ECLI:NL:RBGEL:2025:1296

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
05.340013.24.vs
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 21-jarige man voor poging tot zware mishandeling met een mes tijdens een vechtpartij in Apeldoorn

Op 17 februari 2025 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een 21-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 25 oktober 2024 in Apeldoorn, waar de verdachte betrokken was bij een vechtpartij met het slachtoffer. Tijdens deze confrontatie heeft de verdachte het slachtoffer met gebalde vuist geslagen en met een mes gestoken, wat resulteerde in verwondingen aan het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat het letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van zware mishandeling. Echter, de rechtbank achtte de poging tot zware mishandeling wel bewezen, omdat de verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 74 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn blanco strafblad, wat invloed had op de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.340013.24
Datum uitspraak : 17 februari 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2004 in [geboorteplaats] , Syrië,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. V.A. Batelaan, advocaat in Harderwijk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 oktober 2024 te Apeldoorn
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meerdere steek- en/of
snijverwondingen, heeft toegebracht door
-één of meermalen die [slachtoffer] met gebalde vuist in/tegen het gezicht, althans op/tegen het
hoofd te slaan en/of te stompen en/of (vervolgens)
-één of meermalen met mes één of meer stekende bewegingen naar en/of in de richting van het
hoofd en/of het (boven)lichaam van die [slachtoffer] te maken en/of (daarbij)
-die [slachtoffer] met een mes (krachtig) in de rug en/of de hand en/of de pols en/of de arm te
steken en/of te snijden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 oktober 2024 te Apeldoorn
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
-één of meermalen die [slachtoffer] met gebalde vuist in/tegen het gezicht, althans op/tegen het
hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens)
-één of meermalen met mes één of meer stekende bewegingen heeft gemaakt naar en/of in de
richting van het hoofd en/of het (boven)lichaam van die [slachtoffer] en/of (daarbij)
-die [slachtoffer] met een mes (krachtig) in de rug en/of de hand en/of de pols en/of de arm heeft
gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 25 oktober 2024 heeft in Apeldoorn een vechtpartij plaatsgevonden. Bij deze vechtpartij waren aangever [slachtoffer] en verdachte betrokken. [2] Bij de vechtpartij is [slachtoffer] gewond geraakt. Hij had onder andere steek- en/of snijwonden in zijn pink, zijn pols en op zijn rug. In totaal heeft [slachtoffer] daarvoor vijf hechtingen gekregen. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het opgelopen letsel geen zwaar lichamelijk letsel is en vraagt daarom verdachte vrij te spreken van het plegen van zware mishandeling.
De officier van justitie heeft gesteld dat wel wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in overeenstemming met de officier van justitie bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer] verklaart dat hij lopend onderweg naar zijn werk was en dat hij aan het bellen was. Een onbekende man passeert hem om de fiets en spreekt hem aan. Hij zag dat de man een mes pakte. De man sloeg hem vervolgens drie à vier keer hard met zijn rechtervuist op zijn linkeroog en op andere plekken op zijn hoofd. Hij heeft de man om zijn rug gepakt en op de grond gelegd in een soort houtgreep. Hij voelde plotseling pijn aan zijn rechterschouder.
Beiden stonden toen weer op. [slachtoffer] zag dat de man het mes in zijn rechterhand had en dat hij in zijn linkerarm wilde steken. Toen [slachtoffer] probeerde om het mes af te pakken, werd hij geraakt in zijn rechterhand bij zijn pink en in zijn rechterpols. Daarna maakte de man nog een paar keer een stekende beweging zonder hem te raken. Hij pakte de man bij zijn rechterarm en daarbij stak de man nog een paar keer. De man is door de politie meegenomen. [4]
Videofragmenten van 25 oktober 2024 tonen de hoek van de Nieuwstraat met de Museumpassage. Verbalisant [verbalisant 1] beschrijft dat op de beelden onder andere is te zien:
  • een man, die als verdachte wordt herkend, met zijn rechtervuist met volle kracht uithaalt tegen de linkerkant van het gezicht van een andere man, die als [slachtoffer] wordt herkend, en daarna slaat hij nog een keer op het hoofd van [slachtoffer] ;
  • dat verdachte een mes in de richting van het hoofd van [slachtoffer] beweegt;
  • dat verdachte met het mes van boven naar beneden slaat in de richting van [slachtoffer] , dat verdachte met het mes slaat en [slachtoffer] mogelijk werd geraakt op zijn rug;
  • dat verdachte meerdere keren probeert om met het mes te steken richting [slachtoffer] .
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] met de vuist heeft geslagen, hem met een mes heeft gestoken in de handen/armen en dat hij met het mes in de richting van het hoofd van [slachtoffer] heeft gestoken. [6]
Vrijspraak primair ten laste gelegde feit
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van aangever [slachtoffer] . Het letsel zoals dat uit het dossier blijkt is onvoldoende om te kunnen spreken van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van de primair ten laste gelegde zware mishandeling.
