ECLI:NL:RBGEL:2025:1306

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
435278
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over legitieme porties in nalatenschappen van ouders

In deze zaak, die zich afspeelt in het erfrecht, zijn er geschillen ontstaan tussen de kinderen van een overleden vader en moeder over de legitieme porties in de nalatenschappen van beide ouders. De rechtbank Gelderland heeft op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in deze kwestie. De eiseres in conventie, bestaande uit twee kinderen, vorderde informatie en documenten van de gedaagde, die als erfgenaam en executeur van de nalatenschap van de moeder fungeert. De eiseres stelde dat zij geen toegang hadden tot de benodigde informatie om hun legitieme porties te berekenen. De gedaagde verweerde zich door te stellen dat de eiseres in gebreke was gebleven met het verstrekken van informatie over de nalatenschap van de vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde niet in staat was om bepaalde documenten te verstrekken, omdat deze door tijdsverloop niet meer beschikbaar waren. De rechtbank heeft de legitieme porties van de eiseres vastgesteld op € 472.418,40 per persoon in de nalatenschap van de moeder, en de legitieme portie van de gedaagde in de nalatenschap van de vader op € 36.328,30. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van deze bedragen aan de eiseres, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens zijn de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/435278 / HZ ZA 24-149
Vonnis van 19 februari 2025
in de zaak van

1.[eiseres in conv 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiser in conv 2],
te [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] ,
advocaat: mr. K. van Barneveld-Peters,
tegen
[gedaagde in conv],
in zijn hoedanigheid van erfgenaam en van executeur en afwikkelingsbewindvoerder in de nalatenschap van [moeder/erflaatster] ,
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conv] ,
advocaat: mr. A.H. de Jong.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 oktober 2024
- het bericht van 18 november 2024 met productie(s) van [gedaagde in conv]
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 26 november 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres in conv 1] , [eiser in conv 2] en [gedaagde in conv] zijn de kinderen van [vader/erflater] (hierna ook vader of erflater) en [moeder/erflaatster] (hierna ook moeder of erflaatster). Het huwelijk van vader en moeder is door echtscheiding ontbonden. De echtscheidingsbeschikking van 11 april 1996 is op 9 december 1996 ingeschreven bij de gemeente Enschede. Over de afwikkeling van enkele financiële aspecten van hun huwelijk hebben vader en moeder tot aan de Hoge Raad geprocedeerd. Na verwijzing door de Hoge Raad is met het arrest van 12 februari 2008 van het gerechtshof Den Bosch aan die procedure een einde gekomen.
2.2.
Vader is op [datum] 2009 in [plaats] overleden. Hij was toen ongehuwd en niet als partner geregistreerd. Hij heeft bij testament van 7 april 2009 voor het laatst over zijn nalatenschap beschikt. In dit testament heeft hij zijn testament van 21 februari 2005 in stand gelaten, met uitzondering van het bepaalde onder IV (dat hier verder niet ter zake doet). In zijn testament van 21 februari 2005 heeft hij [gedaagde in conv] en diens afstammelingen als zijn erfgenamen uitgesloten. Hij heeft [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] tot zijn enige en algehele erfgenamen benoemd, ieder voor een gelijk deel, namelijk de helft. In het testament is [eiseres in conv 1] benoemd tot executeur. Zij heeft deze benoeming aanvaard. De executele fase is inmiddels geëindigd.
2.3.
[gedaagde in conv] heeft bij brief van 3 januari 2011 aan [eiseres in conv 1] een beroep gedaan op zijn legitieme portie in de nalatenschap van vader en haar verzocht hem te informeren over de omvang van de boedel. Bij brieven van 1 maart en 11 mei 2011 heeft [eiseres in conv 1] aan [gedaagde in conv] onder meer een berekening van de omvang van de nalatenschap van vader en van [gedaagde in conv] legitieme portie gestuurd.
2.4.
Moeder is op [datum] 2022 in [plaats] overleden. Ook zij was toen ongehuwd en niet als partner geregistreerd. Zij heeft voor het laatst bij testament van 11 februari 2011 over haar nalatenschap beschikt. In dat testament heeft zij [gedaagde in conv] benoemd tot haar enige en algehele erfgenaam en [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] als erfgenamen uitgesloten. [gedaagde in conv] is in het testament benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder. Hij heeft deze benoeming aanvaard en op 17 april 2023 heeft hij de nalatenschap van erflaatster beneficiair aanvaard.
2.5.
[eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] hebben bij brief van 28 maart 2023 aan [gedaagde in conv] in zijn hoedanigheid van executeur een beroep gedaan op hun legitieme porties in de nalatenschap van moeder. Zij hebben [gedaagde in conv] verzocht hen alle bescheiden te verstrekken die nodig zijn voor de berekening van hun legitieme porties.
2.6.
Bij brief van 13 november 2023 heeft [gedaagde in conv] hen bericht dat de gevraagde informatie nog niet overzichtelijk beschikbaar is. Er is enige vertraging opgetreden in het wegwerken van de achterstand die tijdens haar leven is ontstaan in de administratie van moeder en hij heeft nog geen inhoudelijk overleg met de notaris kunnen hebben. [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] zullen nog even geduld moeten hebben, zo schrijft [gedaagde in conv] hen.
2.7.
Op 15 maart 2024 hebben [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] [gedaagde in conv] gedagvaard in kort geding voor de voorzieningenrechter van deze rechtbank en -kort gezegd- gevorderd [gedaagde in conv] te veroordelen de bescheiden te verstrekken die zij nodig hebben om hun legitimaire aanspraken in de nalatenschap van erflaatster te kunnen berekenen. Tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding op 8 april 2024 hebben partijen een regeling getroffen en afspraken gemaakt over de stukken die zij over en weer aan elkaar zullen verstrekken.

3.De geschillen

in conventie
3.1.
[eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] vorderen in conventie dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
bij tussenvonnis
I. [gedaagde in conv] veroordeelt om, binnen drie weken na betekening van het te wijzen tussenvonnis, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, aan [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] alle bescheiden en informatie te verstrekken die zij voor de berekening van hun legitimaire aanspraken nodig hebben, waaronder alle bescheiden genoemd in onderdeel 33 van de dagvaarding, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat niet aan het vonnis wordt voldaan, met een maximum van € 100.000,00;
bij eindvonnis
II. de omvang van de legitimaire aanspraken van [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] bepaalt op € 472.418,40, althans op een door de rechtbank te bepalen bedrag;
III. [gedaagde in conv] veroordeelt om binnen drie weken na betekening van het te wijzen vonnis aan [eiseres in conv 1] en [gedaagde in conv] te betalen het hiervoor onder II genoemde bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van verschuldigdheid tot aan de dag van betaling;
IV. [gedaagde in conv] veroordeelt in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de veertiende dag na dagtekening van het vonnis tot aan de dag van betaling.
3.2.
[eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat [gedaagde in conv] hun, ondanks herhaald verzoek daartoe, geen informatie of documenten verstrekt die zij nodig hebben om hun legitimaire aanspraken te kunnen berekenen. De gevraagde documenten zijn van belang voor het vaststellen van hun rechtspositie en dus voor het verdere verloop van de procedure. Daarom vorderen zij op dit punt veroordeling van [gedaagde in conv] bij tussenvonnis.
Bij gebrek aan informatie hebben zij geprobeerd zelf een voorlopige berekening te maken van hun legitimaire aanspraak om uitbetaling daarvan toch te kunnen vorderen. Hun berekening komt erop neer dat de legitimaire massa minstens € 2.843.510,40 bedraagt, te vermeerderen met giften ex artikel 4:67 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de waarde van de overige goederen in de nalatenschap, waaronder de banksaldi. Omdat erflaatster ongehuwd was en geen partner had op het moment van haar overlijden, is het legitieme breukdeel van [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] de helft van 1/3e, dus 1/6e . Hun legitimaire aanspraken komen daarmee uit op een bedrag van ten minste € 2.843.510,40 : 6 = € 472.418,40 elk. Vorderingen II en III strekken tot bepaling van hun legitimaire aanspraken op dit bedrag en tot betaling daarvan door [gedaagde in conv] .
3.3.
[gedaagde in conv] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] , dan wel tot afwijzing van hun vorderingen, met hun uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling in de kosten van deze procedure.
in reconventie
3.4.
