ECLI:NL:RBGEL:2025:1219

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
AWB- 24_4046
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een verzoek tot wijziging van vergunningvoorschriften voor stikstoflozing door een mestverwerker

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 13 februari 2025, wordt het beroep van eiseres, een mestverwerker, tegen het besluit van het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland beoordeeld. Eiseres had op 15 oktober 2021 een wijziging van haar omgevingsvergunning aangevraagd om de lozingsnorm voor stikstof te verruimen van 100 mg/l naar 300-400 mg/l. Het college heeft deze aanvraag op 26 april 2024 afgewezen, met als argument dat de norm van 150 mg/l haalbaar is en dat het belang van de waterkwaliteit zich verzet tegen een verdere versoepeling. De rechtbank heeft op 3 december 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en verschillende adviseurs. De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid de gevraagde verruiming van de lozingsnorm heeft kunnen weigeren. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de norm van 150 mg/l onhaalbaar is, en de rechtbank wijst erop dat het college zich heeft gebaseerd op adviezen van het waterschap en wetenschappelijk onderzoek. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat het college de proceskosten en het griffierecht aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/4046

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , gevestigd in [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.C. Ozinga)
en

het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, het college

(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 26 april 2024 waarin het college de lozingsnorm voor stikstof op aanvraag van eiseres – voor haar niet ver genoeg - heeft verruimd.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 3 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan
hebben deelgenomen namens eiseres: de gemachtigde en [persoon A] , [persoon B] (adviseur), [persoon C] (adviseur) en [persoon D] (adviseur); namens het college: de gemachtigden en [persoon E] (van het waterschap Vallei en Veluwe).

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres verwerkt dierlijke drijfmest vanuit een inrichting op het industrieterrein [naam] aan de [locatie] in [plaats 2] . Na het scheiden van mest blijft afvalwater over. Dat wordt bij eiseres via een Dissolved Air Flotation (DAF), membraanbioreactor en een controlevoorziening geloosd op de gemeentelijke vuilwaterriolering. In de membraanbioreactor vindt het nitrificatie/denitrificatie-proces plaats. Het afvalwater bevat onder andere stikstof.
2.1.
De inrichting heeft een IPPC-installatie en is vergunningplichtig voor de activiteit ‘milieu.’ [1] Voor de inrichting geldt al een oprichtingsvergunning (milieu) van 22 juni 2016. [2] In die vergunning staat (in voorschrift 3.2.4) onder andere een lozingsnorm voor stikstof. Eiseres mag een maximaal gehalte stikstof (N-totaal) lozen in het afvalwater van 100 mg/l concentratie in volume proportioneel etmaalmonster in mg/l:
2.2.
Sinds de inrichting in 2020 feitelijk in werking was, bleek dat zij de vergunde norm voor het lozen van stikstof in de praktijk, toen nog zonder DAF, niet haalt. Zij heeft daarom op 15 oktober 2021 een wijziging van haar vergunning aangevraagd om deze lozingsnorm te verruimen van 100 mg/l naar 300-400 mg/l. [3] Op deze aanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing. [4] Over deze aanvraag heeft het waterschap op 30 november 2021 (negatief) geadviseerd.
2.3.
Tijdens de procedure voor het veranderen van de lozingsnorm voor stikstof heeft eiseres in een andere procedure op 24 februari 2023 de plaatsing van de DAF aangevraagd als milieuneutrale verandering. Dit houdt, samengevat, een extra reinigingsstap in om het afvalwater te ontdoen van onopgeloste organische vuilvracht. Dat zou ertoe moeten leiden dat de membraanbioreactor efficiënter functioneert, waardoor de hoeveelheid stikstof zou moeten dalen. In de aanvraag en de aanvulling op de aanvraag staat een verwachte concentratie N-totaal 100 – 150 mg/l. Over deze aanvraag heeft het waterschap op 12 september 2023 positief geadviseerd.
2.4.
Op 24 november 2023 heeft het college een ontwerpbesluit op de aanvraag uit 2021 genomen en dat heeft ter inzage gelegen van 30 november 2023 tot 10 januari 2024. Daarin wordt de norm verruimd naar 150 mg/l N-totaal. Eiseres heeft daarop een zienwijze ingediend met een deskundigenrapport met analyseresultaten uit december 2023 [5] (het IMD-rapport) waaruit volgt dat – ook met de inmiddels gerealiseerde DAF – zij de norm van 150 mg/l N-totaal niet haalt.