Subsidiair ten laste gelegde feit
Verdachte bekent dat hij als eerste [slachtoffer] eenmaal met een vuist heeft geslagen in het gezicht. Op grond van de camerabeelden oordeelt de rechtbank dat verdachte [slachtoffer] een keer met volle kracht met de vuist in het gezicht heeft geslagen en vervolgens nog een keer op het hoofd heeft geslagen. Het staat vast dat verdachte een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van het hoofd van [slachtoffer] , dat hij meerdere stekende bewegingen heeft gemaakt richting [slachtoffer] en dat hij met het mes heeft gestoken in diens handen/armen. Dat hij [slachtoffer] ook in zijn rug heeft geraakt acht de rechtbank bewezen verklaard op grond van verklaring van [slachtoffer] , de videobeelden en de letselbeschrijving van [slachtoffer] .
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet blijkt dat verdachte vol opzet heeft gehad om aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De vervolgvraag is dan of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Er is sprake van voorwaardelijk opzet indien er een aanmerkelijke kans is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Verdachte heeft een keer met gebalde vuist, gericht en met kracht tegen het gezicht van [slachtoffer] geslagen. Ook heeft hij met een mes tijdens een gevecht gestoken in (de richting van) de armen, handen, rug, bovenlichaam en het hoofd van [slachtoffer] . Het mes dat verdachte gebruikte, betrof een keukenmes van in totaal 20 centimeter lang, met een lemmet van 8 centimeter lang. [7]
Door deze gedragingen heeft verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven geroepen. Het hoofd en het gezicht vormen een kwetsbaar onderdeel van het lichaam. Het met kracht met gebalde vuist slaan tegen het gezicht kan zwaar lichamelijk letsel veroorzaken, net als het steken met het mes richting het hoofd. Het is ook een feit van algemene bekendheid dat het steken met een mes in het lichaam kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel.
Nu dit een feit van algemene bekendheid is, stelt de rechtbank vast dat verdachte zich ook bewust was van die aanmerkelijke kans. Met zijn gedragingen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde, een poging tot zware mishandeling.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks25 oktober 2024 te Apeldoorn
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
-één
maalof meermalendie [slachtoffer] met gebalde vuist
in/tegen het gezicht,
althans op/tegen het hoofdheeft geslagen
en/of gestompten
/of(vervolgens)
-
één ofmeermalen met
eenmes
één of meerstekende bewegingen heeft gemaakt naar en
/ofin de richting van het hoofd en
/ofhet (boven)lichaam van die [slachtoffer] en
/of (daarbij)-die [slachtoffer] met een mes
(krachtig)in de rug en
/ofde hand en
/ofde pols en
/ofde arm heeft
gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
subsidiair:
Poging tot zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Tevens vraagt de officier van justitie om oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die verdachte al heeft vastgezeten, te weten 14 dagen. Daarnaast verzoekt de raadsvrouw om een taakstraf voor de duur van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De raadsvrouw vraagt om de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden ook op te leggen.
Subsidiair verzoekt zij de rechtbank om in ieder geval niet boven de eis van de officier van justitie uit te komen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Door zijn handelen heeft verdachte bij aangever pijn, letsel en psychisch leed veroorzaakt, wat ook is gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. Verdachte mag van geluk spreken dat het toegebrachte letsel geen ernstigere gevolgen heeft gehad.
Verdachte is nog jong en uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder in Nederland is veroordeeld.
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte daarnaast kennisgenomen van de reclasseringsadviezen van 6 november 2024 en 20 januari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte sinds zijn schorsing uit voorlopige hechtenis de afspraken met de reclassering nakomt. Verdachte heeft behalve op het gebied van financiën geen grote problemen. Hij is druk bezig een zelfstandig leven op te bouwen in Nederland. Hij heeft recentelijk zijn rijbewijs gehaald, heeft een studio in [plaats] en benadrukt tijdens de zitting meermalen dat hij erg graag een baan wil vinden, maar daarvoor eerst het vonnis in deze zaak moet afwachten.
De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, namelijk een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling en het meewerken aan schuldhulpverlening.
Tijdens de terechtzitting heeft verdachte zijn spijt betuigd en verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Verdachte beseft dat hij anders had kunnen en moeten handelen op dat moment.
De rechtbank heeft voor de strafmaat rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het LOVS. Daaruit volgt dat het oriëntatiepunt voor een poging zware mishandeling een gevangenisstraf van ongeveer 4,5 maand is. Verdachte heeft in het kader van de voorlopige hechtenis 14 dagen vastgezeten. Met het oog op bovengenoemde omstandigheden, meer in het bijzonder de jonge leeftijd en het blanco strafblad van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet terug de gevangenis in hoeft.