[gedaagde in conv] vordert in reconventie dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] veroordeelt hem de volgende stukken/informatie te verstrekken:
a.
primairde definitieve aangiftes inkomstenbelasting met bijbehorende aanslagen vanaf 1996 tot en met het jaar van overlijden van erflater (2009), althans
subsidiairde laatste zeven definitieve aangiftes inkomstenbelasting en de bijbehorende aanslagen voorafgaand aan het overlijden van erflater;
b. de bijlagen/onderliggende stukken bij de aangifte erfbelasting 2010, zoals vermeld op de inventarisatielijst;
c. opgave van alle schenkingen en/of giften, in de ruimste zin des woords, die door erflater tijdens leven zijn gedaan;
d. in het kader van een opgave van alle schenkingen en/of giften die door erflater zijn gedaan, alle voorhanden zijnde stukken, zoals de taxatierapporten en nota’s van afrekeningen, omtrent de onroerendgoedtransacties van erflater naar [eiseres in conv 1] en/of [eiser in conv 2] ; het betreft de volgende transacties en in verband met een (achtergestelde) lening ontstaan uit verkoop van vee en inventaris:
 verkoop van de onroerende goederen per mondelinge koopovereenkomst van 1 februari 1995 en gedocumenteerd per schriftelijke koopovereenkomst van 26 december 2001 betreffende twee percelen van respectievelijk
- 2 hectare 50 are en
- 3 hectare 83 are en 40 centiare
in economische eigendom verkocht aan [eiseres in conv 1] , alsmede zeven percelen grond van respectievelijk
- 12 hectare, 7 are en 30 centiare
- 91 are en 70 centiare
- 18 are en 50 centiare
- 6 are en 50 centiare
- 9 are en 80 centiare
- 4 hectare 6 are en 90 centiare
- 4 are en 45 centiare
in economische eigendom verkocht aan [eiser in conv 2] ;
 verkoop van de boerderij, erf, tuin, waterpartij en aansluitende boomopstand, toegangsweg met tweezijdige bomenrij, gelegen aan de [adres 1] , uitmakende een gedeelte ter grootte van ongeveer 1 hectare en 25 are, van het perceel kadastraal bekend [kadastrale aanduiding 1] ;
 verkoop van manege en paardenstallen met circa 1 ha ondergrond in december 1991 door [vader/erflater] (privé, economische eigendom alsmede [bedrijf 1] (juridische eigendom) aan [eiseres in conv 1] ;
 verkoop van 12 hectare, 85 are en 20 centiare grond (uiterwaarden) in mei 1989 door [vader/erflater] aan [eiser in conv 2] ;
 verkoop van circa 900 m² erf en opstallen gelegen naast manege met opstallen door [vader/erflater] aan [eiseres in conv 1] ;
 aflossing en/of kwijtschelding van (later achtergestelde) lening, in 1976 ontstaan door overname van vee en landbouwinventaris ten name van [vader/erflater] aan [eiser in conv 2] , oorspronkelijk groot circa NLG 105.000,00, alsmede de rentebetalingen op deze lening door [eiser in conv 2] ;
e. alle voorhanden zijnde bankafschriften van alle bankproducten van erflater vanaf
primair1996 en
subsidiairin ieder geval zeven jaar vóór het overlijden van erflater. Dit gelet op de wettelijke bewaartermijn van de bank;
f. informatie en stukken met betrekking tot eventuele levensverzekeringen en polissen van erflater;
g. de gehele boekhouding van erflater, zoals door [naam 1] aan [eiseres in conv 1] verstrekt;
h. de namen van de notaris(sen) en de taxateur(s) die betrokken zijn geweest bij de onroerendgoedtransacties tussen erflater en [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] ;
II. [gedaagde in conv] machtigt op grond van artikel 3:299 BW om op kosten van de nalatenschap van erflater, althans op zijn kosten, namens [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] :
a. bij de belastingdienst op te vragen afschriften aangiften en aanslagen vanaf 1996 tot en met datum overlijden, althans over een periode zoals de rechtbank juist acht, alsmede de aangifte en aanslag erfbelasting inclusief bijlagen ter zake de nalatenschap van erflater;
b. bij de bank op te vragen bankafschriften van alle bankproducten van erflater vanaf 1996, althans vanaf zeven jaar voor overlijden tot en met datum overlijden, althans over een periode als de rechtbank juist acht;
c. bij de notaris(sen) en de taxateur(s) op te vragen taxatierapporten en nota’s van afrekening in het kader van de onroerendgoedtransacties van erflater naar eisers,
althans [gedaagde in conv] machtigt zoals de rechtbank juist acht;
III. de legitieme portie van [gedaagde in conv] in de nalatenschap van erflater vaststelt op een bedrag van € 304.071,50, althans op een door de rechtbank te bepalen bedrag, inclusief de daarover verschuldigde wettelijke rente
primairvanaf 3 januari 2011,
subsidiairvanaf ‘heden’ (de rechtbank begrijpt: de dag van de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie), althans vanaf een door de rechtbank te bepalen datum, en de executeur en waar nodig [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] hoofdelijk veroordeelt de legitieme portie aan [gedaagde in conv] te betalen, waar nodig door middel van inkorting van schenkingen/giften, althans een veroordeling met gelijke strekking uitspreekt;
IV. voor recht verklaart dat tot de nalatenschap van erflaatster behoort de inboedel van de boerderij, bestaande uit een woning, opstallen, erf en ondergrond aan de [adres 1] , waarbij de inboedel bestaat uit onder andere (maar niet uitsluitend) een partij gezaagd eikenhout, Bentheimer stenen, een klok, een kloostertafel en een kluis;
V. [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] veroordeelt de onder IV genoemde inboedel, dan wel de door de rechtbank te bepalen inboedel, binnen drie maanden na datum van het vonnis, althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn, aan [gedaagde in conv] af te geven, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat zij in gebreke blijven aan de veroordeling te voldoen met een maximum van € 100.000,00, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, althans een veroordeling met gelijke strekking uitspreekt;
VI. het conservatoir beslag opheft, dan wel [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] veroordeelt tot opheffing van het gelegde beslag binnen 48 uur na betekening van het te wijzen vonnis, één en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] in gebreke blijven aan de veroordeling te voldoen met een maximum van € 100.000,00, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag,
VII. [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] [gedaagde in conv] veroordeelt in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.5.
[gedaagde in conv] baseert zijn vordering onder I primair op nakoming van de gemaakte afspraken in de kortgedingprocedure. Subsidiair legt [gedaagde in conv] aan deze vordering artikel 4:78 BW ten grondslag. Meer subsidiair grondt hij zijn vordering op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Aan vordering II legt [gedaagde in conv] artikel 3:299 BW ten grondslag. Met deze machtiging kan hij zelf met het vonnis, zonder afhankelijk te zijn van de medewerking van [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] , de belastingdienst, de bank, de notaris en de taxateurs om de gewenste gegevens verzoeken.
Vordering III strekt tot vaststelling van de legitieme portie van [gedaagde in conv] in de nalatenschap van erflater en tot veroordeling van [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] tot betaling daarvan aan hem.
De vorderingen IV en V zien op de inboedel van de boerderij van erflaatster aan de [adres 1] . De inboedel is in beheer van [eiseres in conv 1] , reden waarom [gedaagde in conv] vordert voor recht te verklaren dat deze inboedel tot de nalatenschap van erflaatster behoort en [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] te veroordelen tot afgifte daarvan aan hem.
Vordering VI strekt tot opheffing van het conservatoir beslag. Volgens [gedaagde in conv] is sprake van een vexatoir beslag, omdat het onnodig is gelegd.
In de proceshouding van [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] ziet [gedaagde in conv] aanleiding om te vorderen dat [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] in de proceskosten worden veroordeeld, zowel in conventie als in reconventie.
3.6.
[eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] voeren verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde in conv] in zijn vorderingen I, II, IV, V en VII, dan wel tot afwijzing van deze vorderingen van [gedaagde in conv] . Verder concluderen zij tot afwijzing van vordering III, althans tot vaststelling van de legitimaire aanspraak van [gedaagde in conv] op € 38.002,92 althans op een door de rechtbank te bepalen bedrag, en tot afwijzing van de wettelijke rente daarover, althans (de rechtbank begrijpt: tot toewijzing van de wettelijke rente daarover) vanaf 10 juli 2024, althans vanaf een door de rechtbank te betalen datum.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Beide partijen vorderen over en weer van de wederpartij afgifte van stukken om hun legitieme porties te kunnen berekenen. [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] hebben in de dagvaarding onder punt 33 de volgens hen nog benodigde stukken opgesomd, [gedaagde in conv] heeft in het petitum een opsomming van de gewenste informatie opgenomen. Na het uitbrengen van de dagvaarding in de hoofdzaak hebben [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] in kort geding afgifte van stukken in de nalatenschap van erflaatster van [gedaagde in conv] gevorderd. [gedaagde in conv] heeft op zijn beurt afgifte van stukken in de nalatenschap van erflater gevorderd. In die procedure hebben partijen afgesproken elkaar over en weer van stukken te voorzien. Over de toen gemaakte afspraken verwijzen beide partijen naar de e-mail van 24 april 2024 van [naam 2] aan mr. De Jong (productie 12 van [gedaagde in conv] , productie 23 van [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] ). Partijen hebben in het kader van die afspraken in de loop van deze procedure stukken in het geding gebracht. Volgens [gedaagde in conv] heeft hij -voor zover mogelijk- wel voldaan aan zijn informatieplicht, maar zijn [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] in gebreke gebleven. [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] betwisten dit en stellen op hun beurt dat [gedaagde in conv] in gebreke is gebleven, wat [gedaagde in conv] weer weerspreekt.
4.2.
Omdat het voor de vaststelling van de omvang van de legitieme porties van belang is dat partijen over en weer beschikken over de relevante bescheiden, voor zover nog aanwezig, zal eerst worden onderzocht of over en weer voldaan is aan de informatieplicht en de afspraken daarover. Omdat vader eerder dan moeder is overleden zal de rechtbank als eerste de informatieverschaffing bij vaders nalatenschap bespreken.
In reconventie: de vordering onder I tot het verstrekken van informatie
4.3.
[eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] hebben niet betwist dat [gedaagde in conv] recht heeft op afgifte van bepaalde stukken ter berekening van zijn legitieme portie, maar stellen dat zij de stukken waar zij over beschikken hebben verstrekt, voor zover zij daartoe gehouden zijn. Sommige bescheiden zijn door tijdsverloop teniet gegaan, zodat ze niet meer kunnen worden verstrekt. Vader is al in 2009 overleden. In 2010 en 2011 hebben [eiseres in conv 1] (toen nog als executeur) en [gedaagde in conv] gecorrespondeerd over de omvang van [gedaagde in conv] legitieme portie, maar [gedaagde in conv] heeft toen niet om de stukken gevraagd die hij nu vordert. Hij heeft niet meer gereageerd op het laatste bericht van [eiseres in conv 1] van 11 juni 2011 en pas dertien jaar later, vijftien jaar na het overlijden van vader, verzocht om stukken. Nadat in 2013 de door het hof Den Bosch vastgestelde vordering van moeder op vader is betaald, is alle oude administratie vernietigd. Moeder had toen geen vorderingen meer op (de nalatenschap van) vader, aldus [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] .
[gedaagde in conv] betwist niet dat stukken zijn vernietigd. Hij stelt dat het op de weg van [eiseres in conv 1] had gelegen de financiële administratie van erflater te bewaren. Dat zij dat niet heeft gedaan, moet voor haar rekening en risico komen, aldus [gedaagde in conv] .
4.4.
Het verweer van [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] vindt steun in de als productie 22 door hen in het geding gebrachte correspondentie met [gedaagde in conv] . Daaruit blijkt dat [eiseres in conv 1] bij aangetekend schrijven van 1 maart 2011 [gedaagde in conv] een berekening van diens legitieme portie heeft gestuurd. Naar aanleiding van zijn verzoek van 10 maart 2011 om een gespecificeerde opgave van de goederen heeft [eiseres in conv 1] hem op 11 mei 2011 een nadere toelichting van die berekening gegeven en daarbij onder meer twaalf overeenkomsten van geldlening en een koopovereenkomst toegestuurd. Op [gedaagde in conv] verzoek om taxatierapporten heeft zij geantwoord dat hij volgens bij het notariaat ingewonnen informatie geen aanspraak kan maken op deze rapporten.
[gedaagde in conv] heeft geen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat hij in de periode tussen mei 2011 en december 2022 heeft verzocht om (meer) bescheiden met betrekking tot de nalatenschap van erflater of anderszins terug is gekomen op deze briefwisseling in 2011.
4.5.
[gedaagde in conv] stelt met verwijzing naar zijn productie 53 (een brief van 25 maart 2003 van [bedrijf 2] aan moeder) dat vader haar een groter bedrag had moeten betalen en dat dit bedrag ten onrechte in vaders vermogen is achtergebleven, waardoor dit geld aan [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] als diens erfgenamen is toegekomen.
Zijn aanname dat dit de reden is dat [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] geen inzage willen geven in de administratie van vader deelt de rechtbank niet. In het arrest van 12 februari 2008 heeft het hof na een twaalf jaar durende procedure vader veroordeeld aan moeder een bedrag van € 116.950,73 vermeerderd met rente te betalen en daarmee is die zaak definitief beslecht. Aan het arrest is in 2013 (vier jaar na het overlijden van vader) uitvoering gegeven en is aan moeder uitgekeerd wat haar volgens het hof nog toekwam. Hierop strandt de stelling van [gedaagde in conv] dat [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] geen inzage wíllen geven in de administratie van de ouders omdat ten onrechte nog geld van moeder in vaders vermogen is achtergebleven.
Maar wat daar ook van zij, [gedaagde in conv] heeft niet weersproken dat (een deel van) de administratie van vader is vernietigd, dus niet meer verstrekt kàn worden.
4.6.
Het tijdsverloop na het overlijden van vader in 2009, de radiostilte aan de zijde van [gedaagde in conv] na mei 2011 en het feit dat na een twaalf jaar slepende procedure de vordering van moeder op vader definitief is vastgesteld, billijken dat [eiseres in conv 1] in 2014, na betaling in 2013 van waartoe vader in 2008 veroordeeld was, de papieren administratie van de ouders (“de doos met dossiers”), de bankafschriften en de belastingaangiftes tot en met 2009 heeft vernietigd. [eiseres in conv 1] (en [eiser in conv 2] ) kunnen daarom niet veroordeeld worden tot afgifte van de onder a, e en g vermelde stukken. Wat niet is, kan immers niet worden afgegeven.
Alle overige stukken zijn aan [gedaagde in conv] verstrekt. Bij de mondelinge behandeling heeft hij zich er over beklaagd dat hij niet beschikt over de aanslag erfbelasting, maar deze aanslagen heeft hij als productie 39 zelf in het geding gebracht.
Over de volgens [gedaagde in conv] nog ontbrekende koopovereenkomsten met betrekking tot de onroerend goed transacties tussen erflater en [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] hebben [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] aangevoerd dat die mondeling tot stand zijn gekomen. Dit komt gelet op de familieverhoudingen aannemelijk voor en is onvoldoende weersproken door [gedaagde in conv] .
Dit alles leidt ertoe dat de vorderingen in reconventie onder I zullen worden afgewezen.
De vordering onder II tot het verstrekken van machtigingen
4.7.
De vorderingen onder II zullen eveneens worden afgewezen.
Zoals de belastingdienst bij brief van 27 mei 2024 heeft laten weten, worden aangiftes en aanslagen 12 jaar bewaard. De fiscus beschikt dus niet meer over de stukken vanaf 1996 tot en met 2009, zodat afgifte van een machtiging daarvoor zinloos is.
Banken hanteren een bewaartermijn van zeven jaar, zodat het evenmin zin heeft een machtiging af te geven voor het opvragen van de bankafschriften vanaf 1996, dan wel vanaf 2002. Ook voor de taxatierapporten en nota’s van afrekeningen in het kader van de onroerend goed transacties tussen vader, [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] geldt dat de bewaartermijn die notarissen en advocaten hanteren inmiddels is verstreken, zoals blijkt uit het bericht van [bedrijf 3] van 29 augustus 2024 aan [eiseres in conv 1] .
In conventie: het verstrekken van stukken
4.8.
[eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] hebben bij de mondelinge behandeling verklaard dat zij alleen beschikken over de bankafschriften van de overlijdensdatum van moeder, maar niet over de andere bankafschriften van december 2022.
In de door [gedaagde in conv] overgelegde stukken heeft de rechtbank echter onder de tabbladen 2022 van productie 14 bankafschriften van de private banking rekening van erflaatster over heel december 2022 aangetroffen, onder productie 15 drie afschriften van een private banking spaarrekening van moeder tot en met 30 september 2022 en onder productie 16 afschriften van een vermogensbeheer rekening over het jaar 2022 tot en met 30 november 2022. Gelet hierop had het op de weg van [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] gelegen specifieker aan te geven over welke afschriften van welke rekening zij nog niet beschikken. Nu zij dat niet gedaan hebben en evenmin kan worden vastgesteld of van de laatstgenoemde rekeningen nog latere afschriften zijn verstrekt, bestaat er geen aanleiding [gedaagde in conv] te gelasten ‘de ontbrekende bankafschriften’ in het geding te brengen.
Voor wat betreft de vordering tot afgifte van de belastingaangiftes van 2008 tot en met 2016 constateert de rechtbank dat [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] daar niet eerder om verzocht hebben. Volgens de e-mail van [naam 2] van 24 april 2024 is in het kort geding afgesproken dat [gedaagde in conv] de aangiftes IB 2017 t/m 2022 zal verstrekken. De vordering de aangiftes 2008 tot en met 2016 alsnog te verstrekken is naar het oordeel van de rechtbank te laat ingesteld, immers pas bij de mondelinge behandeling, en zal daarom worden afgewezen.
[eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] hebben ook nog betoogd dat het noodzakelijk is dat [gedaagde in conv] inzicht geeft in ‘de financiële administratie van moeder over 2008-2017’, maar dit is te onbepaald om tot een met een dwangsom verzwaarde veroordeling tot afgifte te kunnen leiden.
Verder in conventie en in reconventie
4.9.
Partijen vorderen over en weer de vaststelling van hun legitieme porties in de nalatenschappen van respectievelijk vader en moeder. Artikel 4:65 BW bepaalt dat de legitieme porties worden berekend over de waarde van de goederen der nalatenschap, welke waarde wordt vermeerderd met de bij deze berekening in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden, vermeld in artikel 7 lid 1 onder a tot en met c en f. Buiten beschouwing blijven giften waaruit schulden als bedoeld in artikel 7 lid 1 onder i zijn ontstaan. Ook hier zal de rechtbank als eerste de vordering van [gedaagde in conv] met betrekking tot zijn legitieme portie in de nalatenschap van vader bespreken, omdat vader eerder is overleden dan moeder.
In reconventie: de omvang van de legitieme portie van [gedaagde in conv] in de nalatenschap van vader.
4.10.
[eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] hebben de omvang van vaders nalatenschap berekend op € 164.722,-- (€ 480.679,00 aan activa minus € 315.957,00 aan schulden) conform de boedelbeschrijving die in 2011 aan [gedaagde in conv] is verstrekt. Inmiddels is volgens hen een bedrag van € 10.047,73 aan vereffeningskosten gemaakt, welk bedrag in mindering komt op de legitimaire massa. Zij hebben [gedaagde in conv] legitieme portie thans maximaal gesteld op € 36.3278,30.
[gedaagde in conv] stelt de legitimaire massa in de nalatenschap van vader op € 1.742.653,74 en hij berekent aan de hand daarvan zijn legitieme portie op € 290.442,29.
De rechtbank zal hierna de verschillende vermogensbestanddelen in vaders nalatenschap en de standpunten van partijen daarover bespreken.
Schulden
4.11.
Het door [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] berekende bedrag van € 315.957,00 aan schulden bestaat volgens hen uit schulden van vader aan [eiseres in conv 1] van € 78.800,00 + € 12.977,00 en schulden aan [eiser in conv 2] van € 57.678,00 + € 14.239,00, (steeds uit geldleningen), de vordering van moeder ingevolge het arrest van het hof van 12 februari 2008 ad € 150.686,--, schulden aan de Rabobank en ING van € 594,00 en € 685,00 en een schuld aan [naam 1] van € 298,00.
[gedaagde in conv] is in zijn conclusie van antwoord ook uitgegaan van schulden van vader van in totaal € 315.957,00, maar bij de mondeling behandeling heeft hij gesteld dat vader per datum overlijden schulden had van in totaal € 152.263,00 en heeft hij betwist dat vader schulden aan [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] had. Hij heeft betoogd dat wel geldleningsovereenkomsten in het geding zijn gebracht, maar dat geen bankafschriften zijn overgelegd waaruit kan blijken dat het geld ook daadwerkelijk aan vader is betaald. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat twee geldleningsovereenkomsten niet zijn ondertekend door vader, zodat deze niet tot stand zijn gekomen. De schuld van vader aan [eiser in conv 2] bedraagt in dat geval dan volgens hem in totaal € 47.698,74 en aan [eiseres in conv 1] € 85.925,08.
4.12.
Overwogen wordt dat [gedaagde in conv] door pas bij de mondelinge behandeling de door [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] gestelde geldleningen aan vader te weerspreken, in strijd met het beginsel van concentratie van verweer heeft gehandeld. Vast staat dat [eiseres in conv 1] hem al in mei 2011 bij de berekening van het saldo van de nalatenschap twaalf overeenkomsten van geldleningen (waarvan twee ongetekend ten bedrage van € 10.096,00 en € 19.622,00) heeft gestuurd ter onderbouwing van de door haar in dat overzicht vermelde schulden. Ook heeft zij toen vermeld dat zijzelf en [eiser in conv 2] aan vader bedragen hebben voorgeschoten.
[gedaagde in conv] beschikt dus al sinds 2011 over deze geldleningsovereenkomsten en hij kan zich er daarom nu niet op beroepen dat hij bij gebrek aan stukken niet eerder verweer kon voeren. Waar vast staat dat [gedaagde in conv] tussen 2011 en 2022 nimmer aan [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] heeft laten weten het niet eens te zijn met de in het boedeloverzicht vermelde schulden, gaat het niet aan pas in een zo laat stadium in de procedure (nadat vast is komen te staan dat er geen bankafschriften over die periode meer zijn) aan te voeren dat er geen bankafschriften zijn overgelegd waaruit die betalingen blijken. De rechtbank passeert daarom deze te late betwisting en gaat uit van het door [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] gestelde bedrag aan schulden van € 315.957,00.
De vorderingen van (de nalatenschap van) vader op [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2]
4.13.
Volgens de brief van 11 mei 2011 aan [gedaagde in conv] had [eiser in conv 2] een schuld van in totaal € 151.728,00 aan vader en had [eiseres in conv 1] een schuld van € 324.806,00. In die brief schrijft [eiseres in conv 1] dat deze vorderingen voortkomen uit de op 28 december 2001 getekende koopovereenkomst, productie 39 van [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] . Met deze overeenkomst heeft vader ‘registergoed 1’ aan [eiseres in conv 1] verkocht voor een bedrag van NLG 130.780,00 (€ 59.345,76) en ‘registergoed 2’ aan [eiser in conv 2] voor een bedrag van NLG 334.366 (€ 151.728,00). Beide koopsommen zijn verschuldigd gebleven. Daarnaast is ook de koopsom van NLG 585.000,00 (€ 265.461,43) voor de door vader aan [eiseres in conv 1] verkochte boerderij aan de [adres 1] onbetaald gebleven.
[gedaagde in conv] heeft aangevoerd dat deze onverschuldigd gebleven koopsommen moeten worden aangemerkt als giften, omdat het nooit de bedoeling is geweest dat [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] de koopsommen zouden betalen. Omdat het niet uitmaakt of deze bedragen als vordering of als gift worden meegerekend bij de vaststelling van de legitimaire massa in de nalatenschap van vader gaat de rechtbank hier nu niet op in. De overige stellingen van [gedaagde in conv] met betrekking tot de verkoop van de boerderij door vader aan [eiseres in conv 1] zullen hierna onder r.o. 4.26 en verder worden besproken.
De (overige) schenkingen van vader aan [eiser in conv 2]
Overname vee en machines door [eiser in conv 2] in 1976
4.14.