2.5.
Op 26 april 2024 heeft het college een definitief besluit genomen. Dit definitieve besluit wijkt, ondanks de zienswijze, niet af van het ontwerpbesluit. De norm voor stikstof (N-totaal) (in vergunningvoorschrift 1.1.1 en 1.1.2) is nu 150 mg/l gemiddelde concentratie over 24 volume proportionele etmaalmonsters met een maximum van 300 mg/l:
2.6.
Het college heeft besloten de norm niet nog verder te verruimen omdat hij van mening is dat de norm van 150 mg/l voor eiseres haalbaar is en dat het belang van de waterkwaliteit zich verzet tegen een verdere versoepeling.
2.7.
Met hetzelfde besluit heeft het college ook ambtshalve voorschriften toegevoegd over het minimaliseren van zeer zorgwekkende stoffen, maar daar richt het beroep van eiseres zich niet tegen. Eiseres bestrijdt ook niet de frequentie van het meten. Het beroep van eiseres gaat dus alleen over de verruiming van de lozingsnorm voor stikstof (N-totaal).

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de (verruiming van de) lozingsnorm voor stikstof. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
Op deze zaak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. [6]
1.
De beroepsgronden
Overleg met het waterschap
4. Eiseres stelt dat zij veelvuldig heeft aangedrongen op overleg met het waterschap. Het waterschap heeft dat consequent geweigerd, ook na advies van de hoorcommissie. Het document Lozingseisen WVO-vergunningen (document Lozingseisen) dateert alweer uit 2005. Het is teleurstellend dat tot op heden geen gesprek met het waterschap heeft kunnen plaatsvinden en anno 2024 het waterschap haar werkwijze niet heeft aangepast. Het is niet aan eiseres te wijten dat ze moet doorprocederen over haar lozingsnorm.
4.1.
Vast staat dat het college de wettelijke voorbereidingsprocedure heeft doorlopen waarin eiseres een zienswijze heeft ingediend. Er bestaat geen wettelijke verplichting om daarnaast ook nog met eiseres over haar aanvraag te overleggen, nog daargelaten dat het waterschap niet het bevoegde gezag is om op deze aanvraag te beslissen. Verder heeft de provinciale bezwarencommissie in een andere handhavingszaak weliswaar geadviseerd dat het wenselijk zou zijn dat bij een gesprek ook het waterschap aanwezig zou zijn, maar ook zo’n aanbeveling maakt niet dat in deze zaak sprake is van een verplichting tot overleg. Los daarvan, heeft het college onbetwist gesteld dat er op verschillende momenten overleg heeft plaatsgevonden tussen eiseres, het waterschap en het college, meest recent op 24 september 2024. Ook de niet-onderbouwde stelling dat het waterschap zich op een document uit 2005 (dat overigens een Nederlands informatiedocument is als bedoeld in artikel 9.2 van de Ministeriële regeling omgevingsrecht) en een standaard werkwijze zou baseren, maakt het besluit nog niet onzorgvuldig.
4.2.
De rechtbank ziet hierin geen reden voor het oordeel dat (de voorbereiding van) het besluit onzorgvuldig was. De beroepsgrond slaagt niet.
Adviezen waterschap bekend?
5. Eiseres stelt dat het college voor het eerst in het definitieve besluit, via het advies van het waterschap, heeft gereageerd op haar stelling dat zij de norm niet kan halen.
De adviezen van het waterschap, blijkbaar gegeven op 30 november 2021 en 8 september 2023, bevinden zich niet in het dossier.
5.1.
Het betoog slaagt omdat het college niet heeft betwist dat de adviezen niet bij het ontwerp ter inzage hebben gelegen. Dit had wel gemoeten op grond van artikel 3:11 van de Awb. Toch zal de rechtbank dit gebrek passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat niet is gebleken dat belanghebbenden door dit gebrek zijn benadeeld. Uit de zienswijzennota en het besluit zelf is de inhoud van deze adviezen namelijk af te leiden, zodat (van het bestaan) daarvan kennis kon worden genomen of de adviezen zelf hadden kunnen worden opgevraagd. Verder geldt voor eiseres dat zij in haar zienswijze wel op de adviezen heeft gereageerd en zijn de stukken in ieder geval vanaf 27 juni 2024 onderdeel van het procesdossier van de rechtbank. Eiseres heeft daarop tot aan de zitting ongeveer vijf maanden de tijd gehad om daarop nog aanvullen te reageren en heeft daar ook op de zitting op kunnen reageren.
