ECLI:NL:RBGEL:2025:117

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 januari 2025
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
05.154568.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanranding en niet voldoen aan ambtelijk bevel

Op 13 januari 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding en het niet voldoen aan een ambtelijk bevel. De verdachte werd veroordeeld voor het betasten van de billen van een onbekende vrouw op 29 maart 2024 te Doetinchem. De rechtbank oordeelde dat de handeling, die plaatsvond tussen de jas en de broek van het slachtoffer, als een ontuchtige handeling moet worden gekwalificeerd. De verdachte heeft door zijn onverhoedse actie het slachtoffer gedwongen deze handeling te dulden, wat in strijd is met de sociaal-ethische normen. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan het meermalen niet voldoen aan een ambtelijk bevel om mee te werken aan een alcoholonderzoek. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van tien weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en het risico op terugval in delictgedrag. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit € 50,- voor materiële schade en € 500,- voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van seksuele delicten en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05-154568-24
Datum uitspraak : 13 januari 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1989 in [geboorteplaats] (Syrië),
wonende aan de [adres] , [postcode] , in [woonplaats] .
raadsman: mr. S. Kriekaard, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 maart 2024 te Doetinchem, althans in Nederland,
[slachtoffer] , door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, door
- langs die [slachtoffer] te lopen en/of
- ( onverhoeds) de billen van die [slachtoffer] te betasten.
2.
hij op of omstreeks 29 maart 2024 te Doetinchem meermalen, althans eenmaal opzettelijk
niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel artikel 55d Wetboek van Strafvordering, gedaan door een ambtenaar, te weten, [naam 1] , hoofdagent bij de politie, Eenheid Oost-Nederland en/of [naam 2] , inspecteur bij de politie, Eenheid Oost-Nederland, (beiden) belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtena(a)r(en) hem had(den) bevolen of van hem had(den) gevorderd medewerking te verlenen aan een onderzoek uitgeademde lucht zoals bedoeld in artikel 55d Wetboek van Strafvordering, hieraan geen gevolg te geven.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beiden feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot feit 1 bepleit dat de verklaring van getuige [getuige 1] niet betrouwbaar is. Getuige [getuige 1] verklaart namelijk over een meisje dat aan kwam fietsen bij het station en later naar hem toe kwam fietsen om te zeggen dat een man aan haar billen had gezeten. Aangeefster heeft in haar verklaring niets gezegd over het fietsen of het aanspreken van een omstander. De verklaring van deze getuige is daarom niet consistent met de verklaring van aangeefster en ook niet met de verklaring van getuige [getuige 2] en kan daarom niet als bewijs worden gebruikt. Getuige [getuige 2] heeft niets gezien en ander bewijs van de aanranding ontbreekt. Gelet hierop ontbreekt voldoende wettig en overtuigend bewijs en moet verdachte worden vrijgesproken van hetgeen onder feit 1 ten laste is gelegd. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 29 maart 2024 op het station in Doetinchem op haar nichtje aan het wachten was. Het was omstreeks 21.22 uur. Zij had een lange grijze jas aan. Deze jas viel over haar billen heen. Toen zij bij het station stond te wachten, liep er een man tegen haar schouder aan. Zij stond bij de slagbomen die dicht gingen, waardoor zij niet kon oversteken naar het perrongedeelte. Zij voelde dat er iemand aan de linkerkant langs haar heen liep. Zij zag dat het dezelfde man was die eerder ook al tegen haar aan was gelopen. Zij voelde een hand op haar linker bil. Zij voelde dat de hand met kracht op haar bil terecht kwam. De man liep daarna direct door. Aangeefster riep vervolgens twee keer: “Waarom sla je op mijn bil?”. De man reageerde in gebrekkig Nederlands. Zij hoorde hem zeggen dat ze weg moest gaan en de politie maar moest bellen. Ook wees de man met een vinger naar haar. [2]