Volgens [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] heeft vader aan [eiser in conv 2] één schenking gedaan van NLG 102.142,00 (€ 46.350,02). Dit ziet op de in 1993 kwijtgescholden lening in verband met de overname van machines en vee door [eiser in conv 2] in 1976. [gedaagde in conv] heeft aangevoerd dat over deze lening een rente van 7 % verschuldigd was en dat niet is aangetoond dat [eiser in conv 2] die rente heeft betaald, wat hij daarom betwist. De verschuldigde rente over de periode 17 maart 1986 tot en met de kwijtschelding op 4 januari 1993 heeft hij berekend op € 27.130,70, welk bedrag volgens hem ook als schenking moet worden aangemerkt. Voorts stelt hij dat niet is aangetoond dat een bedrag van NLG 2.532,40 (€ 1.149,15) van de koopprijs is betaald, zodat dit bedrag en de daarover verschenen rente tot en met november 2024 van € 14.616,15 ook als schenkingen moeten worden aangemerkt en meegerekend moeten worden bij de berekening van de legitimaire massa. Volgens hem heeft [eiser in conv 2] dus in totaal een schenking ontvangen van € 89.246,02 in verband met de overname van vee en machines in 1976.
4.15.
[eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] hebben aangevoerd dat vader en moeder aan [eiser in conv 2] een bedrag van NLG 104.674,40 hebben geleend voor de overname van vee en machines. Aanvankelijk was het de bedoeling dat hem jaarlijks NLG 15.000,00 zou worden kwijtgescholden, maar dat werd door moeder tegengehouden. [eiser in conv 2] heeft daardoor jaarlijks een aanzienlijk bedrag aan rente moeten betalen en kwam nauwelijks aan aflossing toe. Daarop heeft vader bij handgeschreven brief van 4 januari 1993 de vordering op [eiser in conv 2] kwijtgescholden onder de verplichting dit bedrag in te brengen in zijn nalatenschap.
[eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] hebben hun stelling dat vader jaarlijks een bedrag zou kwijtschelden onderbouwd met productie 31, een brief van 17 maart 1986 van [notariskantoor] (hierna ook: het notariskantoor) aan [eiser in conv 2] . Als productie 32 hebben zij een handgeschreven stuk in het geding gebracht van 4 januari 1993 waarin vader verklaart dat hij aan [eiser in conv 2] de in het verleden schuldig gebleven koopsom van NLG 102.142,00 kwijtscheldt met de uitdrukkelijke verplichting dit bedrag in de nalatenschap in te brengen. [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] hebben aangevoerd dat dit bedrag door aflossingen lager is dan de oorspronkelijke koopsom.
Deze door [gedaagde in conv] niet weersproken feiten en omstandigheden bieden meer steun aan de stelling van [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] dat vader de gehele nog uitstaande schuld van [eiser in conv 2] heeft kwijtgescholden dan aan de stelling van [gedaagde in conv] dat [eiser in conv 2] de rente over het geleende bedrag en nog een klein bedrag van de aanvankelijke koopsom schuldig is gebleven. De rechtbank gaat er daarom met [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] vanuit dat vader in 1993 het hele nog uitstaande bedrag aan [eiser in conv 2] heeft willen kwijtschelden en dat toen ook heeft gedaan. De schenking van vader aan [eiser in conv 2] in verband met overname vee en machines in 1976 zal daarom vastgesteld worden op het bedrag van € 46.350,02.
Verkoop percelen uiterwaarden aan [eiser in conv 2] in 1989
4.16.
[gedaagde in conv] heeft aangevoerd dat de waarde van de toen verkochte percelen grond aanzienlijk hoger was dan de koopprijs, dat de percelen aan [eiser in conv 2] verpacht waren, zodat ten onrechte gerekend is met de verkoopprijs in verpachte staat en dat mogelijk geen rekening is gehouden met de waarde van het eigenaarsdeel van het melkquotum. Omdat hij niet beschikt over de onderliggende koopakte kan hij niet nagaan of met dat melkquotum rekening is gehouden. Volgens hem is mogelijk sprake geweest van een schenking van ten minste € 59.144,20 in het kader van de verkoop van de percelen 991 en 986, omdat die percelen niet worden vermeld in de taxatie van de Grondkamer van 1 juni 1989 (productie 33 van [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] ).
4.17.
[eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] hebben aangevoerd dat na de dijkverzwaring in de jaren ’80 de percelen opnieuw zijn ingemeten en nieuwe kadastrale nummers hebben gekregen. De oppervlaktes van de percelen kloppen nagenoeg met die van de in de beschikking van de Grondkamer vermelde percelen en uit die beschikking blijkt daarom volgens hen dat van de juiste koopsom is uitgegaan.
[gedaagde in conv] heeft niet weersproken dat de percelen kadastraal zijn hernummerd en dat de in de beschikking genoemde waarde ook betrekking heeft op de percelen met de oude kadastrale nummers 991 en 986. Na deze betwisting door [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] heeft hij zijn stelling dat een te lage koopprijs is betaald voor de percelen niet verder onderbouwd, zodat die stelling verworpen wordt.
4.18.
De waarde in verpachte staat was volgens [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] de juiste waarde, omdat vader de gronden alleen in verpachte staat aan een derde zou kunnen leveren. Het ging om pachtovereenkomsten voor onbepaalde tijd onder de oude Pachtwet. Bij de verkoop van de grond in verpachte staat is vader niet verarmd, terwijl het ook niet zijn bedoeling was [eiser in conv 2] te bevoordelen. Vader wilde dat het onroerend goed in de familie bleef. Een en ander gold volgens hen voor alle grondtransacties met [eiser in conv 2] en [eiseres in conv 1] .
Zij hebben in dit verband aangevoerd dat de ouders rond 1988 wel veel onroerend goed bezaten, maar niet beschikten over voldoende inkomen om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Afgesproken werd daarom dat zij onroerend goed aan hun kinderen zouden verkopen. De koopsommen zouden dan belegd worden, zodat de ouders van de opbrengst daarvan zouden kunnen leven. Ter onderbouwing van een en ander hebben [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] als productie 49 en verder de correspondentie met het notariskantoor van maart 1988 en later in het geding gebracht. [eiser in conv 2] dreef de veehouderij in [plaats] , [eiseres in conv 1] exploiteerde daar de manege en [gedaagde in conv] exploiteerde landbouwgrond met opstallen in [plaats] Vader heeft percelen uiterwaarden en cultuurgrond verkocht aan [eiser in conv 2] en [eiseres in conv 1] heeft de manege en later ook de boerderij van vader gekocht. Ook [gedaagde in conv] zou onroerend goed van de ouders overnemen, wat moeder graag wilde, maar hij heeft dat om onverklaarbare redenen niet gedaan. Moeder was daarom genoodzaakt een deel van haar onroerend goed aan een derde te verkopen. Zij heeft de opbrengst daarvan belegd, vandaar haar effectenportefeuille, aldus [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] .
[gedaagde in conv] heeft betoogd dat de door [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] gestelde reden voor de verkoop van onroerend goed aan hen niet valt te rijmen met het feit dat koopsommen niet werden betaald. Volgens hem duidt het onbetaald laten van koopsommen op de bevoordelingsbedoeling van vader.
4.19.
Overwogen wordt dat [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] hun verklaring dat vader grond heeft verkocht om over meer liquide middelen te kunnen beschikken, voldoende hebben onderbouwd met de in het geding gebrachte correspondentie met het notariskantoor. Ook hebben zij een deugdelijke verklaring gegeven voor het feit dat de koopsom voor de door vader in 2001 aan [eiseres in conv 1] verkochte (maar toen niet geleverde) boerderij niet direct is voldaan (zie hierna bij r.o. 4.26). Dat de koopsommen voor de aan [eiser in conv 2] verkochte percelen uiterwaarden en cultuurgrond (zie r.o. 4.21 en verder) en voor de aan [eiseres in conv 1] verkochte manege met landbouwschuur onbetaald zijn gebleven, is niet gesteld of gebleken. [gedaagde in conv] betoog dat het onbetaald laten van koopsommen duidt op de bevoordelingsbedoeling van vader gaat daarom wat deze transacties betreft niet op.
4.20.
