ECLI:NL:RBGEL:2025:1143

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
AWB 24/9216 en AWB 24/9200
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het verstoren van wolven met afwijkend gedrag in Noord-Veluwe

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland wordt het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening behandeld van de Faunabescherming tegen het besluit van het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland. Het college had een omgevingsvergunning verleend voor het verstoren van wolven met afwijkend gedrag met een paintballgeweer. De Faunabescherming betwistte de noodzaak van deze vergunning en voerde aan dat er onvoldoende alternatieven waren en dat de openbare veiligheid niet voldoende was onderbouwd. De voorzieningenrechter concludeert dat het college de noodzaak van het verstoren van de wolf onvoldoende heeft aangetoond en dat er alternatieven niet adequaat zijn onderzocht. De voorzieningenrechter verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en schorst de vergunning tot zes weken na de beslissing op bezwaar. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een goede onderbouwing bij het verstoren van een strikt beschermde diersoort zoals de wolf, en dat ingrijpen alleen gerechtvaardigd is als er sprake is van directe en ernstige schade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 24/9216 en 24/9200

uitspraak van de voorzieningenrechter van

op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amstelveen, eiseres

(gemachtigde: mr. B.N. Kloostra),
en

het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland

(gemachtigden: mr. S.J. van Winzum en mr. drs. J.S. Kramer).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Faunabeheereenheid Gelderlanduit Arnhem (FBE)
(gemachtigde: F. [naam 1] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep gaat over het besluit van het college waarin een omgevingsvergunning is verleend voor het verstoren van wolven met afwijkend gedrag met een paintballgeweer. Bij beslissing op bezwaar heeft het college het besluit in stand gelaten onder aanvulling van een nadere onderbouwing. De Faunabescherming heeft hiertegen beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Zij voert daartoe een aantal gronden aan.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van de Faunabescherming daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2. De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek en het beroep aan de hand van deze gronden. Zij concludeert in deze uitspraak dat het college de noodzaak van het opzettelijk verstoren van de wolf in het belang van de openbare veiligheid onvoldoende heeft onderbouwd en ook onvoldoende heeft onderbouwd dat geen sprake is van bevredigende alternatieven. De voorzieningenrechter verklaart het beroep daarom gegrond en vernietigt het besluit van 20 november 2024. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen en het besluit van 3 mei 2024 te schorsen tot zes weken na de door het college te nemen beslissing op het bezwaar. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Het college heeft op 3 mei 2024 een vergunning verleend voor het verstoren van wolven met afwijkend gedrag in de gemeenten Ermelo, Putten, Harderwijk, Nunspeet, Elburg, Oldebroek, Heerde, Epe, Apeldoorn en Barneveld, voor de duur van 18 maanden.
3.1.
De Faunabescherming heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
3.2.
Bij uitspraak van 23 mei 2024 [1] heeft de voorzieningenrechter het besluit geschorst tot 6 weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter concludeerde dat het college de noodzaak van het opzettelijk verstoren van de wolf in het belang van de openbare veiligheid onvoldoende heeft onderbouwd en ook onvoldoende heeft onderbouwd dat geen sprake is van bevredigende alternatieven.
3.3.
Bij bestreden besluit van 20 november 2024 heeft het college het besluit in stand gelaten onder aanvulling van een nadere onderbouwing.
3.4.
De Faunabescherming heeft hiertegen beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
3.5.
Bij ordemaatregel van 23 december 2024 heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit geschorst.
3.6.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:
- namens de Faunabescherming: haar gemachtigde, N.K. [naam 1] en S.H.D. [naam 2] ;
- namens het college: zijn gemachtigden, mr. H.E.J. Kemerink op Schiphorst,
B. [naam 3] , S. [naam 4] en D.J.C. [naam 5] ;
- namens FBE: haar gemachtigde en M.F. [naam 6] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Toetsingskader
4. De wolf staat op bijlage IV, onderdeel a, van de Europese Habitatrichtlijn [2] en is dus in het kader van de Omgevingswet een strikt beschermde soort.
4.1.
Op grond van artikel 5.1, tweede lid, onder g, van de Omgevingswet, is het verboden om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna activiteit te verrichten, voor zover het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.
4.2.
