ECLI:NL:RBGEL:2025:1167

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
05/240929-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor medeplegen van zware mishandeling met bijzondere voorwaarden

Op 10 februari 2025 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 58 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 14 mei 2024 in Harderwijk, waar de verdachte samen met een medeverdachte een slachtoffer zwaar heeft mishandeld. Het slachtoffer heeft door het geweld meerdere breuken in de kaak en ribben opgelopen, wat leidde tot een operatie en mogelijk blijvende schade. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van medeplegen, gezien de nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte tijdens de mishandeling. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod en een locatieverbod ten opzichte van het slachtoffer. Daarnaast is een civiele vordering van het slachtoffer toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van €468 aan materiële schade en €6.000 aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf bevolen, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/240929-24
Datum uitspraak : 10 februari 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1993 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode 1] in [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting in [plaats 1] .
Raadsman: mr. W. van Vliet, advocaat in Amsterdam-Duivendrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 mei 2024 te Harderwijk, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meerdere anderen, aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere
kaakbreuken (waarvoor een operatie noodzakelijk was) en/of een breuk
in de tandwortel van de derde kies rechtsonder en/of uitval van gevoel in
de onderlip (wat duidt op zenuwschade) en/of een of meerdere
gebroken rib(ben), heeft toegebracht door
- die [slachtoffer] van achteren met een arm om de nek vast te grijpen en/of
- ( daarna) meermaals (met kracht) met de vuist/hand in/tegen de mond
en/of het gezicht en/of op het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer]
te slaan/stompen en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] meermaals, in elk geval eenmalig, (met kracht)
tegen zijn rechterribbenkast te schoppen en/of te trappen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden;
hij op of omstreeks 14 mei 2024 te Harderwijk, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meerdere anderen, ter uitvoering
van het door verdachte en/of medeverdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [slachtoffer] van achteren met een arm om de nek heeft vastgegrepen
en/of
- ( daarna) meermaals (met kracht) met de vuist/hand in/tegen de mond
en/of het gezicht en/of op het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer]
heeft geslagen/gestompt en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] meermaals, in elk geval eenmalig, (met kracht)
tegen zijn rechterribbenkast heeft geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 14 mei 2024 op een parkeerplaats in Harderwijk van achteren door een arm om zijn nek werd vastgegrepen. Dit moet de arm van [medeverdachte]
[de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] ]zijn geweest, omdat er niemand anders achter hem stond. Op dat moment zag hij dat verdachte op hem afkwam. Hij voelde dat zijn tanden werden geraakt, aan de linkeronderzijde van zijn kaak.. Dit deed enorm veel pijn. Hij voelde dat ook zijn tanden aan de rechterkant van zijn mond werden geraakt. Het ging in één beweging. Hij hoorde een krakend of brekend geluid gevolgd door nog meer pijn. Op een gegeven moment sloeg verdachte zijn arm om [slachtoffer] zijn keel. Op dat moment zag [slachtoffer] dat medeverdachte [medeverdachte] vol tegen de zijkant van zijn ribben aantrapte. Hij zag dat hij zeker drie keer raak schopte. Dit gebeurde met volle kracht. [2]
In het dossier bevindt zich een forensisch geneeskundige letselbeschrijving waaruit volgt dat het letsel van [slachtoffer] bestaat uit een complexe meervoudige breuk van de onderkaak links en rechts met forse verplaatsing van de botdelen, een breuk in de tandwortel van een kies rechtsonder en twee ribbreuken. [slachtoffer] heeft op 16 mei 2024 een kaakoperatie ondergaan waarbij de kaakbreuk werd gestabiliseerd met schroeven, staaldraden en platen. Circa 4 weken na de operatie zijn de breuken nog niet gestabiliseerd er is er zowel links als rechts mobiliteit van de kaak. Ook was sprake van gevoelsverlies in de onderlip, hetgeen duidt op zenuwschade. In de letselbeschrijving is benoemd dat deze breuken het vaakst ontstaan na stomp trauma zoals fysiek geweld. Er is mogelijk kans op restverschijnselen. [3] Ter terechtzitting van 27 januari 2025 is gebleken dat [slachtoffer] nog steeds herstellende is en dat hij nog steeds een doof gevoel in zijn onderlip ervaart. Daarnaast is opnieuw een operatie van de kaak nodig, omdat nieuwe plaatjes en schroeven geplaatst moeten worden.
Getuige [getuige] is een vriendin van [slachtoffer] . Zij heeft verklaard dat ze zag dat een jongen achter [slachtoffer] ging staan en een arm om zijn nek deed, zodat hij niks kon doen. Ze zag dat dit een Nederlands ogende jongen was. [4]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij [slachtoffer] één harde klap met de vuist van zijn rechterhand heeft gegeven. [5] Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij [slachtoffer] één klap op zijn kaak heeft gegeven. Verdachte denkt dat de gebroken kaak door hem komt. [6]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij op de parkeerplaats in Harderwijk was en dat verdachte en [slachtoffer] aan kwamen lopen. Het is een beetje geëscaleerd. Er is toen één klap op het hoofd geweest en één klap op het lichaam. [7] Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij [slachtoffer] één klap heeft gegeven. [8]
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] allebei fors geweld hebben gebruikt tegen aangever. Zij hebben in een nauwe en bewuste samenwerking [slachtoffer] om de nek vastgepakt en hem meerdere malen geslagen en geschopt tegen het hoofd en de ribbenkast. Er is daarom sprake van medeplegen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er sprake was van meerdere breuken, dat aangever een operatie heeft moeten ondergaan en dat er mogelijk sprake is van restverschijnselen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het letsel dat aan [slachtoffer] is toegebracht moet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair tenlastegelegde bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks14 mei 2024 te Harderwijk,
in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meerdere anderen, aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
een ofmeerdere
kaakbreuken (waarvoor een operatie noodzakelijk was) en
/ofeen breuk
in de tandwortel van de derde kies rechtsonder en
/ofuitval van gevoel in
de onderlip (wat duidt op zenuwschade) en
/of een ofmeerdere
gebroken rib
(ben
), heeft toegebracht door
- die [slachtoffer] van achteren met een arm om de nek vast te grijpen en
/of
- ( daarna) meermaals
(met kracht
)met de vuist
/hand in/tegen
de mond
en/of het gezicht en/of ophet hoofd
en/of tegen het lichaamvan die [slachtoffer]
te slaan/stompen en
/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] meermaals,
in elk geval eenmalig,
(met kracht
)
tegen zijn rechterribbenkast te schoppen en/of te trappen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht om voor de duur van één jaar een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, inhoudende een contactverbod met aangever en een locatieverbod rondom de woning van aangever, waarbij voor elke overtreding de vervangende hechtenis dient te worden bepaald op 1 week. De officier van justitie heeft verzocht om deze maatregel voor drie jaar op te leggen, indien de eis niet wordt gevolgd en verdachte eerder vrijkomt en om dan te overwegen om de maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Door het handelen van verdachte en zijn medeverdachte heeft het slachtoffer meerdere breuken in zijn kaak en twee gebroken ribben opgelopen. Verdachten hebben hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien zorgen dergelijke feiten voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Uit het dossier komt naar het oordeel van de rechtbank voldoende naar voren dat de aanleiding van de zware mishandeling gelegen is in het vermoeden van verdachten dat het slachtoffer bij de politie had gepraat en dat dit de reden is geweest dat verdachten hem te grazen namen. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte. Daaruit volgt dat verdachte voorafgaand aan het begaan van het bewezen verklaarde herhaaldelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder ook geweldsdelicten. Daarnaast is gebleken dat verdachte is gerecidiveerd binnen een proeftijd. De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte mee.
Alles afwegende, en rekening houdend met de LOVS-oriëntatiepunten, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 58 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf dient als ‘stok achter de deur’ zodat verdachte de kans heeft om te laten zien dat hij zijn leven een positieve wending geeft. De rechtbank vindt het van belang dat verdachte geen contact zoekt of heeft met het slachtoffer en zal daarom aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden verbinden bestaande uit een contact- en locatieverbod. De rechtbank ziet geen aanleiding om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 468 aan materiële schade, bestaande uit een bedrag van € 140 voor de ziekenhuis daggeldvergoeding en een bedrag van € 328 voor vier weken huishoudelijke hulp. Ook vordert de benadeelde partij € 10.000 aan immateriële schade. Alle bedragen vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de materiële schade volledig kan worden toegewezen. De vordering tot immateriële schade kan volgens de officier van justitie voor een bedrag van € 5.000 worden toegewezen. De officier van justitie heeft verzocht om toekenning van de wettelijke rente, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot de immateriële schade aanzienlijk moet worden gematigd.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de schadeposten niet zijn betwist. De schadeposten zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiële schade tot een hoogte van in totaal € 468 kan worden toegewezen.
Smartengeld
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 6.000 vaststellen. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Wettelijke rente
Verdachte is vanaf 14 mei 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schade verschuldigd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Hoofdelijk
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachte ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte de schade heeft vergoed.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging 05-111033-22

