ECLI:NL:RBGEL:2025:1144

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
392639
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepalen stand van de kapitaalrekening na beëindiging vof, deskundigenbericht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een geschil tussen een eiser en een gedaagde over de stand van de kapitaalrekening na de beëindiging van een vennootschap onder firma (vof). De rechtbank heeft op 5 februari 2025 vonnis gewezen in de zaak met zaaknummer C/05/392639 / HA ZA 21-441. De procedure begon met een tussenvonnis op 24 januari 2024, waarin een deskundigenbericht werd bevolen. De deskundige heeft onderzoek gedaan en zijn bevindingen gepresenteerd, maar heeft aangegeven dat hij geen stukken heeft ontvangen van de gedaagde, die zijn verplichtingen niet is nagekomen. Hierdoor heeft de deskundige zijn rapport op basis van de beschikbare processtukken en de door de eiser aangeleverde documenten moeten opstellen.

De rechtbank heeft de aanbevelingen van de deskundige gevolgd en de stand van de kapitaalrekening van de eiser per 31 december 2022 vastgesteld op € 69.187, inclusief rente. De eiser heeft zijn eis gewijzigd en vordert nu betaling van dit bedrag van de gedaagde, die geen nieuwe advocaat heeft ingeschakeld na de onttrekking van zijn eerdere advocaat. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser grotendeels toegewezen, inclusief de vordering tot betaling van beslagkosten en proceskosten. De rechtbank heeft ook verklaard dat de gedaagde bijdraagt aan de schuld jegens ING Bank en heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van de kosten van de procedure.

De rechtbank heeft in haar beslissing onder andere verklaard dat het vof-contract niet is ontbonden en dat de eiser recht heeft op een jaarlijkse arbeidsbeloning van € 52.000 tot de beëindiging van de vof. De gedaagde is veroordeeld tot betaling van de bedragen die voortvloeien uit de stand van de kapitaalrekening en de kosten van de procedure, met de mogelijkheid van wettelijke rente over deze bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/392639 / HA ZA 21-441
Vonnis van 5 februari 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. R.F. Vonk,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat onttrokken, voorheen mr. J.P.J. Botterblom.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 januari 2024
- het deskundigenbericht van 14 augustus 2024
- het rolbericht van mr. Botterblom van 2 oktober 2024 dat hij zich heeft onttrokken als advocaat van [gedaagde]
- de conclusie na deskundigenbericht van [eiser] tevens houdende wijziging van eis.
1.2.
Naar aanleiding van het bericht van mr. Botterblom dat hij zich als advocaat van [gedaagde] heeft onttrokken, is aan [gedaagde] gelegenheid gegeven een nieuwe advocaat in te schakelen. Er heeft zich geen advocaat voor [gedaagde] gesteld.
Op 27 november 2024 is akte niet dienen aan [gedaagde] verleend voor het nemen van de conclusie na deskundigenbericht en de antwoordakte eiswijziging.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 24 januari 2024 is een deskundigenbericht bevolen. De deskundige heeft onderzoek gedaan en rapport uitgebracht, waarin hij de door de rechtbank gestelde vragen heeft beantwoord. De deskundige heeft daarbij aangegeven dat hij, ondanks meerdere verzoeken daartoe, niet de gevraagde stukken heeft ontvangen van [gedaagde] en dat er geen bespreking heeft kunnen plaatsvinden. De advocaat van [gedaagde] heeft de deskundige meerdere keren te kennen gegeven dat [gedaagde] meer tijd nodig had om de door de deskundige opgevraagde stukken aan te leveren en de vragen van de deskundige te beantwoorden. Op het verzoek van de deskundige om een datum te plannen voor een bespreking met partijen is geen reactie gekomen. De deskundige heeft vervolgens niets meer van de advocaat van [gedaagde] vernomen, totdat deze liet weten dat hij zich had onttrokken als advocaat van [gedaagde] . De deskundige heeft laten weten dat [gedaagde] zelf niet heeft gereageerd op zijn verzoeken.
2.2.
De deskundige heeft het onderzoek daarom verricht op basis van de processtukken en de door [eiser] verstrekte stukken. De financiële administratie van de vof en de bankrekeningen van de vof heeft de deskundige niet kunnen inzien, omdat [gedaagde] geen stukken heeft aangeleverd en [eiser] geen toegang meer had tot de administratie en de bankrekeningen van de vof. Voor zover de conclusies van de deskundige tot een voor [gedaagde] ongunstiger uitkomst leiden dan in het geval zij wel de gevraagde stukken had aangeleverd en wel een bespreking had plaatsgevonden en mede aan de hand daarvan het onderzoek was verricht, komt dat voor eigen rekening en risico van [gedaagde] , gelet op de hiervoor beschreven feitelijke gang van zaken.
