ECLI:NL:RBGEL:2025:1284

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
403378
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civielrechtelijke toestemming voor het houden van hoogspanningskabels in projectgebied voor stadsontwikkeling

In deze zaak vordert eiser, eigenaar van percelen grond in de gemeente Ouder-Amstel, dat gedaagde, beheerder van het hoogspanningsnet, haar ondergrondse hoogspanningskabels uit de grond verwijdert. Eiser stelt dat de aanwezigheid van deze kabels de ontwikkeling van een nieuwe stadswijk, genaamd 'De Nieuwe Kern', belemmert. De rechtbank oordeelt echter dat gedaagde civielrechtelijke toestemming heeft voor het houden van de kabels, en dat deze toestemming alleen kan worden ingetrokken indien eiser daarvoor een zwaarwegende grond heeft. De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat er zwaarwegende redenen zijn om de toestemming in te trekken, en wijst de vorderingen van eiser af. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die in totaal € 5.778 bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/403378 / HA ZA 22-194
Vonnis van 26 februari 2025
in de zaak van
[eiser],
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. W.J. Bosma,
tegen
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.W.M. Hagelaars.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 augustus 2022,
- de mondelinge behandeling van 29 november 2022, waarvan een verkort en een uitgewerkt proces-verbaal is opgemaakt, tijdens welke behandeling [eiser] een akte overlegging productie tevens houdende akte uitlaten en wijziging van eis heeft genomen,
- de akte uitlating productie van [gedaagde] van 28 december 2022,
- de aktes van 15 mei 2024, waarbij beide partijen een afschrift van het verrichte haalbaarheidsonderzoek hebben overgelegd, en bij welke akte [eiser] haar eis heeft gewijzigd,
- de mondelinge behandeling van 24 januari 2025, waarvan een verkort proces-verbaal is opgemaakt, tijdens welke behandeling beide partijen nog aktes (met producties) hebben genomen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
[eiser] is eigenaar van verschillende percelen grond, gelegen in de gemeente Ouder-Amstel aan de zuidwestkant van de spoorlijn tussen station Amsterdam Bijlmer Arena en station Duivendrecht (in roze ingetekend op de kaart onder 2.2). Die percelen maken onderdeel uit van een projectgebied, waarin [eiser] een nieuwe stadswijk wil realiseren: ‘ [naam 1] ’. [eiser] heeft samen met de overige grondeigenaren in dat gebied een structuurvisie opgesteld, die op 25 november 2021 door de gemeenteraad van de gemeente Ouder-Amstel is vastgesteld.
2.2.
In het projectgebied liggen ondergrondse hoogspanningskabels en buizen van [gedaagde] , beheerder van het landelijk hoogspanningsnet. De hoogspanningskabels zijn onderdeel van de verbinding tussen de hoogspanningsstations Diemen en Bijlmer Noord, welke verbinding belangrijk is voor de elektriciteitsvoorziening in de regio Amsterdam Zuidoost. De ondergrondse hoogspanningskabels lopen over een tracé dat in donkerblauwe lijnen is ingetekend in onderstaande kaart. Partijen zijn het erover eens dat één van die kabels is neergelegd in 1976 en één in 1993. Beide nog functionerende hoogspanningskabels lopen onder meer door de aan [eiser] toebehorende percelen met nummers 4122 en 4538 (lichtblauw in de kaart) en 4540 (lichtgeel in de kaart). Langs hetzelfde tracé liggen ook twee stalen buizen van [gedaagde] die op dit moment niet meer in gebruik zijn. De buizen en hoogspanningskabels worden door [eiser] gezamenlijk geduid als ‘de kabels en leidingen’.
2.3.
Volgens [eiser] is voor de realisatie van [naam 1] noodzakelijk dat de in het projectgebied gelegen kabels en leidingen van [gedaagde] worden verwijderd. Bij brief van 8 juli 2020 heeft de projectmanager [naam 1] van de gemeente Ouder-Amstel, mede namens [eiser] , aan [gedaagde] gevraagd om uiterlijk medio 2022 het oostelijk deel van het tracé te verleggen (zijnde het tracé ten oosten van het hoogspanningsstation Bijlmer Noord dat loopt door perceel 4122 tot aan de spoorlijn). [gedaagde] heeft aan dat verzoek, en aan een latere sommatie, geen gehoor gegeven.
