties voor de bewoners in het complex. Eiseres heeft ook niet gesteld dat de 8 appartementen in het nog te bouwen complex geur- en/of geluidsoverlast voor haar zullen veroorzaken.
Parkeren en bevoorrading
7. Eiseres voert aan dat door de bouw van het appartementencomplex de parkeerdruk in de omgeving zal toenemen en dat dit tot parkeeroverlast zal leiden, hetgeen een belemmering zal zijn voor de bedrijfsvoering van de praktijk. Volgens haar heeft het college zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de parkeerbehoefte kan worden opgevangen in de openbare ruimte. Daarbij is het college namelijk uitgegaan van de cijfers in een Parkeeronderzoek uit 2022, maar de resultaten van dat onderzoek zijn volgens haar verouderd vanwege ontwikkelingen in de omgeving van het perceel. Het had op de weg van het college gelegen om een actueel onderzoek te doen naar de bezetting van openbare parkeerplaatsen.
7.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat er voor het bouwplan 12 parkeerplaatsen nodig zijn. Evenmin is in geschil dat deze parkeerplaatsen in beginsel op eigen terrein moeten worden gerealiseerd, maar dat het plan daar niet in voorziet. In de ruimtelijke onderbouwing is hierover opgenomen: “Voor de te realiseren wooneenheden geldt een normering van 1,4 parkeerplaatsen per woning waardoor er minimaal 12 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd moeten worden. Dit is dus niet mogelijk zodat bekeken moet worden of van de bestaande openbare parkeergelegenheid in de directe omgeving gebruik gemaakt kan worden. […] Tegenover de beoogde nieuwbouw voor 8 wooneenheden is voldoende parkeergelegenheid aanwezig. De bewoners van de beoogde wooneenheden kunnen hiervan gebruik maken. Wel dient te worden vermeld dat deze parkeerplaatsen tijdelijk worden opgeheven ten behoeve van de inrichting voor een evenemententerrein. Wel worden na de herinrichting van het plein wederom parkeerplaatsen gerealiseerd maar bij gebruik als evenemententerrein zijn deze parkeerplaatsen niet beschikbaar er zal er tijdelijk moeten worden uitgeweken naar andere parkeergelegenheid in de directe omgeving.” In de Nota Inhoud en beantwoording zienswijzen die onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning fase 1 is hierover opgenomen: “ Ingevolge het geldende bestemmingsplan ‘Dorpskern Lichtenvoorde ’ geldt voor het perceel [locatie 2] en het buitenterrein gelegen tussen [locatie 2] en [locatie 1] de functieaanduiding ‘horeca’. Binnen de regels van dit bestemmingsplan zijn diverse horecagelegenheden mogelijk die een verkeersaantrekkende werking kunnen hebben met de daarbij benodigde parkeerplaatsen voor bezoekers. De parkeerdruk op de directe omgeving kan hiermee groot zijn.
Vergeleken met de planologische mogelijkheden van het huidige bestemmingsplan, zoals hiervoor omschreven, zal het planologisch gebruik van het beoogde perceel met een gebouw voor acht appartementen wijzigen en zal de parkeerdruk in de directe omgeving hiermee afnemen.
In 2022 is uit een parkeeronderzoek gebleken dat er in de omgeving van de planontwikkeling voldoende parkeergelegenheid is om een aantal projecten/ontwikkelingen in de omgeving op te vangen. Binnen acceptabele loopafstand van de boogde ontwikkeling is voldoende parkeergelegenheid aanwezig om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte voor het nieuwe appartementengebouw. Een aanvullend parkeeronderzoek is hierbij niet nodig.”
7.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat eiseres niet betwist dat op basis van de resultaten van het parkeeronderzoek uit 2022 kan worden aangenomen dat in de omgeving voldoende parkeergelegenheid aanwezig is om te voorzien in de parkeerbehoefte van de vergunde appartementen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat eiseres onvoldoende concreet heeft gemaakt dat de plaatselijke situatie dusdanig is gewijzigd dat er sprake is van toegenomen parkeerdruk en niet meer kan worden uitgegaan van de situatie zoals die was in 2022. Eisers heeft deze stelling namelijk niet onderbouwd. De voorzieningenrechter volgt eiseres daarom niet in haar stelling dat een nieuw parkeeronderzoek moet worden verricht om de toegenomen parkeerdruk in kaart te brengen en te beoordelen of ook dan nog voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn in het openbaar gebied. Het betoog slaagt niet.
8. Wat eisers aanvoert met betrekking tot de bevoorrading van de horecabedrijven leidt niet tot de conclusie dat het besluit een gebrek vertoont. De voorzieningenrechter overweegt dat vast staat dat er al jaren een aantal horecagelegenheden in de nabijheid van het perceel en de praktijk gevestigd zijn en dat de bevoorrading daarvan steeds plaatsvindt via een pad naast de praktijk. Aan deze situatie zal niets veranderen. Dat het pad tussen de praktijk en het te bouwen appartementencomplex smaller zal worden, wordt door vergunninghouder weersproken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft eiseres haar stelling dat, als er al sprake zal zijn van een smaller pad, de bevoorrading via dit (smallere) pad tot een zodanige toename van geluidsoverlast zal leiden dat hierdoor onaanvaardbare overlast zal ontstaan voor de fysiotherapiepraktijk onvoldoende onderbouwd. Dit betoog slaagt evenmin.
Privacy
9. Eiseres heeft voor het eerst op de zitting aangevoerd dat er mogelijk inkijk vanuit het appartementencomplex in haar praktijk zal zijn, hetgeen zij belastend vindt voor de uitvoering van haar werkzaamheden als fysiotherapeut. De voorzieningenrechter is van oordeel dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd dat het project leidt tot onaanvaardbare aantasting van de privacy van eiseres of haar patiënten. Dit betoog slaagt niet.