Over het melkquotum hebben [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] aangevoerd dat vader amper melk leverde en dat [eiser in conv 2] met investeringen dat melkquotum heeft opgebouwd. Zij hebben als productie 53 een akte wijziging pachtovereenkomst tussen vader en [eiser in conv 2] van 11 september 1989 in het geding gebracht waarin staat dat
“ten gevolge van belangrijke investeringen door de ondergetekende sub 2( [eiser in conv 2] , rb)
in gebouwen en vee het melkquotum (…) ten opzichte van de door ondergetekende sub 1(vader, rb
) in het jaar voorafgaande aan genoemde bedrijfsoverdracht vele malen (is) verveelvoudigd. (…)”
[gedaagde in conv] heeft daartegenover aangevoerd dat die investeringen zijn gedaan met de lening die vader en moeder aan [eiser in conv 2] hebben verstrekt en die later door vader is kwijtgescholden. Volgens hem betekent dat dat de investeringen door vader en moeder zijn gedaan en niet door [eiser in conv 2] .
Deze redenering gaat niet op. [eiser in conv 2] had de vrije beschikking over het door hem geleende geld (waarover hij ook rente betaalde) en het is zijn beslissing geweest dat geld te investeren in zijn bedrijf. De investeringen zijn daarom door [eiser in conv 2] gedaan en niet door de ouders. Dat vader later het nog openstaande bedrag van de lening heeft kwijtgescholden, maakt dat niet anders.
Er is dus geen sprake geweest van een schenking aan [eiser in conv 2] bij de koop en verkoop van deze percelen voor wat betreft het melkquotum.
Verkoop percelen cultuurland in 2001
4.21.
Ook over deze verkoop heeft [gedaagde in conv] aangevoerd dat [eiser in conv 2] daarvoor te weinig heeft betaald en dat er daarom sprake is geweest van een schenking. Hij baseert dit op de beschikking van de grondkamer van 20 juni 1989 (productie 34 van [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] ) en op de taxatie van de gronden door de heer [naam 3] van 1 februari 1995. Hij stelt dat [naam 3] uitgaat van een waarde van NLG 21.000,00 per hectare in verpachte staat, zodat de waarde van de percelen € 179.069,20 was. Omdat [eiser in conv 2] in totaal een bedrag van NLG 334.366,00 (€ 151.728,68) heeft betaald, is er sprake geweest van een schenking van € 27.340,74. Ook stelt hij dat de gronden aan [eiser in conv 2] waren verpacht, zodat ten onrechte is uitgegaan van een waarde in verpachte staat, en dat er mogelijk geen rekening is gehouden met de waarde van het melkquotum. [gedaagde in conv] stelt dat [eiser in conv 2] een schenking van in totaal € 146.720,35 heeft ontvangen in het kader van de verkoop van deze gronden.
4.22.
Ook dit hebben [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] gemotiveerd en met succes weersproken. Zij hebben aangevoerd dat [gedaagde in conv] ten onrechte rekent met een waarde van NLG 21.000,00 (€ 9.529,38) per hectare, omdat in het rapport van [naam 3] de waarde van de grond per perceel verschilt. Zo wordt het perceel 755 getaxeerd op een waarde van NLG 18.000,00 per hectare en niet op NLG 21.000,00.
Voor wat betreft de waarde in verpachte staat hebben zij verwezen naar wat zij eerder over de verkoop van de grond in de uiterwaarden hebben aangevoerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook hier geen sprake geweest van een schenking, omdat vader niet verarmd is door deze verkoop die mede zag op voortzetting van het bedrijf van vader door [eiser in conv 2] . Voor wat betreft het ontbreken van een bevoordelingsbedoeling verwijst de rechtbank naar r.o. 4.18 en verder.
Ook hier komt de rechtbank tot het oordeel dat bij de verkoop van deze gronden geen sprake is geweest van een schenking aan [eiser in conv 2] die meegerekend moet worden bij de bepaling van de legitimaire massa in de nalatenschap van vader. Wat [gedaagde in conv] in dit verband nog heeft aangevoerd over de verkoop van percelen cultuurgrond aan [eiseres in conv 1] tegen een waarde in vrije staat leidt niet tot een ander oordeel.
Voor wat betreft de mee te tellen schenkingen aan [eiser in conv 2] zal de rechtbank uitgaan van een bedrag van € 46.350,02.
De (overige) schenkingen van vader aan [eiseres in conv 1]
Verkoop manege en paardenstallen in 1991
4.23.
[gedaagde in conv] heeft ook hier aangevoerd dat er sprake is geweest van een schenking omdat manege en paardenstallen werden verhuurd aan [eiseres in conv 1] , zodat uitgegaan had moeten worden van de waarde in niet verhuurde staat. Hij verwijst ter onderbouwing hiervan naar het taxatierapport van de heer [naam 3] van 18 november 1991 (productie 36 van [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] ).
[eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] hebben dit weersproken en aangevoerd dat [eiseres in conv 1] een reële prijs heeft betaald en dat zij de manege en paardenstallen al sinds 1986 pachtte. Voor het overige hebben zij herhaald wat zij over de verkoop van grond aan [eiser in conv 2] hebben aangevoerd.
Ook hier geldt naar het oordeel van de rechtbank dat er geen sprake is geweest van een schenking omdat vader niet verarmd werd door de verkoop in verpachte staat (volgens het taxatierapport is de manege verhuurd aan Mevrouw [naam 4] te [plaats] , maar de rechtbank neemt aan dat hiermee bedoeld is [eiseres in conv 1] ) en is er geen sprake geweest van een bevoordelingsbedoeling van vader (zie r.o. 4.18 en verder).
Stuk grond bij de manege en open kapschuur
4.24.
[gedaagde in conv] stelt dat uit de akte van levering van 26 oktober 1994 (productie 37 van [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] ) blijkt dat vader toen aan [eiseres in conv 1] een stuk erf met open kapschuur bij de manege heeft geleverd. Uit het taxatierapport van 18 november 1991 (voormelde productie 36) blijkt dat dit stukje erf getaxeerd is op NLG 5.000,00 (€ 2.268,90). Volgens [gedaagde in conv] was dit perceel echter ongeveer 900 m2 groot, terwijl [naam 3] bij zijn taxatie is uitgegaan van 500 m2. Uitgaande van die omvang is volgens [gedaagde in conv] de waarde van de grond NLG 9.000,00 (€ 4.084,02) en is dit een schenking van vader aan [eiseres in conv 1] geweest. Hij stelt voorts dat op dit stukje grond een open kapschuur stond, waarvan hij de bouwkosten schat op € 24.719,00. De schenking aan [eiseres in conv 1] moet dus in totaal gesteld op € 28.803,02, aldus [gedaagde in conv] .
4.25.
Nadat [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] hebben betwist dat het betreffende perceel 900 m2 groot was, heeft [gedaagde in conv] deze stelling niet nader onderbouwd. Uitgegaan wordt daarom van het in de akte van levering vermelde oppervlak van 500 m2. [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] hebben voorts aangevoerd dat dit stukje grond deel uitmaakte van het grotere perceel waar de manege opstond maar per abuis niet meteen in 1991 is meegeleverd, welke omissie in 1994 is hersteld.
Het verweer dat de open kapschuur op dit stukje grond al is meegenomen in de taxatie van [naam 3] steun vindt in hun productie 36. [gedaagde in conv] heeft niet weersproken dat dit perceeltje met kapschuur per abuis niet al in 1991 aan [eiseres in conv 1] is geleverd, hoewel zij toen al wel de koopsom daarvoor had betaald. Dit leidt tot verwerping van zijn stelling dat [eiseres in conv 1] dit perceeltje met kapschuur van vader geschonken heeft gekregen.
Verkoop boerderij aan [eiseres in conv 1]
4.26.
[gedaagde in conv] heeft aangevoerd dat de boerderij eind 2001 door vader economisch aan [eiseres in conv 1] is geleverd, dat zij toen de koopsom niet heeft betaald en dat die koopsom ten onrechte naar beneden is bijgesteld in verband met het feit dat vader zich het genot van de boerderij heeft voorbehouden. Uit deze laatste feiten trekt hij de conclusie dat het nooit de intentie van vader en [eiseres in conv 1] is geweest dat zij de koopsom daadwerkelijk zou betalen. Niet is gebleken dat [eiseres in conv 1] de rente over het schuldig gebleven bedrag heeft betaald en evenmin blijkt uit de stukken dat vader huur heeft betaald. Omdat de boerderij pas na het overlijden van vader goederenrechtelijk aan [eiseres in conv 1] is geleverd, veronderstelt [gedaagde in conv] voorts dat de eigenaarslasten door vader werden voldaan. Volgens [gedaagde in conv] moet er daarom gerekend worden met een gift van € 442.435,71 (de waarde van de boerderij in vrije staat in 2001) vermeerderd met een waardestijging van 26,4% tot en met 2009, het sterfjaar van vader, in totaal € 559.238,74.