2.4.
[eiser] stelt zich in deze procedure op het standpunt dat [gedaagde] geen civielrechtelijk (lig)recht heeft om de kabels en leidingen ter plaatse te houden. Zij wijst erop dat uit het haalbaarheidsonderzoek dat [bedrijf 1] op verzoek van partijen heeft uitgevoerd (zie het rapport van 24 april 2024 dat partijen op 15 mei 2024 in het geding hebben gebracht), blijkt dat het mogelijk is de hoogspanningsverbinding om het projectgebied heen te verleggen. In deze procedure vordert [eiser] kort gezegd dat de rechtbank voor recht verklaart dat [gedaagde] de kabels en leidingen in de percelen van [eiser] zonder civielrechtelijk (lig)recht houdt en dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot verwijdering van die kabels en leidingen, aan te vangen binnen vier weken na het vonnis en te voltooien binnen 42 maanden nadien, op straffe van een dwangsom.
2.5.
Volgens [gedaagde] moeten de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Zij voert aan dat zij door verjaring eigenaar is geworden van een opstalrecht van de hoogspanningsverbinding. Daarnaast is volgens haar de rechtsvordering van [eiser] tot opheffing van de onrechtmatige toestand verjaard. Als sprake is van het aanleggen en houden van de kabels mét civielrechtelijke toestemming, is die toestemming niet rechtsgeldig ingetrokken, aldus [gedaagde] .
2.6.
De rechtbank komt tot de conclusie dat [eiser] (stilzwijgende) toestemming aan (de rechtsvoorgangers van) [gedaagde] heeft verstrekt voor het leggen en houden van de kabels en leidingen in het aan de orde zijnde tracé, dat [eiser] zwaarwegende redenen nodig heeft om die toestemming in te mogen trekken en dat [eiser] onvoldoende duidelijk heeft weten te maken dat dergelijke zwaarwegende redenen aanwezig zijn. De vorderingen van [eiser] zullen daarom worden afgewezen.
2.7.
De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot deze oordelen is gekomen.

3.De beoordeling

Civielrechtelijke toestemming voor het houden van de hoogspanningskabels
3.1.
[eiser] heeft wisselende standpunten ingenomen ten aanzien van de vraag of [gedaagde] over civielrechtelijke toestemming beschikte voor het leggen en houden van de kabels en leidingen in de aan [eiser] toebehorende percelen in het oostelijk deel van het projectgebied (ingetekend in de kaart onder 2.1). Met die wisselende standpunten geconfronteerd, heeft [eiser] tijdens de eerste zitting verklaard dat voor iedereen duidelijk is dat hier civielrechtelijke toestemming is gegeven en dat de kabels niet onrechtmatig zijn geplaatst. Desondanks zou [gedaagde] , omdat die toestemming bij brief van 8 juli 2020 is ingetrokken, geen recht toekomen op het ter plaatse houden van de kabels, aldus [eiser] . Tijdens de tweede zitting heeft [eiser] eerst verklaard dat uit de verleende publiekrechtelijke vergunningen geen (uitdrukkelijke) civielrechtelijke toestemming kan worden afgeleid, maar slechts gedogen. Vervolgens heeft zij verklaard dat er wel privaatrechtelijke afspraken moeten zijn gemaakt, omdat het sluiten van privaatrechtelijke afspraken als voorwaarde was opgenomen in de publiekrechtelijke vergunningen en de hoogspanningskabels er liggen.
3.2.
[gedaagde] heeft aangevoerd geen civielrechtelijk ligrecht te hebben kunnen achterhalen en ervan uit te gaan dat dat er niet is. Een dergelijk ligrecht kan volgens haar niet uit de publiekrechtelijke vergunningen en overige feiten en omstandigheden van het geval worden afgeleid. Door de kabels desondanks in de grond van [eiser] te leggen, heeft zij een opstalrecht in bezit genomen, dat zij inmiddels door verjaring heeft gekregen (op grond van artikel 3:105 BW juncto artikel 3:314 lid 2 BW). Als van een opstalrecht geen sprake is, maakt het ontbreken van toestemming volgens [gedaagde] dat in ieder geval sprake is van een onrechtmatige toestand. De rechtsvordering tot opheffing daarvan is inmiddels verjaard (op grond van artikel 3:314 lid 1 BW).
