ECLI:NL:RBGEL:2025:1334

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
109075-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een hamer in Harderwijk

Op 17 februari 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De verdachte, geboren in 1994, werd ervan beschuldigd op 27 maart 2024 in Harderwijk, met een hamer het slachtoffer te hebben geslagen, wat resulteerde in een snee achter het oor van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte met opzet handelde, maar dat zijn verstandelijke beperking en autisme een rol speelden in zijn gedragingen. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken op, met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 120 uur. De verdachte werd ook verplicht om zich te melden bij de reclassering en mee te werken aan diagnostiek en behandeling. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 550,- aan immateriële schade aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks zijn beperkingen, de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard door met een hamer te slaan. De rechtbank vond het belangrijk dat de verdachte de nodige zorg en begeleiding zou krijgen om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/109075-24
Datum uitspraak : 17 februari 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1994 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ( [postcode] ) in [woonplaats] .
Raadsman: mr. G.B. van de Bunt, advocaat in Putten.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 maart 2024 te Harderwijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- een of meerdere malen met een hamer, althans met een soortgelijk voorwerp, op/tegen het hoofd en/of de nek, althans op/tegen het (boven)lichaam heeft geslagen en/of
- een of meerdere malen met een ratel (van een spanband), althans met een soortgelijk voorwerp, op/tegen het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 maart 2024 te Harderwijk, openlijk, te weten op/aan de Nassaulaan (Jumbo), in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door die [slachtoffer]
- een of meerdere malen met een hamer, althans met een soortgelijk voorwerp, op/tegen het hoofd en/of de nek, althans op/tegen het (boven)lichaam te slaan en/of
- een of meerdere malen met een ratel (van een spanband), althans met een soortgelijk voorwerp, op/tegen het lichaam te slaan, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een of meerdere snee(ën), voor [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 maart 2024 te Harderwijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- een of meerdere malen met een hamer, althans met een soortgelijk voorwerp, op/tegen het hoofd en/of de nek, althans op/tegen het (boven)lichaam te slaan en/of
- een of meerdere malen met een ratel (van een spanband), althans met een soortgelijk voorwerp, op/tegen het lichaam te slaan.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, behoudens dat dit feit in vereniging is gepleegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, omdat hij geen vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en dat hij daarnaast – vanwege zijn verstandelijke beperking en autisme – de gevolgen van zijn handelen niet heeft kunnen overzien. Verdachte heeft de kans op ontstaan van zwaar lichamelijk letsel dan ook niet bewust aanvaard. De raadsman heeft verder gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte dit feit, of de subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten, in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] heeft gepleegd. Voor het overige heeft de raadsman zich ten aanzien van het subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij op 27 maart 2024 bij de Jumbo aan de Nassaulaan in Harderwijk een man met een oranje hesje zag, die onenigheid had met twee jongens. De man met het oranje hesje passeerde de kassa en wachtte vervolgens buiten. Op het moment dat de twee jongens naar buiten kwamen, sprak de persoon met het oranje hesje hen agressief aan. Ineens zag getuige dat de man met het oranje hesje een klauwhamer in zijn rechterhand had. De man haalde daarmee drie keer hard uit in de richting van de persoon die op dat moment voor hem stond. Dat was één van de jongens waar hij op stond te wachten. De persoon werd minimaal één keer geraakt achter zijn linkeroor. [2]
Een verbalisant kreeg de melding dat er een conflict gaande was bij de Jumbo aan de Nassaulaan in Harderwijk. In de Jumbo trof hij het slachtoffer [slachtoffer] . Het slachtoffer hield achter zijn linkeroor een grote papieren prop en deze was rood van kleur door het bloeden van de wond. De verbalisant zag dat [slachtoffer] achter zijn linkeroor een snee van enkele centimeters had. Ter plaatse werd ook de man met de oranje jas aangetroffen en dat bleek verdachte te zijn. [3]
Een verbalisant heeft camerabeelden van de Jumbo aan de Nassaulaan te Harderwijk bekeken en beschreven. Op de weergegeven datum en tijd 27 maart 2024 rond 17:41 uur zag verbalisant dat een man in een oranje jas voor de ingang van de Jumbo stond te wachten. Deze man had een klauwhamer in zijn rechterhand. Vervolgens zag verbalisant dat twee mannen de Jumbo uitliepen. De man en de mannen die uit de Jumbo kwamen raakten met elkaar in gesprek. De twee mannen liepen daarna weg van de man en de man liep achter de mannen aan. De man sloeg daarop met kracht met een klauwhamer in de richting van de linkerkant van het hoofd/de nek van één van deze mannen. [4]
Verdachte heeft verklaard dat hij op bovenvermelde dag bij de Jumbo in Harderwijk een oranje jas aanhad en een jongen met een hamer heeft geslagen. [5]
Tenlastegelegde geweldshandelingen
De rechtbank stelt op basis van bovenvermelde bewijsmiddelen vast dat verdachte tenminste één keer met een hamer tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat verdachte meerdere malen met de hamer tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. De rechtbank zal verdachte dan ook partieel vrijspreken van het meerdere malen slaan met een hamer. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte of diens medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer] één of meerdere malen met een ratel heeft geslagen. De rechtbank zal verdachte dan ook daarvan partieel vrijspreken.