Heeft het college in redelijkheid de gevraagde verruiming kunnen weigeren in het belang van de bescherming van het milieu?
6.1.
Voor eiseres is een norm van 150 mg/l stikstof (N-totaal) te beperkt. Zelfs nu zij het er met het college over eens is dat ze de beste beschikbare technieken toepast, kan zij de norm niet halen. Zij verwijst hiervoor naar het IMD-rapport bij haar zienswijze.
Dat zij er in eerste instantie, op basis van een theoretisch ontwerp, van uit is gegaan dat ze deze norm zou kunnen halen is in de praktijk een misvatting gebleken.
De informatie over de beste beschikbare technieken geeft geen houvast voor een maximale norm/gehalte aan stikstof (N-totaal) in afvalwater. Het waterschap heeft de norm van 150 mg/l niet onderbouwd. De nieuwe BBT-notitie Effluentbehandeling is geen formele BBT-conclusie en met die notitie hoeft alleen rekening te worden gehouden bij nieuwe installaties, terwijl de installatie van eiseres een bestaande installatie is die een vergunning heeft om op het riool te lozen. Dat de in de nieuwe BBT-notitie genoemde norm haalbaar zou zijn voor eiseres is niet onderbouwd.
Verder is niet onderbouwd dat de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) negatief wordt beïnvloed. Die negatieve beïnvloeding zou volgen uit de normen voor de verhouding ‘chemisch zuurstofverbruik’ (CZV)/N-totaal uit het document Lozingseisen, maar zelfs als die normen zouden worden gevolgd in het geval van eiseres (met een CZV-concentratie van 1340 mg/l) dan zou de concentratie N-totaal hoger dan 150 mg/l, namelijk 168 mg/l, mogen zijn.
Ook de door het college genoemde alternatieven zijn niet reëel. Het doseren van extra CZV is financieel en technisch niet haalbaar en het kiezen van een andere invoer is verre van realistisch. De mest die in de regio wordt aangeboden moet worden verwerkt.
In het beroepschrift en in een aanvullend stuk heeft eiseres de rechtbank in overweging gegeven de norm zelf vast te stellen op een gemiddeld N-totaal <200 mg/l en maximaal N-totaal < 300 mg/l (omdat zij dat inmiddels zou halen) en zij heeft nog een alternatieve norm voorgesteld op basis van een andere eenheid.
6.2.
Het college betwist niet dat de techniek die eiseres toepast, de membraanbioreactor, volgens de formele BBT-conclusies en informatiedocumenten een beste beschikbare techniek is voor een biologische zuiveringsinstallatie. [7] Volgens het college volgt echter uit de eerdere aanvragen en vergunningen van eiseres zelf, uit wetenschappelijk onderzoek en uit de vergelijking met andere mestverwerkers in de regio, dat een hogere norm voor N-totaal dan 150 mg/l, niet nodig is. Daarnaast is een verdere verruiming van de lozingsnorm van stikstof niet wenselijk vanuit het oogpunt van waterkwaliteit, omdat daarmee de doelmatige werking van de RWZI in het gedrang komt. Het college heeft zich daarbij onder andere gebaseerd op het Nederlandse informatiedocument Lozingseisen. [8] Over de door eiseres aangedragen alternatieve eenheid heeft het college op de zitting verklaard dat ook als de hoeveelheid te lozen afvalwater naar beneden zou worden bijgesteld, dat niet betekent dat dan in het restant van het (minder) te lozen afvalwater meer stikstof zou mogen zitten.
6.3.
Deze zaak gaat over het verzoek van een inrichting om haar milieuvergunning te veranderen. Het college heeft de bevoegdheid om dat te doen voor zover het belang van de bescherming van het milieu zich daar niet tegen verzet. [9] Bij een dergelijke aanvraag neemt het bevoegd gezag in ieder geval in acht dat de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken toepast. [10] Daarbij moet het bevoegd gezag rekening houden met de voor de inrichting toepasselijke (Europese) BBT-conclusies en Nederlandse informatiedocumenten (bijlage bij artikel 9.2 van de Ministeriele Regeling Omgevingsrecht, de Mor). [11] Het college heeft beleidsruimte bij deze beslissing. [12]
6.4.