4.27.
[eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] hebben als productie 54 een bankafschrift van 17 april 2007 in het geding gebracht, waaruit blijkt dat vader € 635,00 huur betaalde aan [eiseres in conv 1] . Dit en het onweersproken gebleven feit dat vader in de boerderij is blijven wonen na de verkoop aan [eiseres in conv 1] , leidt tot verwerping van de stelling van [gedaagde in conv] dat met een te lage koopsom is gerekend omdat vader tegen huurbetaling het genot van de boerderij is blijven behouden.
[eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] hebben voorts onweersproken aangevoerd dat vader in 2001 de boerderij niet aan [eiseres in conv 1] kon leveren, omdat moeder beslag had gelegd, en dat dat beslag pas in 2013 (na voldoening van moeders vordering op vader) is opgeheven. Hun verweer dat de koopsom voor de boerderij na het overlijden van vader is verrekend met [eiseres in conv 1] erfdeel is door [gedaagde in conv] niet weersproken en vindt steun in de boedelbeschrijving die in 2011 aan [gedaagde in conv] is verstrekt. Daarin is de koopsom van NLG 585.000,00 (€ 324.806,00) als vordering van vaders nalatenschap op [eiseres in conv 1] opgenomen.
Aan zijn stelling dat uit de stukken niet blijkt dat [eiseres in conv 1] rente heeft betaald, gaat de rechtbank voorbij nu [gedaagde in conv] niet heeft onderbouwd dat rente verschuldigd was. Zijn stelling dat aannemelijk is dat vader de eigenaarslasten heeft voldaan, omdat de boerderij pas na vaders overlijden aan [eiseres in conv 1] is geleverd, strandt op de bepaling in de akte van economische levering dat alle lasten en belastingen welke ten laste van vader worden geheven door [eiseres in conv 1] zullen worden voldaan. Ook is niet komen vast te staan dat vader deze lasten heeft betaald.
4.28.
Vast staat dat vader een schenking van € 16.945,52 aan [eiseres in conv 1] heeft gedaan. Bij de berekening van de legitieme massa in de nalatenschap van vader zal van (alleen) deze schenking worden uitgegaan.
De berekening van de legitieme portie van [gedaagde in conv] in de nalatenschap van vader
4.29.
Uitgegaan wordt van de waarde van de activa van vader van € 480.679,00 per datum overlijden. De legitimaire massa in de nalatenschap van vader kan aan de hand van hetgeen hiervoor is overwogen worden gesteld op:
Activa nalatenschap € 480.679,00
Schenking aan [eiseres in conv 1] € 16.945,52
Schenkingen aan [eiser in conv 2]
€ 46.350,02
€ 543.974,54
Schulden
€ 315.957,00-/-
€ 228.017,54
Op dit bedrag komen in mindering de onweersproken gebleven vereffeningskosten van € 10.047,73, zodat de legitimaire massa gesteld kan worden op € 217.969,81. De legitieme portie van [gedaagde in conv] berekent de rechtbank op (1/6 deel is) € 36.328,30.
De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van indiening van de conclusie van eis in reconventie, omdat niet gebleken is dat [eiseres in conv 1] en/of [eiser in conv 2] eerder in verzuim zijn/is geraakt met de betaling van de legitieme portie. Voor een hoofdelijke veroordeling tot betaling van dit bedrag bestaat geen grondslag. [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] zullen daarom ieder veroordeeld worden tot betaling van het bedrag dat hen aangaat, namelijk € 36.328,30 : 2 = € 18.164,15 aan [gedaagde in conv] .
In conventie: de omvang van de legitieme porties van [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] in de nalatenschap van moeder
4.30.
[eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] hebben de legitimaire massa in de nalatenschap van moeder in de dagvaarding voorlopig berekend op een bedrag van € 2.834.510,40 en stellen hun legitieme portie van 1/6 deel op € 472.418,40 elk.
[gedaagde in conv] heeft dit weersproken. Hij heeft de legitimaire massa berekend op een bedrag van € 1.436.590,33 aan activa minus € 93.600,89 aan schulden die daarop in mindering komen. Daarbij komen volgens [gedaagde in conv] ook nog de kosten van lijkbezorging van € 16.168,66 en de vereffeningskosten van € 61.287,78 in mindering en moet er rekening worden gehouden met een gift aan [eiser in conv 2] van € 81.680,44. Volgens hem bedraagt de legitimaire portie van [eiser in conv 2] € 97.802,23 en van [eiseres in conv 1] € 233.558,15 (productie 48).
Omdat [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] geen volledige berekening van de legitimaire massa in het geding hebben gebracht, zal de rechtbank de berekening van [gedaagde in conv] in diens productie 13 bij de conclusie van antwoord in conventie als uitgangspunt hanteren.
Waarde van de activa van moeder op 29 december 2022
4.31.
Partijen zijn het eens over de waarde van de zeven percelen grond aan de [straat] te [plaats] met een oppervlakte van 14.8075 ha ad € 551.727,00 en het perceel bosgrond in [plaats] van 1.984 ha ad € 42.854,40.
Ook zijn zij het eens over het saldo van de Rabo spaarrekening op 31 december 2022 van € 46.109,95, over het saldo van de private bankingrekening bij de ABN-AMRObank van € 5.044,95 en over de nulstand van de private banking spaarrekening bij de ABN-AMRObank. Volgens [gedaagde in conv] was het saldo van de vermogensbeheerrekening bij de ABN-AMRO bank op 30 december 2022 € 61.993,00, maar volgens [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] was dat saldo € 65.309,97. Omdat productie 27 dat laatste bedrag vermeldt, zal de rechtbank van dat saldo uitgaan.
Volgens productie 28 was de waarde van de effectenportefeuille van moeder bij de ABN-AMRObank op 31 december 2022 € 718.661,00. [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] zijn na overlegging van de bankafschriften niet meer op hun stelling terug gekomen dat de effectenportefeuille een waarde had van € 2.219.929,00, zodat de rechtbank uit zal gaan van een waarde van deze portefeuille van € 718.661,00. Partijen gaan ervan uit dat de inboedel van moeders woning niets meer waard was en dat de waarde van haar auto € 200,00 was De totale waarde van deze goederen bedraagt aldus € 1.459.907,27.
[eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] hebben aangevoerd dat moeder nog geen maand voor haar overlijden een bedrag van € 20.000,00 heeft ontvangen van [eiser in conv 2] en diens zoon naar aanleiding van een pachtgeschil, maar de rechtbank constateert dat [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] het door hen berekende bedrag van € 1.459.907,27 niet hebben vermeerderd met dit bedrag van € 20.000,00. De rechtbank gaat ervan uit dat dit bedrag onderdeel uitmaakt van één van de hiervoor vermelde banksaldi.
De in aanmerking te nemen schulden van moeder
4.32.
[eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] hebben niet weersproken dat moeder een schuld aan haar drie kinderen had van in totaal € 5.445,00 (drie maal € 1.815,00) in verband met de nalatenschap van hun grootvader, de vader van moeder.
4.33.
Moeder heeft bij notariële aktes aan [gedaagde in conv] schenkingen gedaan (“schuldigerkenning uit vrijgevigheid”) waarin zij heeft bepaald dat de hoofdsommen pas opeisbaar zijn na haar overlijden. Partijen zijn het erover eens dat dit schenkingen zijn als bedoeld in artikel 4:126 lid 1 en 7:177 BW. Op grond van artikel 4:65 in combinatie met artikel 4:7 lid 1 sub a BW komen schulden die voortvloeien uit schenkingen niet in mindering op de legitimaire massa. Dat betekent dat voor de bepaling van de legitimaire massa in de nalatenschap van moeder geen rekening gehouden wordt met de renteverplichting aan [gedaagde in conv] voor het jaar 2022 van € 86.173,79.
