Uitspraak
1.De inhoud van de vordering
2.De procedure
4.De toegepaste wettelijke bepalingen
5.De beslissing
€ 103.314,68;
€ 95.814,68;
Rechtbank Gelderland
Op 13 januari 2025 heeft de Rechtbank Gelderland in de zaak met parketnummer 05-284833-19 uitspraak gedaan over de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde een bedrag van € 95.814,68 moet betalen aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De officier van justitie had een vordering ingediend om het wederrechtelijk verkregen voordeel te schatten, dat aanvankelijk was vastgesteld op € 213.329,-, maar na aanpassing door de officier van justitie werd verlaagd naar € 118.172,18. De verdediging voerde aan dat bepaalde kosten, zoals die voor laminaat, van het ontnemingsbedrag afgetrokken moesten worden, maar de rechtbank oordeelde dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had genoten in de periode van 1 januari 2014 tot en met 25 oktober 2019. De rechtbank baseerde haar oordeel op een rapport dat het wederrechtelijk verkregen voordeel berekende met een eenvoudige kasopstelling. Uiteindelijk werd het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 206.629,36, waarna de rechtbank de betalingsverplichting op € 95.814,68 vaststelde, rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn van twintig maanden. De rechtbank bepaalde ook de maximale duur van de gijzeling op 1080 dagen, conform de wettelijke bepalingen.