De rechtbank heeft verdachte op 27 januari 2023 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden.
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van die straf.
De verdediging heeft bepleit dat de vordering ziet op een ander feitencomplex. Gelet daarop en gelet op de duur van het voorarrest heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, dan wel dat de proeftijd moet worden verlengd, dan wel dat de straf omgezet moet worden naar een werkstraf.
Bewezen is dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank is van oordeel dat de voorwaardelijk opgelegde straf daarom ten uitvoer moet worden gelegd.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
240 dagen;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als bijzondere voorwaarden:
Contactverbod
Verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met het slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1989 en wonende aan de [adres 2] , [postcode 2] in [plaats 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit nodig verbod vindt. De politie ziet toe op handhaving hiervan.
Locatieverbod
Verdachte bevindt zich niet binnen een straal van 200 meter van het adres [adres 2] , [postcode 2] in [plaats 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
 veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 468 aan materiële schade en € 6.000 aan immateriële schade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 468 aan materiële schade en € 6.000 aan immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 67 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
 beveelt de tenuitvoerlegging van de op 27 januari 2023 door de rechtbank voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden (parketnummer 05-111033-22);
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Keijzer (voorzitter), mr. A.T.G. van Wandelen en
mr. J.M. Hollebrandse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Hut, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 februari 2025.
mr. Keijzer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600 2024221285, gesloten op 25 september 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 18.
3.Forensisch geneeskundige letselbeschrijving, d.d. 28 oktober 2024.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 58.
5.Los proces-verbaal van aanvullend verhoor verdachte, d.d. 16 december 2024.
6.Verklaring afgelegd ter terechtzitting van 27 januari 2025.
7.Los proces-verbaal van aanvullend verhoor verdachte, d.d. 11 december 2024.
8.Verklaring afgelegd ter terechtzitting van 27 januari 2025.