2.3.
De deskundige is gevraagd de stand van de kapitaalrekening van [eiser] per datum 31 december 2021 te berekenen, aan de hand van de uitgangspunten die zijn weergegeven in het vonnis van 24 januari 2024. De deskundige heeft in zijn rapport duidelijk verantwoord op welke wijze en waarom hij bepaalde afwegingen heeft gemaakt en waarom hij verschillende voorstellen heeft gedaan bij het berekenen van het saldo van de kapitaalrekening van [eiser] . De rechtbank volgt de aanbevelingen en conclusies van de deskundige, met inachtneming van de reactie van [eiser] op het rapport.
2.4.
De deskundige heeft in de berekening van de stand van de kapitaalrekening ook verwerkt de omzet die [eiser] in 2022 en 2023 met betrekking tot 2022 aan zichzelf heeft laten uitkeren en de arbeidsbeloning over 2022. Met [eiser] gaat de rechtbank ervan uit dat de op bladzijde 9 van het deskundigenrapport vermelde ‘stand per 31 december 2021, rekening houdend met mutaties 2022’, moet zijn de stand per 31 december 2022.
2.5.
[eiser] en de deskundige hebben terecht opgemerkt dat de door [eiser] met het realiseren van omzet gemaakte kosten in de kapitaalrekening moeten worden verwerkt. De rechtbank volgt daarom de berekening van de deskundige waarin hij deze kosten heeft meegenomen. De lening van ING Bank wordt in lijn met het voorstel van de deskundige en de visie van [eiser] op dit punt, niet beschouwd als een privéopname en wordt niet in mindering gebracht op de kapitaalrekening. Omdat het saldo van de kapitaalrekening per 31 december 2022 is vastgesteld, moet ook de rente over het saldo per 1 januari 2022 worden meegerekend. Met [eiser] gaat de rechtbank ervan uit dat het saldo per 31 december 2022 (in plaats van 2021) € 66.698 bedroeg. De rentevergoeding van 5% over het saldo op de kapitaalrekening per 1 januari 2022 van € 49.772 wordt meegenomen, zodat bij de berekende stand per 31 december 2022 van € 66.698 opgeteld wordt de rente van € 2.489. Het saldo van de kapitaalrekening van [eiser] per 31 december 2022 wordt dan berekend op € 69.187.
2.6.
De vraagstelling aan de deskundige was ingegeven door de vordering van [eiser] om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van het saldo van de kapitaalrekening per 31 december 2021. Omdat de mutaties van 2022 ook zijn verwerkt en het saldo per datum 31 december 2022 is berekend, tevens de datum waarop de vof is beëindigd, heeft [eiser] zijn eis gewijzigd in die zin dat hij vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 69.187 uit hoofde van de stand op de kapitaalrekening per 31 december 2022, te vermeerderen met de contractuele rente van 5% over dit saldo vanaf 1 januari 2023 tot de dag der algehele voldoening. Naar het oordeel van de rechtbank kan de gewijzigde eis op dit punt worden toegewezen, gelet op de bevindingen van de deskundige.
2.7.
Gelet op wat hiervoor en in de tussenvonnissen is overwogen, zullen de gevorderde verklaringen voor recht als vermeld in het gewijzigde petitum onder I.a. tot en met I.c. en I.f. worden toegewezen, met dien verstande dat aan de verklaring voor recht onder I.c. vermeld in het dictum, de beperking wordt verbonden in tijd tot de beëindiging van de vof op 31 december 2022. Aan de onder I.f gevorderde verklaring wordt toegevoegd dat [eiser] pas met ingang van 1 juli 2021 – de in het tussenvonnis van 19 juli 2023 vastgestelde datum van schuldeisersverzuim – is bevrijd van zijn verplichting om de overeengekomen werkzaamheden te verrichten.
2.8.
De vorderingen onder I.d en I.e. hebben betrekking op de verplichting van [gedaagde] om een maandelijks voorschot op de arbeidsbeloning te betalen. Deze vorderingen zullen bij gebrek aan belang worden afgewezen, omdat de arbeidsbeloning al is meegenomen in het saldo van de kapitaalrekening en daarmee in de veroordeling van [gedaagde] om aan [eiser] het hiervoor genoemde bedrag van € 69.187 te betalen.
2.9.