Verbalisant [verbalisant 1] beschrijft dat aangeefster hem vertelde dat haar jas haar billen volledig afschermden. De hand van de man kwam, tussen haar broek en jas, met kracht op haar billen terecht. [3]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 29 maart 2024 rond 21:30 uur op het station in Doetinchem was. Getuige zag een verwarde man rondlopen die een meisje toesprak. De getuige zag dat de man met een hand bewoog richting de billen van het meisje en hij zag dat de man de billen van het meisje raakte. De getuige zag vervolgens dat het meisje schrok en snel weg was. Het meisje kwam richting getuige en ze vertelde dat die man aan haar billen had gezeten. Getuige hoorde de man schreeuwen: “Bel de politie vieze slet, kuthoer” of woorden van gelijke strekking. Aangeefster belde vervolgens de politie en getuige keek of er niks geks gebeurde met de man. Enkele seconden later kwam de politie ter plaatste en in die tussentijd is er niks geks gebeurd. De man bleef maar schreeuwen en verward gedrag vertonen. [4] Het slachtoffer stond ten tijde van de aanranding niet aan de zijde van het perron. [5]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij om 21:23 uur met de trein aankwam op het station in Doetinchem. Vanuit de trein zag zij haar nichtje, aangeefster, staan. Op 1 á 2 meter van haar nichtje stond een onbekende man. Toen getuige uit de trein stapte en naar haar nichtje liep zag zij deze man nog steeds op ongeveer 1 meter van haar nichtje staan. Zij hoorde haar nichtje tegen de man zeggen: “Waarom zit je aan mij? Ik vind het niet fijn dat je aan mij zit”. Getuige zag dat de man wild met zijn armen aan het zwaaien was en onrustig heen en weer wiebelde. Zij hoorde de man tegen haar nichtje zei: “kutje, bel de politie maar. Ga dan, ga dan. Trutje”. Getuige hoorde haar nichtje zeggen dat de man aan haar billen had gezeten. Getuige zag dat de tranen in de ogen van haar nichtje stonden en dat zij aan het bibberen was. Nadat de politie ter plaatse was gekomen, wees haar nichtje de man aan die aan haar billen had gezeten. Dit was dezelfde man die getuige heeft beschreven als de man die bij haar nichtje stond. [6]
De verbalisanten die verdachte hebben aangehouden, verklaren dat de meldster zei dat ze bij de goede man stonden en dat dat de man was die aan haar billen had gezeten. [7]
Verdachte heeft bij de politie verklaart dat hij op het station in Doetinchem was. Het was donker. Hij was dronken. Hij heeft daar een meisje aangeraakt met de schouder. Hij kende het meisje niet. Het meisje heeft aangifte gedaan waarna de politie kwam en hem meenam.
Betrouwbaarheid van de verklaring van getuige [getuige 1]
In tegenstelling tot de verdediging acht de rechtbank de verklaring van getuige [getuige 1] betrouwbaar. Wat betreft het betasten van de billen vinden de verklaring van [getuige 1] en aangeefster over en weer steun in elkaar. Dat [getuige 1] heeft verklaard over ‘een meisje op de fiets’ en aangeefster in haar aangifte niet rept over het gebruik van een fiets maakt dat niet anders. Aangeefster verklaart namelijk niet over hoe zij naar het station is gekomen. Haar verklaring start op het moment dat zij al op het station is. Bovendien heeft [getuige 1] aanvullend verklaard dat hij niet weet of het meisje ten tijde van de aanranding op de fiets zat of deze al had weggezet. Ook het gegeven dat [getuige 1] verklaart dat het meisje hem aansprak en aangeefster in haar aangifte niet rept over het aanspreken van een omstander is, gelet op de hectiek van het moment, niet onbegrijpelijk en maakt niet dat de verklaring van [getuige 1] niet bruikbaar is. [getuige 1] verklaart dat het slachtoffer niet aan de zijde van het perron stond, wat overeen komt met de verklaring van aangeefster. Ook het tijdstip waarop de aanranding heeft plaatsgevonden, komt nagenoeg overeen. Gelet hierop verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging en acht zij de verklaring van [getuige 1] betrouwbaar.
