ECLI:NL:RBGEL:2025:1237

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
261250-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift omzetting taakstraf en vervangende hechtenis

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 februari 2025 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de toepassing van vervangende hechtenis. De veroordeelde had eerder een taakstraf van 140 uur opgelegd gekregen, waarvan 40 uur voorwaardelijk. Bij niet-nakoming zou vervangende hechtenis van 70 dagen worden toegepast. Het Openbaar Ministerie heeft op 29 juli 2024 besloten dat de vervangende hechtenis van 15 dagen zou worden toegepast, wat aan de veroordeelde is betekend. De veroordeelde heeft op 30 december 2024 bezwaar ingediend tegen deze beslissing. Tijdens de zitting op 6 februari 2025 heeft de rechtbank de veroordeelde, zijn advocaat en de officier van justitie gehoord. De verdediging voerde aan dat de veroordeelde problemen had met de uitvoering van de taakstraf door persoonlijke omstandigheden en dat hij de vervangende hechtenis al had uitgezeten. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar ontvankelijk was, ondanks dat de vervangende hechtenis al was ondergaan. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde verwijtbaar de taakstraf niet volledig had verricht en dat de beslissing van het Openbaar Ministerie terecht was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het bezwaar ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
parketnummer : 05-261250-21
raadkamernummer : 24-031864
datum : 6 februari 2025
beslissing van de politierechter op het bezwaar op grond van artikel 6:3:3 en artikel 6:6:23 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. R. Haze te Rotterdam,
hierna te noemen: de veroordeelde.

Feiten

De politierechter heeft bij vonnis van 10 januari 2022 de veroordeelde een taakstraf van 140 (honderdveertig) waarvan 40 (veertig) uren voorwaardelijk opgelegd en bevolen dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet (naar behoren) verricht, vervangende hechtenis van respectievelijk 70 (zeventig), waarvan 20 (twintig) dagen voorwaardelijk zal worden toegepast. Het vonnis arrest is onherroepelijk.
Het Openbaar Ministerie heeft op 29 juli 2024 beslist dat vervangende hechtenis wordt toegepast van 15 dagen (voor de resterende 30 uren taakstraf) en hiervan aan de veroordeelde kennis gegeven. De kennisgeving van deze beslissing is op de bij de wet voorgeschreven wijze betekend aan de veroordeelde.

Procedure

Het bezwaar is op 30 december 2024 op de griffie van deze rechtbank ingediend.
De rechtbank heeft op 6 februari 2025 het bezwaar op de openbare terechtzitting behandeld.
De rechtbank heeft de veroordeelde, zijn advocaat, mr. R. Haze, advocaat te Rotterdam en de officier van justitie op zitting gehoord.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen de kennisgeving door het Openbaar Ministerie. Het strekt ertoe dat de rechtbank de beslissing van het Openbaar Ministerie tot toepassing van de vervangende hechtenis wijzigt en de veroordeelde in de gelegenheid stelt (het restant van) de taakstraf alsnog te verrichten.
De verdediging heeft kort samengevat het volgende aangevoerd:
Dat hij in verband met problemen met zijn kind en de opvang hiervan problemen gehad met het uitvoeren van zijn taakstraf. Klager heeft hierover contact gehad met de reclassering en niet valt in te zien waarom de taakstraf negatief naar Openbaar Ministerie retour is gezonden.
Ter zitting is door de verdediging aangevoerd dat veroordeelde de vervangende hechtenis al heeft ondergaan.

Standpunt van de reclasseringUit het rapport van Reclassering Nederland d.d. 24 juli 2024, opgemaakt door mevrouw [reclasseringsmedewerker] dat de veroordeelde de opgelegde taakstraf niet volledig heeft verricht.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat het veroordeelde niet ontvankelijk is nu uit het detentie overzicht blijkt dat hij de vervangende hechtenis heeft uitgezeten. Subsidiair, mocht de politierechter hier niet in meegaan, concludeert de officier van justitie tot ongegrond verklaring.

Beoordeling

Het bezwaar is tijdig ingediend. De rechtbank stelt vast dat er door AICE geen uitstel is verleend voor het ondergaan van de vervangende hechtenis en dat veroordeelde die vervangende hechtenis innmiddels heeft ‘uitgezeten’.
De rechtbank is van oordeel dat het bezwaar desondanks ontvankelijk is in zijn bezwaar.
Uit de stukken van het procesdossier blijkt dat de kennisgeving van de beslissing ‘Vervangende hechtenis’ van 27 juli 2024 op 12 september 2024 aan de veroordeelde is betekend. Het bezwaarschrift op 30 december 2024 ingediend.
De rechtbank stelt vast dat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis van de veroordeelde al heeft plaatsgevonden, vanaf 11 januari 2025 tot en met 26 januari 2025.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde daarmee nog steeds belang heeft bij de behandeling van zijn bezwaar. Weliswaar kan aan veroordeelde geen ‘herkansing’ meer worden geboden door een positieve beslissing op zijn bezwaar, maar bij een gegrondverklaring zou hij daarmee eventueel de gelegenheid hebben om een verzoek tot schadevergoeding te doen. Hij heeft dus belang bij de inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken in de zaak onder bovenvermeld parketnummer, waaronder:
  • het hiervoor genoemde vonnis;
  • het rapport van Reclassering Nederland, Planningsbureau Oost, van 24 juli 2024, met het advies de tenuitvoerlegging van (het restant van) de vervangende hechtenis te bevelen;
  • de kennisgeving van de beslissing tot toepassing van de vervangende hechtenis;
  • het bezwaar van de veroordeelde
  • het detentieoverzicht
De rechtbank is -gelet op de inhoud van de stukken en op hetgeen tijdens de behandeling naar voren is gekomen - van oordeel dat de veroordeelde verwijtbaar de opgelegde taakstraf niet volledig heeft verricht, zodat de officier van justitie terecht de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis heeft bevolen.
Artikel 6:3:3, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering houdt in dat als de tot een taakstraf veroordeelde niet begint met de taakstraf, geen medewerking verleent aan het vaststellen van zijn identiteit of het Openbaar Ministerie van oordeel is dat de veroordeelde de opgelegde taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis wordt toegepast, tenzij dit wegens uitzonderlijke omstandigheden die zich na het opleggen van de taakstraf hebben voorgedaan, zou leiden tot een onbillijkheid van zwaarwegende aard.
Die omstandigheden doen zich hier niet voor.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Saarloos, politierechter, in tegenwoordigheid van J.G. Heebink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2025.