De rechtbank legt verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 74 dagen op, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de 14 dagen die verdachte al heeft vastgezeten. De rechtbank zal de proeftijd bepalen op 3 jaar, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast legt de rechtbank een taakstraf voor de duur van 120 uren op.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 12.991,38 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De gevorderde materiele schade bestaat uit € 75,- voor een T-shirt, € 75,- voor een trui,
€ 1.317,78 voor een telefoon en € 11.523,60 voor gederfde inkomsten inclusief vakantiegeld.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op de volgende standpunten gesteld:
  • De kosten van de trui en het T-shirt zijn voldoende onderbouwd en kunnen worden toegewezen;
  • Uit het dossier blijkt niet dat de telefoon van de benadeelde partij kapot is gegaan. De officier van justitie verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in dit deel van de vordering;
  • Voor wat betreft de gederfde inkomsten en het vakantiegeld gaat de officier van justitie uit van 70% (€ 8.066,20) van het gevorderde bedrag en verzoekt de rechtbank de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering;
  • Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade vraagt de officier van justitie aan de rechtbank om gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid. De officier van justitie is van mening dat het bedrag van € 5.000,- te hoog is en dat € 2.500,- passender is.
De toe te wijzen bedragen moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast vordert de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting voor het strafproces is. De vordering is pas één werkdag voor de terechtzitting ingediend en dat is strijdig met de
equality of arms. De raadsvrouw heeft geen tijd gehad de vordering nog te bespreken met verdachte.
Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op de volgende standpunten:
  • Ten aanzien van de trui en het T-shirt refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank;
  • Uit het dossier blijkt niet dat de telefoon kapot is gegaan en bovendien is geen rekening gehouden met de afschrijving. De raadsvrouw verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in dit deel van de vordering;
  • Gesteld wordt dat de benadeelde niet meer kon werken, maar dat is niet onderbouwd. Er is geen bewijs van een ziekmelding. Bovendien had hij een lopende arbeidsovereenkomst en zou hij dus zijn doorbetaald door zijn werkgever bij een ziekmelding. De raadsvrouw verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in dit deel van de vordering;
  • Het gevorderde bedrag aan immateriële schade moet worden gematigd omdat het een poging betreft en bovendien moet er rekening gehouden worden met eigen schuld aan de kant van de benadeelde. In het geval de hoogte van de vordering te maken heeft met geleden psychische schade, dan merkt de raadsvrouw op dat een overzicht van de huisarts hiervoor niet voldoet. Naar de mening van de raadsvrouw is een bedrag van maximaal € 1.000,- gerechtvaardigd.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in de vordering, aangezien de vordering tijdig is ingediend en geen onevenredige belasting van het proces oplevert. De rechtbank overweegt ten aanzien van de gevorderde materiële schade als volgt.
  • Dat de benadeelde partij schade heeft opgelopen aan zijn trui en T-shirt is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk. Deze vordering is ook niet betwist. De rechtbank zal daarom de kosten van € 150,- (twee maal € 75,-) toewijzen;
  • De benadeelde partij heeft zijn vordering voor wat betreft de telefoon niet voldoende onderbouwd. Uit niets is gebleken dat de telefoon kapot is gegaan en dat dat het gevolg is geweest van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering;
  • De post die ziet op het gederfde inkomen en vakantiegeld acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. In de letselrapportage leest de rechtbank dat de geschatte genezingsduur twee weken betrof. De benadeelde partij stelt dat hij minstens vijf maanden niet heeft kunnen werken. Uit de stukken blijkt niet dat hij zich ziek heeft gemeld en het is ook niet duidelijk geworden waarom hij niet heeft kunnen werken. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering;
  • De benadeelde partij heeft ten gevolge van het ten laste gelegde handelen letsel en blijvende littekens opgelopen. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid en stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 1.000,-.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
74 dagen;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte zich zal blijven melden bij de reclassering en zich gedurende de proeftijd zal blijven melden bij deze instelling, zo vaak en zolang de instelling dat noodzakelijk acht. Tot eind maart zal dit bij de Rosariumstraat 41 te Apeldoorn zijn en daarna aan de Houtwal 16a te Zutphen;
  • verdachte zich gedurende de proeftijd (of zoveel korter als de reclassering nodig vindt) onder behandeling zal stellen van poli- en dagkliniek De Tender (Transfore) te Apeldoorn of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra er een behandelaanbod is gedaan. Verdachte zal zich houden aan de aanwijzingen die in dat kader worden gegeven;
  • verdachte zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt het meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt op een
taakstraf van 120 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 150,- aan materiële schade en € 1.000,-aan immateriële schade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële en immateriële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 150,- aan materiële schade en een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 21 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Verkroost (voorzitter), mr. Y. Yeniay-Cenik en mr. A.T.G. van Wandelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.A. Dams, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 februari 2025.
Mr. P. Verkroost is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024503123, gesloten op 18 november 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-Verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 9.
3.Letselrapportage, p. 76-78.
4.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 9-10.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 33.
6.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] , p. 119, 120 en verklaring van verdachte ter terechtzitting.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 55.