Uit artikel 11.46 onder b van het Besluit activiteit leefomgeving (Bal) volgt dat het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten, geldt voor het opzettelijk verstoren van dieren genoemd onder bijlage IV, onder a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het verdrag van Bern of bijlage I bij het verdrag van Bonn.
4.3.
Artikel 8.74k, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) luidt als volgt. Voor zover een aanvraag een omgevingsvergunning betrekking heeft op een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.46, eerste lid, 11.47, eerste lid, of 11.48 van het Bal, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als, voor zover van belang:
a. er geen andere bevredigende oplossing voor het verrichten van de activiteit bestaat;
b. de activiteit nodig is:
1°. in het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats;
(…)
3°. in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;
(…)
c. de activiteit geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
Het besluit
5. Het college heeft bij primair besluit aan FBE vergunning verleend voor het opzettelijk verstoren van:
- de wolf (Canis lupus), in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten,
en voor het gebruik van de middelen:
- paintballgeweer FN 303 Less Lethal (of vergelijkbaar) en de bijbehorende paintballprojectielen.
De vergunning is verleend voor die wolf of wolven die afwijkend gedrag vertonen, waarbij onder afwijkend gedrag wordt verstaan gedrag waarbij een wolf mensen of hun voertuigen benadert binnen een afstand van circa 30 meter. De vergunning geldt voor het werkingsgebied Noord-Veluwe (de gemeenten Ermelo, Putten, Harderwijk, Nunspeet, Elburg, Oldebroek, Heerde, Epe, Apeldoorn en Barneveld) en voor de duur van 18 maanden na inwerkingtreding.
Bij beslissing op bezwaar is dit besluit gehandhaafd onder aanvulling van een nadere onderbouwing.
5.1.
De aanleiding voor dit besluit van het college waren de meldingen bij het Wolvenmeldpunt en de provincie over het gedrag van één jonge wolf met geringe schuwheid ten opzichte van mensen en voertuigen in de omgeving “Het Leuvenumse Bos” en Speuld in Ermelo. Dit gedrag van de wolf manifesteerde zich door enige tijd stil te blijven staan of geïnteresseerd naar mensen te kijken op wisselende afstanden, voordat de wolf zijn weg vervolgde. Daarnaast hebben zich enkele ontmoetingen voorgedaan, waarbij een wolf meerdere malen duidelijk op de aanwezigheid van een auto of mensen reageerde dat dit volgens het college niet meer aan te merken valt als normaal of toevallig gedrag. Het gedrag van de wolf is volgens het college waarschijnlijk veroorzaakt doordat hij gevoerd wordt. Inmiddels zijn er volgens het college meerdere wolven in het gebied met geringe schuwheid.
Het college wil in het belang van de openbare veiligheid ingrijpen om erger te voorkomen en de omkering van het gedrag van de wolven bevorderen door een paintballgeweer in te zetten. Het college stelt zich op het standpunt dat wordt voldaan aan de in artikel 8.74k, eerste lid, van het Bkl genoemde voorwaarden voor het verlenen van de vergunning.
Alternatieve middelen zijn volgens het college niet voorhanden, omdat deze voor de wolven te ingrijpend zijn, niet het gewenste effect hebben of om praktische redenen niet uitvoerbaar zijn. Daarnaast heeft het college toegelicht dat de vergunning geen afbreuk doet aan de (gunstige) staat van instandhouding.
5.2.
De Faunabescherming heeft aanvankelijk gesteld dat het college heeft gehandeld in strijd met artikel 4:1 van de Awb, omdat niet gebleken is van een schriftelijke aanvraag voorafgaand aan het primaire besluit. Er is enkel een mondelinge aanvraag gedaan. Op zitting heeft de Faunabescherming deze grond laten vallen om reden dat zij een inhoudelijk oordeel van de voorzieningenrechter wenst. De voorzieningenrechter hoeft daarom over deze grond niet meer te beslissen.
5.3.
Uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, begrijpt de voorzieningenrechter verder dat partijen het er inmiddels over eens zijn dat de (mondelinge) aanvraag en de vergunning zien op wolven op de Noord-Veluwe die zich bewust van de aanwezigheid van mensen binnen 30 meter ophouden en niet meer enkel op één jonge wolf in dat gebied. De voorzieningenrechter zal partijen hierin volgen.
