In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een geschil tussen een eiser en een gedaagde over de stand van de kapitaalrekening na de beëindiging van een vennootschap onder firma (vof). De rechtbank heeft op 5 februari 2025 vonnis gewezen in de zaak met zaaknummer C/05/392639 / HA ZA 21-441. De procedure begon met een tussenvonnis op 24 januari 2024, waarin een deskundigenbericht werd bevolen. De deskundige heeft onderzoek gedaan en zijn bevindingen gepresenteerd, maar heeft aangegeven dat hij geen stukken heeft ontvangen van de gedaagde, die zijn verplichtingen niet is nagekomen. Hierdoor heeft de deskundige zijn rapport op basis van de beschikbare processtukken en de door de eiser aangeleverde documenten moeten opstellen.
De rechtbank heeft de aanbevelingen van de deskundige gevolgd en de stand van de kapitaalrekening van de eiser per 31 december 2022 vastgesteld op € 69.187, inclusief rente. De eiser heeft zijn eis gewijzigd en vordert nu betaling van dit bedrag van de gedaagde, die geen nieuwe advocaat heeft ingeschakeld na de onttrekking van zijn eerdere advocaat. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser grotendeels toegewezen, inclusief de vordering tot betaling van beslagkosten en proceskosten. De rechtbank heeft ook verklaard dat de gedaagde bijdraagt aan de schuld jegens ING Bank en heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van de kosten van de procedure.
De rechtbank heeft in haar beslissing onder andere verklaard dat het vof-contract niet is ontbonden en dat de eiser recht heeft op een jaarlijkse arbeidsbeloning van € 52.000 tot de beëindiging van de vof. De gedaagde is veroordeeld tot betaling van de bedragen die voortvloeien uit de stand van de kapitaalrekening en de kosten van de procedure, met de mogelijkheid van wettelijke rente over deze bedragen.