In deze zaak zijn partijen het erover eens dat het toepassen van een membraanbioreactor voor het verwerken van mest als beste beschikbare techniek geldt. Anders dan eiseres lijkt te impliceren, betekent dat niet dat niet ook in aanvulling daarop concrete (lozings)normen kunnen worden gesteld in het belang van de bescherming van het milieu. In de wet staat ook slechts dat ‘ten minste’ BBT moeten worden toegepast en dat bij de beoordeling van een aanvraag ‘rekening moet worden gehouden met’ de BBT-conclusies en Nederlandse informatiedocumenten. Het college heeft in dit geval ook concrete (lozings)normen kunnen stellen omdat de voor eiseres geldende BBT-conclusies en informatiedocumenten [13] geen lozingsnorm voor stikstof (N-totaal) kennen, terwijl op de zitting is erkend dat de effectiviteit van een membraanbioreactor van veel factoren afhankelijk is. In de oorspronkelijke vergunning uit 2016 was al een norm opgenomen en de vraag in de huidige procedure is of het college die norm naar (slechts) 150 mg/l heeft kunnen verruimen.
6.5.
Met betrekking tot de vraag of het college de verruiming van de norm tot 150 mg/l heeft kunnen beperken stelt de rechtbank voorop dat het eiseres is die heeft gevraagd om een verruiming van de norm, niet het college dat ambtshalve een lagere norm oplegt dan vergund. Dit houdt in dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat een hogere norm noodzakelijk is. De rechtbank is van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres dit niet aannemelijk heeft gemaakt en de verruiming van de norm in redelijkheid heeft kunnen beperken tot 150 mg/l. Daaraan heeft het college zowel ten grondslag kunnen leggen dat eiseres niet heeft onderbouwd dat die norm voor haar niet haalbaar is, als dat een hogere norm onacceptabel is voor de goede werking van de rioolwaterzuivering waarop eiseres haar afvalwater loost. De rechtbank licht dat hierna nader toe.
De norm van 150 mg/l is voor eiseres niet onhaalbaar
Door eiseres aangeleverde informatie
7.1.
Ten eerste heeft het college kunnen wijzen op de door eiseres zelf aangeleverde informatie. In het kader van de oprichtingsvergunning heeft eiseres namelijk verklaard dat zij aan 100 mg/l zou kunnen voldoen. Hoewel de inrichting op dat moment nog niet in werking was, en die norm dus een aanname was, mag worden aangenomen dat destijds werd verondersteld dat het mogelijk was aan die norm te voldoen. In de aangeleverde aanvullende informatie voor het toevoegen van de processtap DAF (de huidige bedrijfssituatie) staat vervolgens dat eiseres verwacht te kunnen voldoen aan de norm van 150 mg/l. Dat in de praktijk blijkt dat daar niet aan wordt voldaan maakt op zichzelf nog niet dat het college nu verplicht is om, door middel van een wijziging van een bestaand vergunningvoorschrift, een hogere lozingsnorm toe te staan. De rechtbank merkt hierbij op dat de vergunningen destijds zijn verleend in de veronderstelling dat deze normen gehaald zouden worden.
Onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de [universiteit]
7.2.
Ter onderbouwing van het standpunt dat de norm van 150 mg/l niet onhaalbaar is, heeft het college daarnaast gewezen op wetenschappelijk onderzoek. Volgens het college blijkt uit een studie van het RIVM en de [universiteit] (Effluenten van Mestverwerkingsinstallaties, concept-rapport oktober 2020) dat met biologische zuiveringsinstallaties, mits goed gedimensioneerd en goed gedreven, lagere concentraties N-totaal mogelijk zijn (gemiddelde van 7 biologische zuiveringsinstallaties 168 mg/L N-totaal) dan eiseres in de aanvraag aangeeft (300-400 mg/l). Dat, zoals eiseres stelt, het onderzoek van het RIVM en de [universiteit] alleen zou zien op kalvergierverwerkers, terwijl eiseres runder-, varkens- en zeugenmest verwerkt, volgt de rechtbank niet. Zoals ook het college betoogt, zijn in het rapport ook verwerkers van varkensdrijfmest betrokken. [14] Evenmin heeft het college het betoog van eiseres hoeven volgen dat varkensmest, of de mix die eiseres verwerkt, per definitie een hoger stikstofgehalte in het afvalwater zal opleveren. Dat volgt niet uit het rapport. Het college wijst er op dat ook kalvergier humuszuren bevat wat ook de norm bij de kalvergierbewerkingsinstallaties zou verhogen. De door eiseres opgeworpen twijfels betekenen dus niet dat het college geen waarde kon hechten aan de uitkomsten van deze studie, namelijk dat bij membraanbioreactoren met UF-filter, zoals eiseres stelt te hebben, aanzienlijk lagere concentraties stikstof in het afvalwater worden gerapporteerd dan de 300-400 mg/l die door eiseres worden gevraagd, of de 200 mg/l waarvan eiseres in beroep stelt dat die maximaal haalbaar zou zijn. [15]
Andere mestverwerkingsinstallaties
7.3.