Opzet
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet blijkt dat verdachte vol opzet heeft gehad om aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De vervolgvraag is dan of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Er is sprake van voorwaardelijk opzet indien er een aanmerkelijke kans is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Bij de beoordeling of van een dergelijke aanmerkelijke kans sprake is, zijn de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang.
Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak sprake van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft met een hamer tegen het hoofd van [slachtoffer] geslagen, met zodanige kracht dat een wond van enkele centimeters is ontstaan. De rechtbank overweegt dat het met kracht met een klauwhamer tegen het hoofd slaan naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans oplevert dat er ernstig schedel- en hersenletsel ontstaat. Door aldus te handelen, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zwaar letsel zou oplopen. De verdediging heeft betoogd dat verdachte vanwege zijn verstandelijke beperking en autisme de gevolgen van zijn handelen niet heeft kunnen overzien. Daardoor zou hij de (aanmerkelijke) kans op ontstaan van zwaar lichamelijk letsel niet bewust hebben aanvaard. De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. Een stoornis staat blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad slechts in de weg aan een bewezenverklaring van opzet als bij de verdachte elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbreekt. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is daar niet van gebleken.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] de geweldshandelingen heeft verricht. Voor degelijke medeplegen is noodzakelijk dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en), gericht op het voltooien van het delict. De bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de (mede)verdachte aan het delict moet van voldoende gewicht zijn.
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat medeverdachte [medeverdachte] naar verdachte toe ging toen hij hoorde dat verdachte ruzie had, zich ter plaatse bij hem heeft gevoegd met zichtbaar een spanband in zijn hand en verbale agressie heeft getoond, waarbij hij dreigend is overgekomen. Toen verdachte met de hamer uithaalde stond medeverdachte achter hem. De medeverdachte stond op dat moment enkel toe te kijken. De rechtbank is van oordeel dat deze handelingen geen medeplegen opleveren, omdat niet blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de bewezenverklaarde geweldshandeling – het tegen het hoofd slaan met de hamer – en de bijdrage van [medeverdachte] aan die geweldshandeling van onvoldoende gewicht is.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gepoogd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een hamer tegen het hoofd te slaan.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks27 maart 2024 te Harderwijk
, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte
en/of zijn mededader(s)voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
-
een of meerdere malenmet een hamer
, althans met een soortgelijk voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer]
en/of de nek, althans op/tegen het (boven)lichaamheeft geslagen
en/of
- een of meerdere malen met een ratel (van een spanband), althans met een soortgelijk voorwerp, op/tegen het lichaam heeft geslagenterwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht en waarvan 90 uur voorwaardelijk. De officier van justitie heeft gevorderd dat voor het voorwaardelijke deel een proeftijd van drie jaar geldt, met de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. Gelet op de beschikbare rapportage over verdachte gaat de officier van justitie ervan uit dat het feit verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij bepaling van de strafmaat rekening moet worden gehouden met de beperkingen van verdachte, waardoor het feit hem in verminderde mate kan worden toegerekend. Daarnaast heeft de verdediging verzocht de proeftijd voor een voorwaardelijk strafdeel te beperken tot twee jaar.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft op een openbare plaats, waar veel mensen aanwezig waren, het slachtoffer met een klauwhamer tegen zijn hoofd geslagen. Uit het dossier volgt dat verdachte, terwijl het slachtoffer bij hem wegliep, meerdere malen met die klauwhamer richting het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen en hem in ieder geval één keer heeft geraakt. Dit alles moet voor het slachtoffer uiterst beangstigend zijn geweest, hetgeen ook blijkt uit het feit dat de politie het slachtoffer in elkaar gedoken met tranen op zijn gezicht aantrof. Dat dit niet heeft geleid tot zwaar letsel, is niet aan het handelen van verdachte te danken. Het had voor het slachtoffer vele malen erger kunnen aflopen.