3.3.
De rechtbank overweegt als volgt. De eerste hoogspanningskabels die overeenkomstig het in de kaart onder 2.1 ingetekende kabeltracé zijn gelegd, zijn in 1976 gelegd en in 1978 in gebruik genomen. Het betrof twee 150 kV-gasdrukkabels, die in 2018 zijn verwijderd en waarvan alleen de stalen buizen zijn blijven liggen, en een naast die kabels gelegde oliedrukkabel. Voor het leggen en hebben van de gasdrukkabels had [eiser] namens de Minister van Verkeer en Waterstaat op 8 maart 1977 een publiekrechtelijke vergunning verleend aan (het Energiebedrijf van) de gemeente Amsterdam, rechtsvoorganger van [gedaagde] . Met betrekking tot de oliedrukkabel is door [gedaagde] geen vergunning aangetroffen. Vervolgens zijn in 1993 parallel aan de oliedrukkabel een hoogspannings- en glasvezelkabel geplaatst. Voor het leggen en hebben van die kabels heeft [eiser] namens de Minister van Verkeer en Waterstaat op 26 oktober 1992 een publiekrechtelijke vergunning afgegeven aan [bedrijf 3] (eveneens een rechtsvoorganger van [gedaagde] ). Tijdens de tweede zitting waren partijen het erover eens dat de vergunning uit 1992 zag op het gehele kabeltracé als ingetekend in de kaart onder 2.1 en dat de in 1992 gerealiseerde hoogspanningskabel parallel is gelegd aan de in 1976 neergelegde oliedrukkabel. Zowel in de vergunning voor de gasdrukkabels uit 1977 als in de vergunning voor de hoogspanningskabel uit 1992 is opgenomen dat van de vergunning geen gebruik mag worden gemaakt “dan nadat tussen de vergunninghouder en [eiser] overeenstemming was bereikt over een regeling inzake het voor het werk gebruiken van de spoorweg”. Partijen zijn het erover eens dat daarmee bedoeld werd dat voor het mogen aanleggen en houden van de kabels in de grond van [eiser] ook nog civielrechtelijke toestemming van [eiser] nodig was.
3.4.
Anders dan in het westelijke deel van het projectgebied [naam 1] is door (de rechtsvoorgangers van) partijen in het onderhavige oostelijke deel van het projectgebied geen opstalrecht voor het houden van ondergrondse kabels gevestigd. Ook is ten aanzien van de in dit deel van het projectgebied gelegen kabels niet gebleken dat anderszins schriftelijke civielrechtelijke toestemming voor het leggen en houden van kabels is verleend.
3.5.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] vanaf het leggen van de kabels in 1976 wist van de ligging van de kabels. Zij heeft zowel in 1977 als in 1992 zelf in mandaat publiekrechtelijke vergunningen verleend voor ondergrondse kabels in dit tracé en wist van de realisering af. Niet gesteld of gebleken is dat [eiser] voorafgaand aan het verzoek van 8 juli 2020 eerder bezwaar heeft gemaakt tegen het feit dat de rechtsvoorgangers van [gedaagde] de kabels in de grond hebben gelegd en gehouden.
3.6.