Verder wijst het college erop dat voor verschillende mestverwerkers in het beheersgebied van het waterschap ook een norm van 150 mg/l geldt. Deze installaties zijn in staat om een gemiddelde norm, gerekend over 24 monsters van 150 mg/l te halen en een maximale norm van 300 mg/l, of zijn op weg om die norm te halen. Door eiseres wordt wel betwist dat het om vergelijkbare installaties gaat of betoogd dat ook die installaties moeite hebben om die norm te halen, maar zij heeft niet zelf onderbouwd en aannemelijk gemaakt dat er in de regio vergelijkbare mestverwerkers zijn die van het college en het waterschap wel een norm van 300 of 400 mg/l hebben gekregen.
“BBT effluentbehandeling mestverwerkingsinstallaties 2023-01-09”
7.4.
Tot slot heeft het college kunnen wijzen op de “BBT effluentbehandeling mestverwerkingsinstallaties 2023-01-09”. Weliswaar werpt eiseres terecht tegen dat dit document nog geen Nederlands informatiedocument is als bedoeld in de bijlage bij (artikel 9.2 van) de Mor, en zal het, ook als het wel verbindend wordt, alleen direct van toepassing zijn op nieuwe mestverwerkers en niet op eiseres. Echter, zoals het college in het verweerschrift betoogt, is dit document wel vastgesteld in het Bestuurlijk Overleg Water, en kan het daarom naar het oordeel van de rechtbank als bron van informatie gelden over wat in 2023 voor nieuwe installaties haalbaar was. Uit de in het verweerschrift opgenomen passage van het document blijkt dat voor installaties als die van eiseres indicatief wordt uitgegaan van een range van 10 tot 80 mg/l voor N-totaal. Zoals al overwogen, is dit misschien nu geen direct bindende norm voor eiseres, maar dat de richtlijnen inmiddels uitgaan van 10-80 mg/l vormt wel een stevige aanwijzing dat een norm van 150 mg/l niet onhaalbaar is.
7.5.
Uit het voorgaande volgt dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gestelde norm van 150 mg/l onhaalbaar is. Met het enkele betwisten van een aantal aspecten van de onderbouwing die het college daarvoor heeft gebruikt, heeft eiseres dit niet voldoende weerlegd, nog daargelaten dat het in dit geval niet aan het college, maar juist aan eiseres is om te onderbouwen en aannemelijk te maken wat de norm moet zijn.
Het IMD-rapport
8.1.
Overigens heeft eiseres zich wel beroepen op de “technische onderbouwing verweer” van IMD van 15 december 2023 (het IMD-rapport). Daarin wordt geconcludeerd dat een lozingseis van 100 mg/l N-totaal niet haalbaar is met een voorgeschakelde biologische zuivering op basis van de MBR-techniek. In het rapport wordt uiteengezet dat sprake is van een inerte hoeveelheid stikstof die met biologische zuivering niet afgebroken kan worden. Uit de metingen volgt dat dit inerte deel rond de 100 mg/l zou liggen. Een norm van 100 mg/l voor alle stikstof is volgens de rapporteur daarom onhaalbaar, omdat dat zou inhouden dat álle niet inerte stikstof verwijderd zou moeten worden.
8.2.