Conclusie over omgevingsvergunning fase 1
10. Nu de gronden van eiseres ten aanzien van de omgevingsvergunning fase 1 niet slagen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college de omgevingsvergunning fase 1 heeft mogen verlenen.
De omgevingsvergunning fase 2
Toepasselijk recht
11. Omdat de aanvraag omgevingsvergunning fase 2 is gedaan onder vigeur van de Omgevingswet is daarop die wet van toepassing.
Welstand
12. Op het perceel is het ‘Omgevingsplan gemeente Oost Gelre’ van toepassing.
In artikel 22.28 van het Omgevingsplan staat:
“1. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als:
a. […]
b. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet; en
c. […]
2. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing als:
a. het gaat om een in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, aangewezen gebied of bouwwerk waarvoor geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn; of
b. het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, toch moet worden verleend.”
13. De omgevingsvergunning fase 2 is onder meer verleend voor de “Bouwactiviteit (omgevingsplan)”. Uit artikel 22.28, eerste lid, aanhef en onder b, van het Omgevingsplan volgt dat die activiteit alleen kan worden vergund als het bouwplan in overeenstemming is met de redelijke eisen van welstand. Artikel 22.28, tweede lid, onder b, geeft het college de bevoegdheid om de vergunning ook te verlenen als een plan niet in overeenstemming is met de redelijke eisen van welstand.
14. Eiseres betoogt dat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Dat blijkt uit het nader advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) van 30 oktober 2024. Het college is van dit advies afgeweken op grond van het maatschappelijk en algemeen belang en het positieve stedenbouwkundig advies. Eiseres is van mening dat deze argumenten onvoldoende zwaarwegend zijn om de afwijking van het negatieve welstandsadvies te kunnen dragen. Het mag zijn dat het bouwen van 8 appartementen in de kern [plaats 1] bijdraagt aan het oplossen van het woningtekort, maar uit niets is gebleken dat dat belang niet had kunnen worden gediend indien zou zijn gekozen voor een bouwplan dat wel voldoet aan redelijke eisen van welstand. Daarnaast had het college meer gewicht moeten toekennen aan de omstandigheid dat sprake is van een historisch straatbeeld dat gerespecteerd dient te worden en dat door het bouwen van het vergunde pand niet het door de CRK nodig geachte afwisselende straatbeeld wordt gerealiseerd. De omstandigheid dat het bouwplan stedenbouwkundig akkoord is bevonden, is naar de mening van eiseres onvoldoende om in te stemmen met het realiseren van een bouwplan dat naar de mening van de CRK niet voldoet aan redelijkheid van welstand.
15. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Vaststaat dat het CRK op 24 mei 2023 een negatief welstandsadvies heeft gegeven, waarna het plan is aangepast. Het CRK heeft echter op 30 oktober 2024 opnieuw een negatief welstandsadvies uitgebracht.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) eerder heeft overwogen, mag het bevoegd gezag van een negatief welstandsoordeel afwijken op grond van overwegingen van algemeen belang, zoals economische of maatschappelijke belangen, maar ook op overwegingen die niet zien op het algemeen belang, zoals individuele omstandigheden die de aanvrager betreffen. [2] Hoewel dit jurisprudentie op grond van de Wabo betreft, is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze onder de Omgevingswet kan worden voorgezet. Het college dient, indien het van oordeel is dat andere belangen aanleiding geven om van een negatief welstandsadvies af te wijken, dat oordeel deugdelijk te motiveren. Het Omgevingsplan biedt geen grond voor het oordeel dat voor die motivering verzwaarde eisen gelden.
15.1.
Het college bestrijdt niet dat, zoals in het negatieve welstandsadvies is geconcludeerd, niet wordt voldaan aan redelijke eisen van welstand, maar heeft geoordeeld dat de omgevingsvergunning moet worden verleend omdat een ander belang dan welstand zwaarder dient te wegen. Het college heeft zowel in het besluit als op zitting toegelicht dat van het welstandsadvies is afgeweken om reden van het maatschappelijk en algemeen belang. Ook ligt er een positief stedenbouwkundig advies. Het college heeft gemotiveerd dat er sprake is van een groot woningtekort en dat het esthetisch belang in dit geval niet zwaarder weegt ten opzichte van het maatschappelijk en algemeen belang bij meer woningen. Ook stelt het college zich op het standpunt dat de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving flink zal verbeteren, nu de oude bebouwing zal worden gesloopt en er een complex wordt gebouwd dat past in het straatbeeld. De belangen van omwonenden worden hierbij niet geschaad.
Daartegenover staat dat eiseres weliswaar stelt dat het plan aangepast had kunnen worden aan de redelijke eisen van welstand, maar zij onvoldoende concreet aanvoert waarom de motivering van het college om af te wijken van het negatieve welstandsadvies niet voldoet. Eiseres stelt bijvoorbeeld de goot van het complex ter discussie, maar onduidelijk is welk belang van eiseres wordt geschaad of welke last zij ondervindt van de vergunde uitvoering van deze goot. Het college heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende onderbouwd waarom in dit geval het algemeen belang bij het bouwen van het complex zwaarder weegt dan te voldoen aan de redelijke eisen van welstand. Het college heeft gelet op dit belang in redelijkheid van het negatieve welstandsadvies kunnen afwijken. Dit betoog slaagt niet.
Conclusie over omgevingsvergunning fase 2
16. Nu het betoog met betrekking tot de welstand faalt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar tegen de omgevingsvergunning fase 2 geen redelijke kans van slagen heeft.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep over de omgevingsvergunning fase 1 is ongegrond. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen en zal de verzoeken daarom afwijzen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A. de Wijse-Hageman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op:
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:464.