Deze feiten en omstandigheden maken dat het ervoor moet worden gehouden dat [eiser] privaatrechtelijke toestemming heeft verleend – al dan niet impliciet – voor het leggen en het houden van de in het oostelijke deel van het projectgebied aanwezige ondergrondse hoogspanningskabels. De wetenschap die [eiser] had van de plaatsing en aanwezigheid van de kabels in haar grond, in samenhang bezien met het gedurende meer dan 40 jaar niet protesteren tegen het ontbreken van enig recht of titel voor deze grote – naar zijn aard als langdurig bedoelde – inbreuk op haar eigendomsrecht, kan niet anders worden geduid dan als toestemming. Dat geldt temeer nu [eiser] tot tweemaal toe in mandaat vergunningen heeft verleend en uit dien hoofde wist dat [gedaagde] naast een publiekrechtelijke vergunning ook privaatrechtelijke toestemming nodig had om de kabels te mogen leggen. In het geval zij niet toestemde in de plaatsing van de kabels in haar grond, had voor de hand gelegen dat [eiser] dat, in ieder geval toen zij in 1992 opnieuw in mandaat vergunning verleende dan wel toen de nieuwe hoogspanningskabel in haar grond werd gelegd, aan de rechtsvoorganger van [gedaagde] had laten weten. Dat heeft zij als gezegd niet gedaan.
3.7.
Het voorgaande wordt niet anders als wordt aangenomen dat voor de oliedrukkabel een publiekrechtelijke vergunning ontbreekt. Vaststaat immers dat die kabel tegelijk is gelegd met de gasdrukkabels die wel vergund waren en langs hetzelfde tracé als die kabels, en dat vervolgens parallel aan de oliedrukkabel de in 1992 vergunde kabels zijn geplaatst. Waar op grond van het voorgaande wordt aangenomen dat [eiser] haar (civielrechtelijke) toestemming heeft verleend voor het leggen en houden van de gasdrukkabels in 1976 en vervolgens opnieuw voor de in 1993 neergelegde hoogspanningskabel, valt niet in te zien waarom die civielrechtelijke toestemming niet zou zien op de parallel aan die kabels lopende oliedrukkabel.
3.8.
In verband met die toestemming kan [gedaagde] niet worden aangemerkt als een niet-rechthebbende bezitter van een opstalrecht en was ook geen sprake van een onrechtmatige toestand. Dat betekent dat haar beroep op verjaring op grond van artikel 3:314 lid 1 of lid 2 BW niet opgaat.
Toestemming kan alleen worden ingetrokken als daar een zwaarwegende grond voor bestaat
3.9.
[gedaagde] voert, onder verwijzing naar de rechtsregels die gelden voor duurovereenkomsten, aan dat [eiser] haar civielrechtelijke toestemming niet zonder zwaarwegende grond kan intrekken. [eiser] betwist dat zij een zwaarwegende grond nodig heeft voor intrekking van de toestemming. Daarbij is volgens haar van belang dat hier geen rechten van [gedaagde] op papier staan.
3.10.
Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is een voor onbepaalde tijd aangegane duurovereenkomst in beginsel opzegbaar is. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval echter meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat. [1]
3.11.
Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat de eisen van redelijkheid en billijkheid in dit geval maken dat intrekking van de civielrechtelijke toestemming voor het houden van voormelde hoogspanningskabels alleen mogelijk is indien [eiser] daarvoor een voldoende zwaarwegende grond heeft. De rechtbank komt tot dat oordeel op basis van de volgende (onbetwiste) feiten en omstandigheden:
de hoogspanningsverbindingen van [gedaagde] zijn onderdeel van de vitale infrastructuur voor elektriciteit; als de verbindingen worden verwijderd voordat een alternatief tracé is gerealiseerd, zal de belastingvraag van het voorzieningsgebied Amstelveen of Bijlmer Noord moeten worden afgeschakeld om te voorkomen dat de 150 kV-verbinding Amstelveen-Bijlmer Zuid door overbelasting beschadigd raakt en uitvalt; dit betekent dat ongeveer de helft van Amstelveen of geheel Bijlmer Noord zonder stroom komt te zitten;
het landelijk stroomnet staat onder grote druk en er is te weinig capaciteit, zowel op het huidige stroomnet als in mensen en middelen aan de zijde van de netbeheerders;
deze 150 kV-verbinding met twee circuits kan niet eenvoudig worden verlegd; uit het haalbaarheidsonderzoek is inmiddels duidelijk geworden dat alleen de daar onderzochte variant 4 voorlopig technisch en ruimtelijk haalbaar wordt geoordeeld; de kosten daarvan worden geraamd op € 12.898.053 exclusief btw, met een bandbreedte van +/- 30%; de totale doorlooptijd voor het realiseren van variant 4 is geraamd op 42 maanden, waarbij is opgemerkt dat daarbij geen rekening is gehouden met lange levertijden, bezwaren vanuit de ruimtelijke procedure, of gebrek aan engineering- en /of uitvoeringscapaciteit; verder is opgemerkt dat aanvullende onderzoeken nodig zijn, waaronder afstemming met stakeholders (met name ProRail, eigenaar van een deel van de grond waarin variant 4 loopt), en verdergaande inventarisatie van de publiek-en privaatrechtelijke aspecten; verder zijn in het haalbaarheidsonderzoek een aantal risico’s benoemd die, als zij zich realiseren, ertoe kunnen leiden dat het tracé niet vergunbaar zal blijken en/of de verbinding niet realiseerbaar.
