ECLI:NL:RBGEL:2025:1268

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
081330-23 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 14 februari 2025 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij de handel in harddrugs, specifiek cocaïne en MDMA. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 5.499,00, maar de verdediging betwistte deze vordering. De verdediging stelde dat niet kon worden vastgesteld hoeveel de verdachte daadwerkelijk had verdiend, aangezien de afnemers hun verklaringen hadden aangepast en de verdachte de drugs niet zelf had ingekocht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde vanaf 23 november 2022 tot en met 22 maart 2023 in harddrugs heeft gehandeld, wat een periode van vier maanden beslaat. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel herzien, omdat de politie een langere periode had aangehouden voor hun berekening. De rechtbank kwam tot de conclusie dat het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel € 1.222,00 bedraagt, gebaseerd op de bewezen periode van vier maanden. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op om dit bedrag aan de staat te betalen.

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling vastgesteld die kan worden gevorderd door de officier van justitie, welke is bepaald op 22 dagen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Tegenspraak
Parketnummer : 05/081330-23
Datum uitspraak : 14 februari 2025
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[veroordeelde],
geboren op [geboortedag] 2002 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] , in [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. N.R. Pronk, advocaat in Putten.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is geschat op € 5.499,00.

2.De procedure

De zaak is op een openbare terechtzitting onderzocht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de vordering.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. Niet kan worden vastgesteld hoeveel verdachte aan de handel heeft verdiend. De afnemers hebben hun verklaringen bij de rechter-commissaris aangepast en bovendien kocht verdachte de drugs niet zelf in en mocht hij de opbrengsten niet zelf houden.

3.De beoordeling van de vordering

De rechtbank heeft kennisgenomen van het op 14 februari 2025 tegen veroordeelde gewezen vonnis waarbij veroordeelde ter zake van het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden en een taakstraf van 240 uren.
Algemene overwegingen
De verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden opgelegd aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit en die door dat feit of uit de baten daarvan voordeel heeft verkregen. De rechtbank zal het geschatte voordeel van veroordeelde berekenen op basis van artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Het voordeel zal worden berekend over de bewezenverklaarde strafbare feiten.
Voordeel uit de bewezenverklaarde feiten
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
Ter berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten behoeve van de ontnemingsvordering is door de politie een proces-verbaal van bevindingen (berekening wederrechtelijk voordeel) opgesteld. De rechtbank is echter van oordeel dat de daarin vervatte berekening slechts beperkt gebezigd kan worden voor de berekening van het door veroordeelde verkregen wederrechtelijk voordeel, omdat de rechtbank een beperktere pleegperiode heeft bewezenverklaard dan dat in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is aangehouden.
Bij de berekening van dat voordeel gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De rechtbank heeft bij vonnis van heden vastgesteld dat veroordeelde vanaf 23 november 2022 tot en met 22 maart 2023 in harddrugs heeft gehandeld. Dat is een periode van 4 maanden.
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is de politie uitgegaan van de periode september 2021 tot en met 22 maart 2023. Dat is een periode van (om en nabij) 18 maanden. Het wederrechtelijk verkregen voordeel over die periode is volgens de politie € 5.499 en die berekening is niet -voldoende gemotiveerd- bestreden door de verdediging.
Nu de rechtbank een pleegperiode van 4 maanden bewezen heeft verklaard, komt zij tot een andere berekening.
€ 5.499 / 18 maanden (= winst per maand) x 4 maanden = € 1.222,00.
Het totale geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt derhalve € 1.222,00.
De rechtbank zal een betalingsverplichting opleggen ter hoogte van hetzelfde bedrag.
Bij het opleggen van een ontnemingsmaatregel bepaalt de rechtbank ex art. 36e lid 11 Sr de duur van de gijzeling die met toepassing van art. 6:6:25 Sv ten hoogste kan worden gevorderd. De duur van de gijzeling is bepaald overeenkomstig de LOVS-indicatoren.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 1.222,00;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 22 dagen.
Aldus gegeven door mr. H.M. Stratenus (voorzitter), mr. F.J.H. Hovens en mr. A.J.H. Steenweg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van der Velden, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 februari 2025.