Het standpunt van de Faunabescherming
6. De Faunabescherming betwist - kort samengevat - dat aan de genoemde voorwaarden van artikel 8.74k, eerste lid, van het Bkl wordt voldaan. De Faunabescherming blijft bij het standpunt dat de vergunning is verleend terwijl de noodzaak en het ontbreken van alternatieven onvoldoende is aangetoond en de wolf in ongunstige staat van instandhouding verkeert. Ook is niet duidelijk wat onder afwijkend gedrag bij de wolf wordt verstaan en wat de gevolgen van de beschietingen met een paintballgeweer zullen zijn voor de wolf en de roedel. De kans bestaat dat de wolf gewond raakt of komt te overlijden. De Faunabescherming handhaaft het eerdere standpunt dat er alternatieve oplossingen zijn, maar dat deze nog onvoldoende door het college zijn ingezet.
Is de vergunde activiteit noodzakelijk?
7. Het college heeft aan de verleende vergunning ten grondslag gelegd dat deze nodig is in het belang van de openbare veiligheid, omdat er in het gebied van de Noord-Veluwe meerdere wolven zijn met afwijkend gedrag. Bij uitspraak van 23 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter een aantal gebreken in het primair besluit vastgesteld die zien op de onderbouwing van de noodzakelijkheid van de vergunde activiteit. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het college, gelet op de door de Faunabescherming ingediende contra-expertises, onvoldoende onderbouwd heeft dat er sprake is van afwijkend gedrag bij wolven en dat ingrijpen in het belang van de openbare veiligheid noodzakelijk is. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter in voormelde uitspraak geoordeeld dat het college onvoldoende heeft onderbouwd waarom een vergunning voor de gehele Noord-Veluwe in het belang van de openbare veiligheid nodig is. Verder heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het college de noodzaak van de duur van de verleende vergunning onvoldoende heeft onderbouwd. Ook uit het advies van de Commissie blijkt dat op er deze punten in het primair besluit een onvoldoende onderbouwing aanwezig is.
7.1.
Het college heeft, mede naar aanleiding van deze uitspraak van de voorzieningenrechter, wolvendeskundige de heer [naam 5] om een nader deskundigenrapport gevraagd. De heer [naam 5] heeft op 28 juni 204 een nader deskundigenrapport uitgebracht, waaruit naar voren komt dat er sprake is van sterk gehabitueerd gedrag van enkele wolven dat zich in negatieve zin ontwikkelt. [naam 5] bestrijdt in zijn rapport dat het gedrag kan worden weggeschreven als gewoon en nieuwsgierig.
Daarnaast heeft het college naar aanleiding van het advies van de Commissie een ecoloog, de heer [naam 7] , gevraagd om een second opinion. Dit heeft geleid tot de rapportage "Beantwoording vragen van Provincie Gelderland omtrent habituerende wolven en preventie ter bescherming van de wolf” van 4 oktober 2024. De heer [naam 7] is, evenals de heer [naam 5] , van mening dat er bij wolven op de Noord-Veluwe sprake is van afwijkend gedrag en dat de inzet van het paintballgeweer een uiterst geschikt middel is om in te zetten om het ongewenste gedrag richting mensen af te leren en de wolven weer schuw te maken (aversieve conditionering).
7.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat de wolf een strikt beschermde diersoort is en dat het verstoren van de wolf enkel mogelijk is als daar een goede motivering en onderbouwing aan ten grondslag ligt. Partijen zijn het er over eens dat als een wolf dusdanig afwijkend gedrag vertoont dat daarmee de openbare veiligheid in het geding is, er ingegrepen moet kunnen worden. De voorzieningenrechter is het echter met de Faunabescherming eens dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat de wolf of wolven op de Noord-Veluwe dusdanig afwijkend gedrag vertonen dat ingrijpen noodzakelijk is. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
7.2.1.
Ten eerste is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college onvoldoende inzicht heeft gegeven in wat het afwijkende gedrag van de wolf of wolven op de Noord-Veluwe inhoudt. De aanleiding van de vergunde activiteit was het afwijkend gedrag van één specifieke wolf nabij Ermelo. Uit de stukken en de toelichting van het college ter zitting komt naar voren dat de meldingen over het afwijkende gedrag van deze wolf dateren van januari 2024 tot medio 2024 en dat er ten tijde van het bestreden besluit (20 november 2024) geen recente meldingen meer zijn gedaan van deze wolf.
7.2.2.