3.12.
[eiser] heeft, in het licht van voormelde zwaarwegende feiten en omstandigheden, te weinig aangevoerd op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat zij haar toestemming ook zonder zwaarwegende grond kan intrekken. Dat de toestemming niet schriftelijk is vastgelegd, is hiervoor onvoldoende. Bij gebreke van overige aangevoerde tegenargumenten, houdt de rechtbank het ervoor dat [eiser] een zwaarwegende grond voor de opzegging dient te hebben.
Geen zwaarwegende grond voor intrekking van de toestemming
3.13.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat het enkele feit dat het de bedoeling is ter plaatse een nieuwe stadswijk te realiseren, gezien de woningnood, een zwaarwegende grond voor intrekking van de civielrechtelijke toestemming oplevert. Bovendien voert zij aan dat het gemaakte stedenbouwkundige plan, dat uitgaat van verlegging van de hoogspanningskabels, het enige haalbare plan is voor deze (in verband met onder andere waterhuishouding, verkeersstructuren en geldende geluidsnormen) moeilijk te ontwikkelen locatie. Zij verwijst ter onderbouwing van haar stelling naar de op 18 november 2022 door [bedrijf 2] gemaakte stedenbouwkundige onderbouwing, welke onderbouwing op diezelfde datum is ingebracht ten behoeve van de eerste zitting. Volgens [eiser] heeft [bedrijf 2] onderzocht of het hoogspanningstracé van [gedaagde] inpasbaar is in de beoogde projectontwikkeling en bleek dat niet het geval, omdat het de optimale inzet van de beschikbare ruimte voor de bouw van woningen en bijbehorende voorzieningen belemmert. Redenen daarvoor zijn onder andere dat het tracé slingerend door het projectgebied gaat en dat de technische situatie van het tracé maakt dat het geen zettingen van de grond verdraagt, waardoor de grond (te) beperkt bouwrijp te maken is omdat o.a. ophogen niet mogelijk is. Daardoor wordt minstens 16.500 m2 aan bruto vloeroppervlak verloren. Hieronder is een weergave opgenomen uit de door [bedrijf 2] gemaakte stedenbouwkundige onderbouwing, met in het paars het ingetekende kabeltracé, inclusief een veiligheidszone van 2 keer 5 meter, waarbinnen niet gebouwd mag worden; zichtbaar is dat het tracé door een aantal geprojecteerde bouwblokken loopt.
3.14.
[gedaagde] stelt daar tegenover dat vooralsnog niet duidelijk is of [eiser] een zwaarwegende grond voor intrekking van de toestemming heeft. Daarvoor is ten minste nodig dat wordt onderzocht of (en zo ja, op welke wijze) realisatie van [naam 1] ook mogelijk is ingeval de hoogspanningsverbinding van [gedaagde] wordt ingepast in de plannen. Dat is volgens [gedaagde] echter nog niet gebeurd. Ambtenaren van de gemeente Ouder-Amstel hebben aan haar bevestigd dat – omdat het gaat om een complex gebied – nog geen rekening is gehouden met aanwezige assets van [gedaagde] . Voorafgaand aan de tweede zitting heeft [gedaagde] aan [bedrijf 1] gevraagd om ter plaatse een alternatief stedenbouwkundig plan te tekenen, rekening houdend met het bestaande hoogspanningstracé. Daaruit bleek dat het, door te schuiven met bouwblokken, wel degelijk mogelijk is om een plan met behoud van de verbinding te realiseren, aldus [gedaagde] . Hieronder is een weergave van dat plan opgenomen.