De rechtbank stelt voorop dat het in deze procedure niet gaat om de vraag of een norm van 100 mg/l haalbaar is, aangezien het college al bereid is geweest die oude norm te verruimen naar 150 mg/l. In het rapport wordt niet gemotiveerd waarom een norm van 150 mg/l niet haalbaar zou zijn. Daarbij heeft het college betoogd dat er niet kan worden uitgegaan van de huidige bedrijfsvoering omdat er verdere procesoptimalisaties zijn die eiseres kan toepassen, zoals stabielere procesvoering, lagere belasting, andere invoer en dosering van de C-bron. In reactie hierop heeft eiseres alleen maar gesteld dat de door het college opgeworpen alternatieven niet haalbaar zijn. Op de zitting heeft eiseres desgevraagd verklaard dat technisch van alles mogelijk is, maar dat meer doen haar voortbestaan financieel bedreigt. Weliswaar kan ook de financiële component een rol spelen bij het bepalen van de beste beschikbare technieken, maar eiseres heeft niet inzichtelijk gemaakt welke maatregelen zij nog kan nemen en wat de kosten daarvan zijn, terwijl het college op dit punt wel een concretere onderbouwing kon verlangen.
Tussenconclusie
9. Samengevat is de rechtbank van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het feit dat eiseres ook de, al verruimde, norm van 150 mg/l op dit moment niet haalt, niet voldoende is om aan te nemen dat die norm hoger moet worden gesteld. Niet alleen heeft eiseres zelf in de eerdere vergunningprocedures aangegeven hieraan te kunnen voldoen, maar zeker ook in aanmerking genomen dat uit het onderzoek van het RIVM en de [universiteit] volgt dat betere resultaten haalbaar zijn én uit de “BBT effluentbehandeling mestverwerkingsinstallaties 2023-01-09” volgt dat de normen inmiddels ook aanzienlijk lager worden gesteld, kan er niet van uitgegaan worden dat eiseres geen betere resultaten kan behalen. Dit volgt ook niet uit het door eiseres ingebrachte IMD-rapport, waarbij het college terecht heeft opgemerkt dat er nog verschillende manieren zijn om de inrichting aan te passen en af te stellen en zo de hoeveelheid stikstof in het lozingswater naar beneden te brengen. Dat dit financieel niet van haar kan worden verlangd heeft eiseres niet onderbouwd. Dit alles betekent dat het college zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat zij geen hogere norm dan 150 mg/l hoefde vast te stellen. Reeds hierom is het beroep ongegrond. De rechtbank zal volledigheidshalve ook op de tweede grondslag van die weigering ingaan.
Een hogere norm is in strijd met lozingseisen
10. Het college werpt ook tegen dat het door eiseres gewenste stikstofgehalte van 300-400 mg/l of de in beroep bepleitte 200 mg/l, niet vergund kan worden vanwege de gevolgen die dat zou hebben voor de Rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) van het waterschap. Ook dit standpunt volgt de rechtbank.
10.1.
In het document Lozingseisen, een van de BBT-documenten waaraan deze vergunningaanvraag moet worden getoetst, wordt een aantal eisen gesteld voor de doelmatige verwerking van afvalwater op een RWZI. Voor het gehalte stikstof wordt de eis gesteld dat de verhouding tussen het CZV en het gehalte N-totaal in het afvalwater minimaal 8 moet bedragen. Bij het afvalwater van eiseres voldoet een N-totaal gehalte van 150 mg/l nog wel aan die eis, maar een gehalte van 200 mg/l niet meer. In de adviezen heeft het waterschap toegelicht dat zij voor eiseres niet wil afwijken van deze norm omdat de betreffende waterzuivering al problemen heeft om zelf aan de voor haar geldende normen te voldoen. Dit hangt voor een belangrijk deel ook samen met het afvalwater van eiseres. Op de zitting is namens het waterschap toegelicht dat als eiseres stikstofrijker afvalwater op het riool loost, de taak om dat uit het water te halen naar het waterschap verschuift. Dat is voor het waterschap onacceptabel gelet op de problemen waarvoor zij nu al staat. Het waterschap zou in 2016 ook negatief hebben geadviseerd als eiseres toen om een norm van 200 mg/l had gevraagd. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat een norm van 150 mg/l voor haar niet haalbaar is vanwege een hoog gehalte aan inerte stikstof, heeft het waterschap nog opgemerkt dat, als dat zo zou zijn, dat te meer reden zou zijn om de lozingen van eiseres te weigeren. Ook een RWZI is immers niet in staat om inert stikstof te behandelen. Door hoge lozingen van inerte stikstof van eiseres toe te laten verschuift het probleem dus alleen maar naar het waterschap, hetgeen in strijd is met de bedoeling van het document Lozingseisen.