Tot slot overweegt de rechtbank dat ook het verweer van de verdediging dat [getuige 1] mogelijk heeft verklaard over een ander incident wordt verworpen. [getuige 1] verklaart namelijk dat hij na het incident aanwezig bleef totdat de politie arriveerde en dat er in tussentijd niks geks is gebeurd. Ook verdachte zelf heeft verklaard dat het meisje dat hij heeft aangeraakt het meisje was dat aangifte heeft gedaan, waarna de politie hem meenam. De rechtbank stelt daarom vast dat aangeefster en de getuigen over hetzelfde incident hebben verklaard.
Aanranding
De rechtbank overweegt dat een ontuchtige handeling een handeling van seksuele aard is die in strijd is met de sociaal-ethische norm. De vraag of daarvan sprake is, is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval.
Naar het oordeel van de rechtbank is het leggen van de hand tussen de jas en de broek op de billen van een onbekende vrouw een handeling van seksuele aard, omdat billen vanuit seksueel oogpunt geenszins als neutraal kunnen worden beschouwd. Buiten twijfel is daarom dat het gedrag van verdachte in strijd is met een sociaal-ethische norm en derhalve als ontuchtig kwalificeert. Door het onverhoedse karakter van de handeling heeft verdachte aangeefster gedwongen die ontuchtige handeling te dulden.
De rechtbank komt dan ook tot bewezenverklaring van het feit zoals dat ten laste is gelegd.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal gebruik middelen bij geweldsdelicten, p. 33-34;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 december 2024.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks29 maart 2024 te Doetinchem
, althans in Nederland,
[slachtoffer] , door
geweld ofeen
anderefeitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, heeft gedwongen tot het
plegen en/ofdulden van
een of meerontuchtige handelingen, door
- langs die [slachtoffer] te lopen en
/of
-
(onverhoeds
)de billen van die [slachtoffer] te betasten.
2.
hij op
of omstreeks29 maart 2024 te Doetinchem meermalen,
althans eenmaalopzettelijk
niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55d
en artikel 55eWetboek van Strafvordering, gedaan door een ambtenaar, te weten, [naam 1] , hoofdagent bij de politie, Eenheid Oost-Nederland en
/of[naam 2] , inspecteur bij de politie, Eenheid Oost-Nederland,
(beiden
) belast met de uitoefening van enig toezicht en/ofbelast met
en/of bevoegd verklaard tothet opsporen en
/ofonderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtena
(a)r
(en
)hem had
(den
)bevolen of van hem had
(den
)gevorderd medewerking te verlenen aan een onderzoek uitgeademde lucht zoals bedoeld in artikel 55d
en artikel 55eWetboek van Strafvordering, hieraan geen gevolg te geven.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
feit 2:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift
gedaan door een ambtenaar belast met het opsporen of onderzoeken van strafbare
feiten, meermalen gepleegd

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat feit 1 slechts een kortdurende aanraking van de billen betrof. Verder heeft de raadsman naar voren gebracht dat verdachte sinds april een woonplek heeft in [woonplaats] en dat hij bij een veroordeling tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf waarschijnlijk die plek kwijt is. De raadsman heeft verder aangevoerd dat verdachte al twee dagen in verzekering heeft doorgebracht en dat een taakstraf eventueel met een voorwaardelijke gevangenisstraf het meest passend is.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft door het slachtoffer, een jong meisje, van achteren te benaderen, langs haar heen te lopen en onverhoeds met zijn hand haar billen te betasten, de lichamelijke integriteit en waardigheid van het slachtoffer geschonden en een inbreuk gemaakt op haar gevoel van veiligheid. Het was ’s avonds en donker en verdachte was dronken wat het gevoel van onveiligheid zal hebben versterkt. Ontuchtige handelingen, van welke aard en intensiteit ook, vormen een inbreuk op de lichamelijke integriteit. Met zijn handelen heeft verdachte dan ook inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Ook heeft verdachte meermalen niet voldaan aan een ambtelijk gegeven bevel om mee te werken aan een alcoholonderzoek.