Volgens [gedaagde] moet in een planologische procedure worden beoordeeld welk belang zwaarder weegt: haar belang bij handhaving van de verbinding op de huidige plek of het belang van het realiseren van gebouwen op precies de plek van de huidige verbinding. Met een dergelijke procedure is nog geen aanvang gemaakt. Alleen in het geval een zwaarwegende grond voor verplaatsing van de verbinding komt vast te staan, kan van [gedaagde] worden gevergd dat zij haar beperkte middelen en menskracht inzet om haar kabeltracé te verleggen. Wat betreft de stelling van [eiser] dat inpassing niet mogelijk is, betwist [gedaagde] verder nog dat rekening moet worden gehouden met een veiligheidsmarge van 2 keer 5 meter en dat ophoging nodig is voor het realiseren van bouwblokken.
3.15.
De rechtbank overweegt als volgt. Anders dan [eiser] aanvoert, vormt het enkele feit dat zij in het projectgebied woningbouw wil ontwikkelen (en dat dat makkelijker is als in het projectgebied geen hoogspanningskabels liggen), geen voldoende zwaarwegende grond voor het intrekken van haar civielrechtelijke toestemming voor het houden van de hoogspanningskabels. De rechtbank verwijst daartoe naar de onder 3.11 genoemde omstandigheden van het geval. Gelet op de kosten en moeite die het [gedaagde] kost om het tracé te verleggen, bezien tegen de achtergrond van haar beperkte capaciteit en de uit haar maatschappelijke taak als netbeheerder voortvloeiende verplichting om haar schaarse capaciteit zo efficiënt mogelijk in te zetten, kan in dit geval alleen geconcludeerd worden dat een voldoende zwaarwegende grond voor intrekking van de toestemming bestaat, indien redelijkerwijs niet van [eiser] gevergd kan worden dat zij de huidige hoogspanningskabels inpast in de te ontwikkelen stadswijk.
3.16.
Al in haar conclusie van antwoord heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiser] niet heeft onderzocht of een oplossing mogelijk is waarbij de hoogspanningsverbindingen blijven liggen. [eiser] stelt, onder verwijzing naar de stedenbouwkundige onderbouwing door [bedrijf 2] van 18 november 2022, dat zij wel naar de inpassing heeft gekeken. De rechtbank wijst erop dat [gedaagde] terecht heeft opgemerkt dat die onderbouwing is opgesteld de week voorafgaand aan de eerste zitting en dat daaruit niet blijkt dat [bedrijf 2] de opdracht heeft gekregen om de haalbaarheid van de inpassing van het huidige tracé (grondig) te onderzoeken. Uit de hierboven onder 3.13 opgenomen plantekening blijkt niet meer dan dat [bedrijf 2] bouwblokken is gaan intekenen, rekening houdend met onder andere treingeluid en vliegtuiggeluid, maar zonder rekening te houden met het hoogspanningstracé. Dat volgt ook uit de toelichting die [naam 2] , architect stedenbouwkundige bij [bedrijf 2] , op verzoek van [eiser] tijdens de tweede zitting heeft gegeven. Hij heeft verklaard dat met veel aspecten rekening moest worden gehouden: de wens van Ajax om de trainingsvelden op dezelfde locatie te laten, de wens om de volkstuintjes op dezelfde locatie te laten, geluidsnormen, de waterhuishouding en de stand van de ondergrond. Gesproken is met de gemeente Ouder-Amstel, de gemeente Amsterdam, Volker Wessels Vastgoed, Ajax, scholen, ecologische groeperingen en het waterschap. Dit alles was een duur en tijdrovend traject, dat heeft geresulteerd in een evenwicht dat is gevonden met alle partijen, met uitzondering van [gedaagde] . Uiteraard zijn, aldus [naam 2] , ook alternatieve plannen mogelijk en zou ook [gedaagde] aan tafel kunnen worden uitgenodigd voor inpassing van de huidige hoogspanningsverbinding in het plan, maar dat kost veel tijd en moeite. Het eerder gevonden evenwicht raakt verstoord als je naar alternatieven gaat zoeken. Dan volgt opnieuw een langdurig planvormingstraject voor een nieuw evenwicht. Volgens [naam 2] zal er vast een nieuw evenwicht komen – naar de rechtbank begrijpt: inclusief [gedaagde] –, maar dat zal weer jaren duren. Dat is kennelijk ook de reden dat [eiser] wel bereid is geweest een haalbaarheidsonderzoek naar een alternatief tracé te laten doen, maar niet (samen met [gedaagde] ) onderzoek wil laten doen naar de mogelijke inpasbaarheid van het huidige tracé in het ontwikkelplan.