10.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldoende toegelicht waarom ook de lozingseisen in de weg staan aan de verdere verruiming van de stikstofnorm. De enkele stellingen dat die lozingseisen verouderd zijn, dat eiseres in overleg wil treden met het waterschap en dat zij niet van het riool losgekoppeld kan worden, zijn geen reden om hier anders over te denken. Voor zover eiseres nog betoogt dat de lozingsnorm op 168 mg/l kan worden gesteld omdat dan de CZV/N-totaal verhouding net 8 bedraagt, volgt de rechtbank dat ook niet. Zoals hiervoor overwogen is niet gebleken dat een norm van 150 mg/l onhaalbaar is en de strekking van het document Lozingseisen is niet dat een recht bestaat om voor elke norm de grens op te zoeken. Overigens merkt het college in het verweerschrift op dat de lozingen van eiseres ook op andere onderdelen niet voldoen aan de normen die in dat document zijn opgenomen. Deze beroepsgrond slaagt dus ook niet.
Nieuwe berekening
11. Het college heeft in redelijkheid niet hoeven meewerken aan het door eiseres aangedragen alternatief om de normwaarde 150 mg/l te vervangen door een normvracht van 144 kg/etmaal. Nog los van dat dit niet is aangevraagd, heeft het college hiervan in redelijkheid (op de zitting) kunnen stellen dat, simpel gezegd, het lozen van minder liters afvalwater per jaar dan vergund, nog niet betekent dat per liter meer stikstof mag worden geloosd. Dit verhoudt zich ook niet met de normen voor het terugbrengen van het stikstofgehalte in afvalwater en evenmin met de normen in het document Lozingseisen.

Conclusie en gevolgen

12.1.
Het beroep is ongegrond. Omdat een gebrek is gepasseerd, moet het college wel de proceskosten en het griffierecht van eiseres vergoeden.
12.2.
De proceskosten zijn € 1.814,00 voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 907,00 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het college het griffierecht aan eiseres moet betalen van € 371,00;
  • draagt het college op tot vergoeding van de proceskosten van eiseres van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, voorzitter, en mr. J.M. Emaus-Visschers en mr. S.E.M. Lichtenberg, leden, in aanwezigheid van mr. K.M. van Leeuwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
Griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hogerberoepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Na de genoemde termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De inrichting is aangewezen in categorie 7.5, onder d, h en i, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de IPPC-installatie is genoemd in Bijlage I, categorie 5.3 b van de Richtlijn industriële emissies (Rie).
2.Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3.In de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op grond van de bevoegdheid uit artikel 2.31, tweede lid, van de Wabo. Zie hierover
4.Paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
5.Het rapport “technische onderbouwing verweer” van IMD van 15 december 2023 (het IMD-rapport).
6.Categorie 10.1 van Bijlage I bij de Crisis- en herstelwet.
7.In het bestreden besluit is rekening gehouden met de BBT-conclusies uit de BREF Afvalbehandeling (2018) en de BREF op- en overslag; en met de Nederlandse informatiedocumenten (uit de bijlage bij (artikel 9.2) van de Mor): Algemene Beoordelingsmethodiek 2016, Handboek Immissietoets en Lozingeisen Wvo-vergunningen.
8.Een Nederlands informatiedocument als bedoeld in artikel 5.4 van het Bor, opgenomen in de Bijlage bij (artikel 9.2 van) de Mor.
9.Artikel 2.31, tweede lid, onder b, van de Wabo en zie ABRvS 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3307 en ABRvS 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2312.
10.Artikel 2.14, eerste lid, aanhef en onder c, aanhef en onder 1, van de Wabo
11.Artikel 5.4, eerste lid, van het Boer.
12.Zie ABRvS 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:799 en ABRvS 7 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1619.
13.In het bestreden besluit is rekening gehouden met de BBT-conclusies uit de BREF Afvalbehandeling (2018) en de BREF op- en overslag; en met de Nederlandse informatiedocumenten (uit de bijlage bij (artikel 9.2) van de Mor): Algemene Beoordelingsmethodiek 2016, Handboek Immissietoets en Lozingeisen Wvo-vergunningen.
14.Zie bijvoorbeeld pagina 17 van het rapport.
15.Specifiek voor MRB-UF installaties wordt in tabel 7 (pagina 38 van het rapport) een gehalte van 51 mg/l gerapporteerd, terwijl tabel 27 (pagina 85 van het rapport) een indicatief prestatiekenmerk van 70 mg/l noemt.