Wel zijn er meldingen van wolven op andere plekken op de Noord-Veluwe. Het college heeft een lijst met beknopte meldingen overgelegd. Daaruit blijkt dat de meldingen met name dateren uit de eerste helft van 2024. Ook de getoonde filmpjes bestrijken deze periode. Rondom het bestreden besluit zijn, blijkens deze lijst, zeven meldingen gedaan van een wolf. Een enkele melding gaat over het op enige afstand meelopen door een wolf, maar duidelijke informatie over hoe deze situatie is verlopen ontbreekt. Ook de identiteit van de melder is niet bekend. Het merendeel van de meldingen op de lijst gaat over het zien van een voorbijlopende wolf en een aanval of poging daartoe van een wolf op vee en hobbydieren. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college op zitting de context van deze meldingen alsmede het afwijkende gedrag van de wolf onvoldoende concreet kunnen benoemen.
7.2.3.
Verder heeft het college ter zitting gewezen op twee meldingen van incidenten tussen een wolf en honden in Nunspeet en in Harderwijk in augustus 2024. Door het ontbreken van informatie is niet duidelijk hoe de wolf-hond situatie is verlopen. Het college heeft de context van deze incidenten niet concreet kunnen maken. Niet weersproken is dat de honden werden uitgelaten in een hondenlosloopgebied waar ook een wolvenroedel leeft.
Niet duidelijk is of deze honden aangelijnd waren of vrij rond liepen en op welke afstand van hun baasje. De voorzieningenrechter begrijpt van de deskundigen, onder andere van de heer [naam 5] , dat wolven honden als indringers van hun territorium beschouwen en dat een aanval op een hond, indien deze op afstand van zijn baasje vrij rondloopt, niet als afwijkend gedrag moet worden beschouwd.
7.3.
Ten tweede overweegt de voorzieningenrechter dat het Interprovinciaal Overleg (IPO) op 13 april 2023 een interprovinciaal wolvenplan, met escalatieladder heeft vastgesteld, maar dat onvoldoende is onderbouwd hoe het college gebruik heeft gemaakt van deze escalatieladder. Deze escalatieladder ziet op (probleem)situaties tussen mens-wolf en wolf-hond, waarbij voor de wolf-hond situatie geldt dat de escalatieladder niet ziet op loslopende honden maar op aangelijnde honden begeleid door mensen. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college in het primaire besluit aansluiting heeft gezocht bij de escalatieladder, maar dat de door het college vergunde activiteit daar niet in past. Op zitting heeft het college toegelicht dat het interprovinciaal wolvenplan een richtlijn is, waarvan kan worden afgeweken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat als het college de escalatieladder niet volgt, het afwijken daarvan goed gemotiveerd moeten worden. Deze goede motivering ontbreekt in het bestreden besluit.
7.4.
Ten derde overweegt de voorzieningenrechter dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof), naar aanleiding van prejudiciële vragen, in het arrest WWF Österreich e.a. van 11 juli 2024 inzicht heeft verschaft in de (on)mogelijkheden om af te wijken van de juridische bescherming van de wolf. [3] De aanleiding voor dit arrest vormt het opstellen van een verordening door de autoriteiten van de Oostenrijkse deelstaat Tirol op basis waarvan toestemming wordt verleend voor het afschot van één wolf, die ongeveer twintig schapen van een kudde op een bergweide heeft gedood. In deze zaak is in dat kader ook de mogelijke indirecte en toekomstige schade meegewogen. Het Hof stelt op basis van de tekst van de Habitatrichtlijn en de richtsnoeren van de Europese Commissie vast dat het begrip “ernstige schade” in die bepaling geen indirecte toekomstige schade omvat die niet kan worden toegeschreven aan het specifieke dier waarvoor krachtens die bepaling een afwijking is toegestaan. Uit dit arrest volgt dat directe ernstige schade moet kunnen worden toegeschreven aan een specifiek dier. Het college heeft in het bestreden besluit en op zitting niet inzichtelijk gemaakt welke wolf of wolven op de Noord-Veluwe dusdanig afwijkend gedrag vertonen dat de openbare veiligheid in het geding is. Het college dient eerst zicht te krijgen welke wolf of wolven afwijkend gedrag vertonen en de noodzaak voor ingrijpen per probleemwolf te onderbouwen. Dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat er geen algemene toestemming kan worden verleend om te schieten op wolven die zich ophouden binnen 30 meter afstand van auto, mens of aangelijnde hond.