De vordering onder I.g. om voor recht te verklaren dat [gedaagde] aan [eiser] verschuldigd is een bedrag van € 49.190 uit hoofde van de stand van de kapitaalrekening per 31 december 2021 en te vermeerderen met € 4.333,33 per maand indien en voor zover [eiser] dit voorschot op de aan hem verschuldigde arbeidsbeloning niet reeds heeft ontvangen, zal worden afgewezen. [eiser] heeft daarbij geen belang meer, nu [gedaagde] conform de gewijzigde vordering onder I.i. zal worden veroordeeld om het bedrag overeenkomstig de stand van de kapitaalrekening per 31 december 2022 aan [eiser] te betalen, waarin de arbeidsbeloning is verwerkt.
2.10.
Nu de vordering onder I.a. wordt toegewezen, hoeven de voorwaardelijk ingestelde voreringen onder II.a. tot en met II.k. niet te worden behandeld.
2.11.
De (gewijzigde) vorderingen onder III van het petitum zien op de lening en rekening-courantverhouding bij ING Bank. Daarover is in het tussenvonnis van 7 december 2022 al overwogen dat voor recht kan worden verklaard dat ter zake het krediet alsmede de rekening-courantverhouding bij ING [eiser] in de onderlinge verhouding met [gedaagde] gehouden is in de schuld jegens ING bij te dragen met een bedrag van € 81.817 (vordering III.a.). [eiser] heeft in zijn conclusie na deskundigenbericht, tevens houdende wijziging van eis, gesteld dat ING Bank na executoriale verkoop van het vastgoed van [eiser] € 125.500 heeft afgeboekt op de onderliggende lening bij ING. Omdat [eiser] in de verhouding met [gedaagde] gehouden is € 81.817 bij te dragen ter zake van die lening, heeft hij een bedrag van € 43.683 van [gedaagde] te vorderen. Dit bedrag vordert hij van [gedaagde] bij wijziging van eis, waar hij het petitum aanvult met vordering III.c.
De rechtbank is van oordeel dat deze vordering kan worden toegewezen. [eiser] heeft dan geen belang meer bij de vordering onder III.b., waarin hij vordert [gedaagde] te veroordelen om het meerdere boven € 81.871 dat [eiser] mogelijk verplicht wordt om aan ING te voldoen, te betalen binnen veertien dagen nadat [eiser] [gedaagde] van de betreffende vordering op de hoogte heeft gesteld.
2.12.
[eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 593,49 voor kosten deurwaardersexploten, € 314,00 voor griffierecht en € 598,00 voor salaris advocaat (1,0 punt × tarief II 2023 € 598,00), totaal € 1.505,49.
2.13.
[eiser] heeft voorts bij wijziging van eis gevorderd [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder de door [eiser] betaalde kosten van de deskundige.
Omdat de vorderingen van [eiser] grotendeels worden toegewezen, moet [gedaagde] de proceskosten (inclusief nakosten) en de kosten van de deskundige betalen.
2.14.
De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
  • kosten van de dagvaarding € 121,39
  • griffierecht € 2.626,00
  • deskundigenkosten € 7.865,00
  • salaris advocaat € 7.716,00 (4 punten x tarief V)
  • nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals
vermeld in de beslissing)
------------
Totaal € 18.506,39

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat per 28 mei 2018 het vof-contract van 2 november 2017 is voortgezet,
3.2.
verklaart voor recht dat het vof-contract van 2 november 2017 niet is ontbonden althans op een andere wijze is geëindigd per 1 januari 2021,
3.3.
verklaart voor recht dat [eiser] recht heeft op een jaarlijkse arbeidsbeloning van € 52.000,00 tot het moment van de beëindiging van de vof op 31 december 2022,
3.4.
verklaart voor recht dat [eiser] op grond van de artikelen 6:58 BW en 6:60 BW – vanaf 1 juli 2021 tot het einde van de vof op 31 december 2022 – bevrijd is van zijn verplichting werkzaamheden te verrichten voor de vof met behoud van de arbeidsbeloning van € 52.000,00 per jaar,
3.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 69.187,00 uit hoofde van de stand op de kapitaalrekening van [eiser] per 31 december 2022, te vermeerderen met de contractuele rente van 5% over dit bedrag vanaf 1 januari 2023 tot de dag van volledige betaling,
3.6.
verklaart voor recht dat [eiser] ter zake het krediet alsmede de rekening-courantverhouding bij de ING in de onderlinge verhouding met [gedaagde] gehouden is in de schuld jegens ING bij te dragen met een bedrag van € 81.817,00,
3.7.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 43.683,00 uit hoofde van de onder 3.6 vermelde schuld aan ING,
3.8.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 1.505,49, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
3.9.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 18.506,39, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.10.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Schippers en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2025.