3.17.
Mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] en de verklaring van [naam 2] , heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd gesteld dat er geen andere rendabele oplossing voor het projectgebied mogelijk is dan de thans ingetekende stedenbouwkundige onderbouwing die uitgaat van verlegging van de hoogspanningskabels.
Het lijkt erop dat [eiser] erop heeft gerekend dat zij aanspraak kon maken op verwijdering van de hoogspanningskabels. Om de planologische puzzel van het inrichten van het projectgebied, rekening houdend met alle verschillende belangen, zo eenvoudig mogelijk te maken, heeft zij [gedaagde] gesommeerd om tot verlegging over te gaan en [gedaagde] (althans de aanwezigheid van de hoogspanningsverbinding) niet betrokken bij de planvorming. Omdat vaststaat dat binnen het plangebied veel ruimte is voor onbebouwde functies (zoals gronden die gebruikt worden voor sport, openbare ruimte (waaronder groen) of verkeersfuncties), die zich anders dan bouwblokken wel laten combineren met de hoogspanningsverbinding, valt zonder nadere onderbouwing (die ontbreekt) niet in te zien dat een invulling van het projectgebied mét inpassing van de hoogspanningskabels niet rendabel te krijgen is en dus redelijkerwijs niet van [eiser] kan worden gevergd.
3.18.
Het voorgaande wordt niet anders doordat, zoals in het haalbaarheidsonderzoek naar voren komt, de oliedrukkabel van [gedaagde] oud en fragiel is. [gedaagde] heeft erop gewezen dat uit het onderzoek alleen blijkt dat verlegging of buiging van de oliedrukkabel, vanwege de ouderdom ervan, niet meer mogelijk is. Uit niets blijkt echter dat die kabel binnenkort moet worden vervangen, of dat hoe dan ook binnenkort verlegging of buiging van die kabel nodig is. Daarom is de staat van deze kabel niet relevant voor de vraag of verlegging van de hoogspanningskabels nodig is.
3.19.
[eiser] heeft dus niet voldoende gemotiveerd gesteld dat er een voldoende zwaarwegende grond bestaat voor intrekking van de civielrechtelijke toestemming voor het ter plaatse houden van de hoogspanningskabels. De rechtbank komt daarom niet toe aan bewijslevering en passeert het bewijsaanbod van [eiser] dat het huidige ontwikkelplan (conform de stedenbouwkundige onderbouwing van [bedrijf 2] ) het enige haalbare plan is voor deze locatie. De conclusie van het voorgaande is dat [eiser] haar civielrechtelijke toestemming voor de hoogspanningsverbinding in het oostelijk deel van het tracé niet rechtsgeldig heeft ingetrokken.
Geen belang bij verwijdering stalen buizen
3.20.
[eiser] vordert naast verwijdering van de hoogspanningskabels, ook verwijdering van de twee niet in gebruik zijnde stalen buizen op hetzelfde tracé. De rechtbank wijst deze vordering bij gebrek aan voldoende belang af. [eiser] heeft niet toegelicht dat en in welke mate zij last heeft van deze stalen buizen in de gebiedsontwikkeling en welk belang zij heeft bij een zelfstandige verwijdering van deze buizen, zolang de hoogspanningskabels in het gebied blijven liggen.
Slotsom
3.21.
[eiser] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
2.837
- salaris advocaat
2.763
(4,5 punten × € 614)
- nakosten
178
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.778

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 5.778, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. de Kerpel-van de Poel en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854