7.4.1.
Daarbij komt dat de voorzieningenrechter grote vraagtekens zet bij het plan van het college om de beoordeling of er sprake is van afwijkend gedrag en of ingrijpen noodzakelijk is, neer te leggen bij een individuele jager en niet bij een (wolven)deskundige. In het besluit staat vermeld dat ingrijpen toegestaan is als een wolf mensen of hun voertuigen benadert binnen een afstand van circa 30 meter. Er is dan geen deskundige betrokken voor de beoordeling van de situatie en de betreffende wolf. De vergunning mag volgens het college alleen worden gebruikt in situaties waarin op dat moment afwijkend gedrag wordt vertoond door een wolf.
Dit zou betekenen dat iedere wolf die zich binnen 30 meter ophoudt van mens of voertuig mag worden beschoten, zonder dat door een deskundige is vastgesteld dat het gaat om een wolf met probleemgedrag en of de situatie van melding (of eerdere ervaringen met deze specifieke wolf) aanleiding heeft gegeven voor ingrijpen. Ook het arrest van het Hof staat aan een dergelijke uitgangspunt in de weg, nog daargelaten dat volgens de escalatieladder het niet meteen wegvluchten bij het zien van een mens of een voertuig (maar stoppen en observeren) niet direct als afwijkend gedrag wordt gezien.
Bovendien zet de voorzieningenrechter vraagtekens bij de praktische uitvoering van het plan als een wolf niet gezenderd is en er enige tijd zit tussen de melding en het moment van arriveren van de jager. Het college heeft niet concreet kunnen maken hoe een niet-deskundige weet of het gaat om een wolf met probleemgedrag.
7.5.
Daarnaast is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college onvoldoende heeft onderbouwd in hoeverre de openbare veiligheid van de gehele Noord-Veluwe in het geding is. De aanleiding voor de vergunde activiteit betrof één wolf met afwijkend gedrag rondom Ermelo. Gebleken is dat de meldingen over wolven ook uit andere gemeenten op de Noord-Veluwe komen, maar in hoeverre daar sprake is van wolven met afwijkend gedrag is niet concreet onderbouwd.
7.6.
Het college heeft voor de werkingsduur van 18 maanden aangesloten bij de periode dat de wolven nog binnen hun ouderlijk territorium opereren en het gedrag te beïnvloeden is (dispersie). Na dispersie is niet meer bekend waar de betrokken wolven zich ophouden. In het bestreden besluit en op zitting heeft het college echter het standpunt dat het gaat om een specifieke jonge wolf in de dispersieperiode losgelaten. Het gaat volgens het college om alle wolven binnen het ouderlijk territorium. Niet valt uit te sluiten dat ook op volwassen dieren zal worden geschoten, aangezien een niet-wolvendeskundige niet hoeft te bepalen of het om een wolf in de dispersieperiode gaat. Daarmee lijkt het college de koppeling tussen de werkingsduur en de dispersieperiode losgelaten te hebben. Onduidelijk is waarom een werkingsduur van 18 maanden dan passend is.
7.7.
Gelet op het voorstaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het college onvoldoende heeft aangetoond dat het opzettelijk verstoren van de wolven op de Noord-Veluwe voor de duur van 18 maanden in het belang van de openbare veiligheid noodzakelijk is.
Is er geen andere bevredigende oplossing?
8. Op grond van artikel 8.74k, eerste lid, van het Bkl, kan het college de vergunning uitsluitend verlenen als er geen andere bevredigende oplossing bestaat. Dat betekent dat nauwkeurig en toereikend moet zijn gemotiveerd dat er geen alternatieve maatregel bestaat, waarmee de nagestreefde doelstelling op een bevredigende manier kan worden bereikt, die geen of een geringere overtreding van het verbod om de wolf te verstoren betekent.
8.1.
Uit de verleende vergunning blijkt dat het college de volgende alternatieve middelen heeft onderzocht: 1) verjaging door middel van roepen en in de handen klappen, 2) afschrikken met de middelen: gooien met stenen, gebruik van katapult, gebruik van rubberen kogels, 3) afsluiten van het gebied voor bezoekers, 4) strenger handhaven op het verstrekken van voer voor de wolf, 5) zenderen met een halsbandzender.