De rechtbank weegt in het nadeel van verdachte mee dat uit het uittreksel justitiële documentatie volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een feitelijke aanranding van de eerbaarheid, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden om binnen een jaar opnieuw een soortgelijk strafbaar feit te begaan.
Uit het advies van de reclassering van 29 augustus 2024 volgt dat de reclassering het risico op recidive inschat als hoog. De kans dat verdachte terugvalt in oude destructieve gedragspatronen is hoog, waarmee ook de kans op terugval in delictgedrag groot is. Het alcoholgebruik van verdachte is een delictgerelateerd probleem. De reclassering adviseert om bij een veroordeling een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden omdat er geen mogelijkheden worden gezien om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen.
De rechtbank zal verdachte de door de officier van justitie gevorderde straf opleggen. Daarmee wordt recht gedaan aan de ernst van de feiten, het gegeven dat sprake is van recidive en het door de reclassering als hoog ingeschatte risico dat verdachte weer de fout ingaat. Dat betekent dat de rechtbank een gevangenisstraf zal opleggen van tien weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, met een proeftijd van drie jaren.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 50,- aan materiële schade voor een broek omdat zij die broek vanwege traumatische gevoelens nooit meer heeft gedragen. Ook vordert de benadeelde partij immateriële schade, waarbij zij de rechtbank verzoekt om de hoogte te bepalen. Beiden vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de materiële schade kan worden toegewezen. Met betrekking tot de immateriële schade verzoekt de officier van justitie de rechtbank om gebruik te maken van de schattingsbevoegdheid. Ook vordert de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij vanwege het gevoerde vrijspraakverweer niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering voor wat betreft de materiële schade af te wijzen. De benadeelde partij heeft de broek terug gekregen. De broek was niet beschadigd en het is haar keuze om de broek al dan niet te dragen. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de verdediging aangevoerd dat in het verzoek om schadevergoeding geen bedrag genoemd staat, zodat daar ook niet op gereageerd kan worden. Indien de rechtbank een bedrag toewijst, dan verzoekt de raadsman om geen fors bedrag toe te wijzen gelet op de korte duur van de aanraking en dat de aanraking op de kleding was.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Uit het dossier volgt dat verdachte de billen van de benadeelde heeft betast door zijn hand met kracht op de broek van de benadeelde te leggen. De rechtbank overweegt dat gelet hierop in redelijkheid niet van de benadeelde partij kan worden verlangt dat zij deze broek nog draagt. De rechtbank zal dan ook het gevorderde bedrag van € 50,- toewijzen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van immateriële schade in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde in dit geval zo voor de hand liggen dat sprake is van een op andere wijze aantasting in de persoon, in de zin van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW. Verdachte heeft ’s avonds in het donker benadeelde, een jong meisje, gedwongen ontuchtige handelingen te dulden. Het ligt zo voor de hand dat een persoon die dit onder deze omstandigheden meemaakt daar psychische gevolgen van ondervindt, dat de rechtbank een aantasting in de persoon van de benadeelde partij aanneemt. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 500,- vaststellen.
Verdachte is vanaf 29 maart 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 184 en 246 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
tien weken;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
vier weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
drie jarenniet heeft gehouden aan de volgende voorwaarde:
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 50,- aan vergoeding voor materiële schade en € 500,- aan vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 50,- aan vergoeding voor materiële schade en € 500,- aan vergoeding voor immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 11 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Hollebrandse, voorzitter, mr. S.C.A.M. Janssen en mr. M.G.E. ter Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Hut, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 januari 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024144185, gesloten op 1 april 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 5-6.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 18.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 15-16.
5.Proces-verbaal aanvullend, p. 9.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 11-12.
7.Proces-verbaal van aanhouding verdachte, p. 22.