4.34.
Dat moeder bij haar overlijden een schuld had van € 1.982,10 aan [bedrijf 4] in verband met hun werkzaamheden in het kader van een procedure bij de pachtkamer is voldoende onderbouwd en niet weersproken. Met die schuld moet daarom rekening worden gehouden bij de berekening van de legitimaire massa.
De kosten van de lijkbezorging en de vereffeningskosten
4.35.
De rechtbank zal uitgaan van het door [gedaagde in conv] gestelde bedrag van in totaal € 16.168,66 voor kosten lijkbezorging, omdat dit bedrag gelet op de omstandigheden van moeder niet onredelijk hoog is.
4.36.
[gedaagde in conv] heeft aangevoerd dat de kosten van vereffening moeten worden gesteld op een bedrag van € 889,11 aan notariskosten en € 58.664,06 aan advocaatkosten. Over deze laatste kosten heeft hij aangevoerd dat ze gemaakt zijn in verband met de discussie over de hoogte van de legitieme portie.
Overwogen wordt dat in de door [gedaagde in conv] in het geding gebrachte nota’s de advocaatkosten niet nader gespecificeerd zijn en dat, zoals tijdens de mondelinge behandeling besproken, deze kosten mede zijn gemaakt in verband met de procedure in reconventie. Deze kosten kunnen daarom niet allemaal worden aangemerkt als kosten die gemaakt zijn in verband met de vereffening van de nalatenschap van moeder door [gedaagde in conv] . Deze kosten zullen ex aequo et bono gesteld worden op 50 % van de advocaatkosten, dus op € 29.332,03. Voor de berekening van de legitieme portie zal een bedrag van in totaal € 30.221,14 (€ 29.332,03 + € 889.11) aan vereffeningskosten in mindering worden gebracht.
4.37.
De in aanmerking te nemen schulden en kosten zullen aldus worden vastgesteld op een bedrag van € 5.445,00 + € 1.982,10 + € 16.168,66 + € 30.221,14 = € 53.816,90.
De in aanmerking te nemen schenkingen door moeder
4.38.
Vast staat dat moeder op enig ogenblik de bungalow met landbouwschuur aan [eiser in conv 2] heeft verkocht voor een bedrag van fl. 179.500,00 (€ 81.453,55), dat dit bedrag in drie termijnen, in 1982, 1984 en 1987, is kwijtgescholden en dat dit bedrag moet worden meegerekend bij de bepaling van de legitimaire massa. [gedaagde in conv] stelt dat in plaats daarvan de legitimaire massa met een bedrag van € 135.755,92 vermeerderd moet worden, omdat de bungalow en schuur aan [eiser in conv 2] verpacht waren, zodat hij een en ander vrij van pacht heeft verkregen.
Ook in dit verband hebben [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] aangevoerd dat moeder niet verarmd werd door de verkoop in verpachte staat, omdat het haar onder de toen geldende pachtwet niet vrijstond de gronden in onverpachte staat aan een derde te verkopen en te leveren.
[gedaagde in conv] heeft dit niet weersproken. Nu voorts niet is gesteld of gebleken dat moeder de bedoeling had [eiser in conv 2] met deze verkoop tegen de prijs in verpachte staat te bevoordelen, wordt [gedaagde in conv] stelling dat er sprake is geweest van een schenking van € 135.755,92 verworpen. De rechtbank gaat dus alleen uit van een schenking van € 81.453,55 door moeder aan [eiser in conv 2] .
De berekening van de legitieme porties van [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] in de nalatenschap van moeder
4.39.
De legitimaire massa in de nalatenschap van moeder kan aan de hand van hetgeen hiervoor is overwogen worden gesteld op: Activa nalatenschap € 1.459.907,27
Schenking aan [eiser in conv 2]
€ 81.453,55
€ 1.541.360,82
Schulden en kosten €
53.816,90-/-
Legitimaire massa € 1.487.543,92
De legitieme portie van [eiseres in conv 1] is daarvan 1/6 deel dus € 247.923,99. De legitieme portie van [eiser in conv 2] is € 247.923,99 minus het bedrag van € 81.453,55 is € 166.470,44.
[gedaagde in conv] zal veroordeeld worden tot betaling van deze bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2024.
Ten slotte nog in reconventie
De inboedel van moeder
4.40.
De vordering voor recht te verklaren dat de inboedel van de woning aan de [adres 1] tot de nalatenschap van erflaatster behoort, welke inboedel bestaat uit onder andere (maar niet uitsluitend) een partij gezaagd eikenhout, Bentheimer stenen, een klok, een kloostertafel en een kluis zal worden afgewezen. Vast staat dat moeder in 1996 uit deze woning is vertrokken, dat vader daar is blijven wonen en dat vader en moeder in 1996 (in aanwezigheid van hun advocaten) en ook later nog spullen hebben verdeeld. Vast staat voorts dat moeder in de procedure die in 2008 is geëindigd met het arrest van het hof geen vordering met betrekking tot deze inboedel heeft ingesteld (productie 26: onder 3.1.1: de verdeling van deze gemeenschap is door partijen
nietgevorderd) en dat zij ook na het overlijden van vader in 2009 nooit heeft gevraagd om afgifte van onder meer het hout, de stenen, een klok, de kloostertafel en de kluis. Naar het oordeel van de rechtbank biedt dit alles steun aan het verweer van [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] dat moeder op enig ogenblik afstand heeft gedaan van de in en bij de woning achtergebleven spullen. Zij hebben de door [gedaagde in conv] gestelde afspraak dat vader de spullen voor moeder zou bewaren weersproken, waarna [gedaagde in conv] geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die het bestaan van deze afspraak zouden kunnen onderbouwen.
Dat deze inboedel tot de nalatenschap van moeder behoort, is dus niet komen vast te staan.
Het conservatoir beslag op de tot de nalatenschap van moeder behorende onroerende zaken en de bank/effectenrekening bij de ABN-AMRObank.
4.41.
[gedaagde in conv] vordering tot opheffing van deze conservatoire beslagen zal ook worden afgewezen. [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] hebben betwist dat de beslagen onnodig zijn gelegd en aangevoerd dat zij belang bij handhaving daarvan hebben tot zekerheid van verhaal van hun vorderingen, zolang niet is betaald. Na betaling zullen zij de beslagen opheffen, zo hebben zij aangekondigd.
[gedaagde in conv] heeft hiertegenover geen feiten of omstandigheden aangevoerd die zouden kunnen leiden tot het oordeel dat de beslagen onnodig zijn gelegd. Ook heeft hij niet gesteld dat door handhaving van de beslagen zijn belangen worden geschaad en dat is evenmin gebleken. Hij heeft verklaard dat er geen reden is aan te nemen dat hij de legitieme vordering, indien onherroepelijk vastgesteld, niet zal voldoen. Omdat echter de vordering nog niet onherroepelijk vast staat (hoger beroep is immers nog mogelijk), gaat nu het belang van [eiseres in conv 1] en [eiser in conv 2] bij handhaving van de beslagen boven een belang dat [gedaagde in conv] zou kunnen hebben bij opheffing daarvan.
En in conventie en in reconventie
4.42.
De familierelatie tussen partijen en het onderwerp van geschil (de nalatenschappen van hun ouders) zijn aanleiding de kosten van deze procedures tussen hen te compenseren, zodat zij ieder de eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De rechtbank
In conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde in conv] om binnen drie weken na betekening van dit vonnis aan [eiseres in conv 1] te betalen het bedrag van € 247.923,99, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 21 februari 2024 tot aan de dag van betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde in conv] om binnen drie weken na betekening van dit vonnis aan [eiser in conv 2] te betalen het bedrag van € 166.470,44, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 21 februari 2024 tot aan de dag van betaling,
5.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen zo dat zij ieder de eigen kosten dragen,
In reconventie
5.5.
veroordeelt [eiseres in conv 1] tot betaling aan [gedaagde in conv] van het bedrag van € 18.164,15, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 juli 2024 tot aan de dag van betaling,
5.6.
veroordeelt [eiser in conv 2] tot betaling aan [gedaagde in conv] van het bedrag van € 18.164,15, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 juli 2024 tot aan de dag van betaling,
5.7.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen zo dat zij ieder de eigen kosten dragen,
5.9.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.K.J. Steketee en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025.
AP/MS