Het college heeft - mede aan de hand van de adviezen van [naam 5] en [naam 7] - geconcludeerd dat het afschrikken van de wolf met afwijkend gedrag met een paintballgeweer in dit stadium de enige en beste oplossing is. In het bestreden besluit en op zitting heeft het college verder toegelicht dat er door de Provincie Gelderland een aantal informatieavonden zijn georganiseerd voor inwoners, veehouders en recreanten over de wolf. Daarnaast verstrekt de Provincie Gelderland informatie over de wolf op haar eigen website. De Provincie Gelderland heeft in samenspraak met de gemeente Ermelo een tijdelijk stopverbod op de Jhr. Dr. C. J. Sandbergweg ingevoerd en de aanliggende parkeerplaats bij het bos tijdelijk afgesloten om voedselconditionering van de wolf tegen te gaan. Mensen die het stopverbod negeerden riskeerden een boete.
8.2.
Desgevraagd heeft het college op zitting niet kunnen aangeven hoe lang het stopverbod van kracht is geweest. Wel werd ter zitting door het college bevestigd dat het stopverbod al geruime tijd niet meer van kracht is en heeft FBE op zitting te kennen gegeven dat er geen enkele boete is uitgedeeld. Door de Faunabescherming is verder naar voren gebracht en door het college is niet weersproken dat er in wolventerritorium hondenlosloopgebieden liggen en dat hondeneigenaren daar niet actief worden gewaarschuwd voor de gevaren van een loslopende hond in een niet afgeschermd gebied in een wolventerritorium. Evenmin is gebleken dat deze gebieden (tijdelijk) uit voorzorg zijn gesloten, zoals blijkens de escalatieladder als maatregel kan worden ingezet. In hoeverre er daadwerkelijk maximaal is ingezet op alternatieven om de wolven te beschermen, voor welke duur en wat het effect was, is niet duidelijk geworden.
Wordt geen afbreuk gedaan aan gunstige staat van instandhouding?
9. De wolven in Nederland kunnen niet als zelfstandig populatie worden aangemerkt. De wolf in Nederland behoort tot de Centraal-Europese wolvenpopulatie. Tussen partijen is niet in geschil dat de wolf niet in een gunstige staat van instandhouding verkeert.
Het college stelt echter dat afschrikken zonder blijvende negatieve gevolgen voor de individuele wolf geen afbreuk doet aan het ontwikkelen van de gunstige staat van instandhouding van de wolf als soort, hetgeen door de Faunabescherming wordt weersproken. De voorzieningenrechter stelt vast dat er op dit moment te weinig informatie is verstrekt om te kunnen beoordelen wat de gevolgen zijn voor de individuele wolf en de roedel als de wolf met een paintballgeweer wordt beschoten. Het college stelt weliswaar dat het niet voor de hand ligt dat er negatieve effecten zijn, maar kan het ook niet uitsluiten. Omdat niet in geschil is dat de wolf niet in een gunstige staat van instandhouding verkeert en negatieve effecten voor de wolf en de roedel niet zijn uit te sluiten, heeft het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd dat aan deze voorwaarde wordt voldaan.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. De voorzieningenrechter vernietigt daarom het bestreden besluit. Met de beslissing op het beroep is op grond van artikel 8:85, tweede lid, onder c van de Awb ook de ordemaatregel van rechtswege uitgewerkt. Vanwege de diverse gebreken in de motivering ligt het voor de hand dat het college opnieuw beslist op het bezwaarschrift van de Faunabescherming. Daarom ziet de voorzieningenrechter geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen.
10.1.
De voorzieningenrechter bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Totdat een nieuw besluit op bezwaar genomen is, schorst de voorzieningenrechter als voorlopige voorziening de vergunning van 3 mei 2024. Aan dat besluit kleven immers de gebreken die in de eerdere procedure door de voorzieningenrechter zijn geconstateerd. Die schorsing geldt tot 6 weken nadat een nieuw besluit op het bezwaar is genomen. Dat betekent dat tot die tijd door de FBE van de vergunning geen gebruik gemaakt kan worden.
10.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan de Faunabescherming vergoeden in beroep en de voorlopige voorziening (2 x € 371,-) en krijgt zij ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.721,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend, een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van 3 mei 2024 tot zes weken na het besluit op bezwaar;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 742,- aan de Faunabescherming moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 2.721,- aan proceskosten aan de Faunabescherming.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A. de Wijse-Hageman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

2.Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.
3.ECLI:EU:C:2024:595