Uit het trajectconsult van het NIFP en de reclasseringsadviezen van 25 juli 2024 en 29 januari 2025 volgt dat verdachte bekend is met ADHD, PDD-NOS (een vorm van een autismespectrum stoornis) en een verstandelijke beperking. Ook zou hij bekend zijn met impulsiviteits- en agressieproblemen. De psycholoog van het NIFP beschrijft dat de persoonlijk begeleider van verdachte benoemt dat verdachte de controle verliest als hij een situatie niet overziet. Geadviseerd werd om verdiepingsdiagnostiek (in de vorm van een intelligentiebepaling) uit te laten voeren door de reclassering. Onder meer vanwege ontstane onduidelijkheden werd de verdiepingsdiagnostiek voortijdig afgebroken. Omdat het NIFP adviseerde geen gedragskundig onderzoek te laten verrichten, ontbreken nadere diagnostische gegevens en informatie over de eventuele doorwerking van de stoornis(sen) in het strafbare feit.
De rechtbank acht op basis van de beschikbare informatie echter aannemelijk dat verdachte aan de genoemde stoornissen lijdt en dat die stoornissen op zijn minst enige invloed hebben gehad op het toepassen van geweld. De rechtbank is van oordeel dat het strafbare feit in dit verband niet los kan worden gezien van de stoornissen bij verdachte, die kennelijk gevolgen hebben voor zijn impulscontrole en vermogen tot agressieregulatie. Om deze reden is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde verminderd toegerekend kan worden aan verdachte. De rechtbank zal hier in strafverminderende zin rekening mee houden.
Uit het reclasseringsadvies volgt verder dat de reclassering, onder meer vanwege de psychosociale problematiek van verdachte, het risico op recidive inschatten als gemiddeld. De reclassering is van mening dat het belangrijk is dat er alsnog diagnostisch onderzoek wordt uitgevoerd en dat op basis daarvan bepaald wordt of en zo ja welke behandeling geïndiceerd is. Zij adviseren oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en meewerken aan diagnostiek en behandeling. Gelet op de psychische kwetsbaarheid van verdachte en het feit dat hij zijn woning met ambulante begeleiding zou kunnen verliezen tijdens detentie, acht de reclassering het risico op negatieve gevolgen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf groot. Verdachte wordt in staat geacht een taakstraf te kunnen verrichten, indien daarbij rekening wordt gehouden met zijn beperkingen.
De rechtbank overweegt dat de aard en de ernst van het feit in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. De rechtbank houdt echter rekening met de verminderde toerekenbaarheid en het gegeven dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor verdachte tot gevolg kan hebben dat hij de reeds ingebedde zorg, zijn woning en dagbesteding zal verliezen. Dat is niet in het belang van verdachte en de maatschappij. Om herhaling te voorkomen is het van belang dat nader diagnostisch onderzoek wordt gedaan en verdachte – indien nodig – nader behandeld wordt.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, maar een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes weken met een proeftijd van drie jaar en met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarnaast zal de rechtbank verdachte ook een taakstraf van 120 uur opleggen. De rechtbank acht dit passend en geboden. De voorwaardelijke gevangenisstraf kan dienen als ‘stok achter de deur’ voor verdachte om niet in herhaling te vallen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de proeftijd te beperken tot twee jaar.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 550,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Overweging van de rechtbank
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de categorieën van artikel 6:106 BW valt. Door het feit heeft de benadeelde partij immers lichamelijk letsel opgelopen, hetgeen is onderbouwd met een foto van een litteken. Dit is ook niet door de verdediging weersproken.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. De vordering van deze schade komt de rechtbank ook niet onrechtmatig of onredelijk voor. Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van het feit en het letsel, en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare zaken plegen toe te wijzen, zal de rechtbank een schadebedrag van € 550,- toewijzen. Verdachte is vanaf 27 maart 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Als de toegewezen bedragen niet worden betaald, kunnen 11 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) weken;
  • bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzijde rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de
    proeftijd van drie jarenniet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij de reclassering zal melden en zich zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt zal blijven melden. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak. Gezien de verwachte sluiting van het pand van de reclassering te Apeldoorn zal betrokkene zich dienen te melden op het adres: Dobbe 70-74, 8032 JX in Zwolle, telefoonnummer: 088-8041403;
  • verdachte zich diagnostisch zal laten onderzoeken en – indien dit naar aanleiding van de bevindingen nodig blijkt – zich zal laten behandelen door Trajectum of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, en zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;

legt op een taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 (twee) uur in mindering wordt gebracht;
  • veroordeelt verdachte in verband met het primaire feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 550,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 550,- aan immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 11 (elf) dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.T.G. van Wandelen (voorzitter), mr. Y. Yeniay-Cenik en mr. J.M. Hollebrandse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Hessel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 februari 2025.
De griffier is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024140403, gesloten op 31 maart 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 71-72.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 12 en proces-verbaal van bevindingen, p. 20.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 74-75.
5.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 februari 2025.