ECLI:NL:RBGEL:2025:1099

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
C/05/436552 / HA ZA 24-281
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over betaling voor geleverde energie aan ondernemer met administratieve fout in EAN

In deze zaak vordert Gulf Gas and Power (GGP B.V.) betaling van een bedrag van € 24.235,23 van Chico's Place, na een geschil over de betaling voor geleverde energie. Gulf heeft vanaf 1 maart 2022 elektriciteit en gas geleverd aan de gedaagde, maar heeft later geconstateerd dat er een administratieve fout was gemaakt met de EAN-code van de aansluiting. Dit leidde tot een terugbetaling van eerder betaalde voorschotfacturen en een jaarafrekening die door de gedaagde niet is voldaan. Gulf heeft de gedaagde in gebreke gesteld en uiteindelijk een incassoprocedure gestart, waarbij de gedaagde een bedrag van € 12.663,99 moest voldoen om faillissement te voorkomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vertraging in betaling niet toerekenbaar is aan de gedaagde, omdat de administratieve fout bij Gulf lag en de communicatie over de fout niet duidelijk was. De rechtbank heeft Gulf veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke handelsrente, maar heeft de vordering tot buitengerechtelijke incassokosten afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/436552 / HA ZA 24-281
Vonnis van 29 januari 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GULF GAS AND POWER (GGP B.V.),
gevestigd ‘s-Hertogenbosch,
eisende partij,
hierna te noemen: Gulf ,
advocaat: mr. D. Madrawski,
tegen
[gedaagde], handelend onder de naam
CHICO'S PLACE,
wonende te Arnhem,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. O.E. Usma.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 september 2024
- het verkorte proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 december 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Vanaf 1 maart 2022 is Gulf aan [gedaagde] op drie adressen elektriciteit en gas gaan leveren. Tot betaling voor deze levering stuurde Gulf maandelijks voorschotfacturen aan [gedaagde] , die [gedaagde] voldeed.
2.2.
Bij e-mail van 6 januari 2023 heeft Gulf aan [gedaagde] laten weten dat uit onderzoek is gebleken dat de elektriciteits-EAN (
European Article Numbering, de unieke code van iedere elektriciteits- en gasaansluiting,
rb) die Gulf beleverde aan de Looierstraat 1 te Arnhem onjuist was, dat Gulf per 9 januari 2023 de juiste EAN zal toevoegen, dat Gulf alle opgemaakte voorschotfacturen van maart 2022 tot en met januari 2023 heeft gecrediteerd en dat Gulf deze voorschotfacturen opnieuw zal opmaken voor de juiste aansluitingen. Gulf heeft de gecrediteerde voorschotten, in totaal ‭€ 18.035,22‬, ineens aan [gedaagde] (terug)betaald. Gulf heeft (ter zake van een elektra-aansluiting) niet opnieuw voorschotfacturen verzonden over de periode maart 2022 tot en met januari 2023.‬‬‬‬‬
2.3.
Bij factuur van 20 juni 2023, een jaarafrekening, heeft Gulf een bedrag van € 9.065,94 bij [gedaagde] in rekening gebracht, ter zake van gaslevering op het adres Looierstraat 1 te Arnhem over de periode 1 maart 2022 tot 1 maart 2023. Dit bedrag is van de bankrekening van [gedaagde] afgeschreven, maar door [gedaagde] weer teruggeboekt. Over de hoogte van deze jaarafrekening heeft [gedaagde] bij Gulf navraag gedaan. [gedaagde] heeft nieuwe voorschotfacturen van Gulf voldaan.
2.4.
Bij e-mail van 21 september 2023 heeft Gulf aan [gedaagde] bericht dat de in 2.3. bedoelde jaarafrekening zo hoog is omdat de voorschotten nooit zijn voldaan en heeft zij op betaling van deze afrekening aangedrongen.
2.5.
Bij e-mail van 8 november 2023 heeft Gulf aan [gedaagde] laten weten dat zij het bedrag van € 9.065,94 niet heeft ontvangen, dat zij daarom per direct stopt met het leveren van energie en dat [gedaagde] een andere leverancier moet zoeken. Bij facturen van 6 december 2023 heeft Gulf ter zake van eindafrekening drie bedragen bij [gedaagde] in rekening gebracht, waarin vergoedingen voor voortijdige beëindiging van de energielevering zijn begrepen. [gedaagde] laat deze facturen ten bedrage van in totaal € ‭25.182,99‬ onbetaald. Hij is bij een andere leverancier energie gaan afnemen.‬‬‬‬‬
2.6.
Bij brief van 29 november 2023 heeft de incassogemachtigde van Gulf aan [gedaagde] bericht dat hij binnen twee dagen een bedrag van € 12.663,99 moet voldoen, bij gebreke waarvan zijn faillissement zal worden aangevraagd.

3.Het geschil

3.1.
Gulf vordert – na vermindering van eis ter zitting – dat de rechtbank [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van € 24.235,23, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de factuurdata, met € 1.031,49 aan buitengerechtelijke incassokosten en met de proceskosten inclusief de nakosten.
3.2.
Gulf legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] zijn betalingsverplichting uit een overeenkomst tot levering van energie moet nakomen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Gulf , dan wel tot (gedeeltelijke) afwijzing van de vorderingen van Gulf , met veroordeling van Gulf in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gulf heeft aanvankelijk betaling van een bedrag van € 35.662,57 gevorderd. Ter zitting heeft zij, vanwege de betwisting, haar eis verminderd met een bedrag van € 10.013,58 (ter zake van de gevorderde opzegvergoeding) en heeft zij het restant, ‭€ 25.648,99‬, gecorrigeerd tot het in 3.1. genoemde bedrag van € 24.235,23, hetgeen neerkomt op een verdere vermindering van eis met een bedrag van ‭€ 1.413,76‬. ‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬
4.2.
Ter zitting hebben partijen overeenstemming erover bereikt dat [gedaagde] ter zake van geleverde energie in totaal per saldo nog een bedrag van € 24.235,23 aan Gulf verschuldigd is. Hij zal daarom tot betaling van dit bedrag worden veroordeeld.
4.3.
Ter zake van de verschuldigdheid van rente geldt het volgende. Niet in geschil is dat [gedaagde] de energie heeft afgenomen in de uitoefening van zijn bedrijf. [gedaagde] is dan ook wettelijke handelsrente verschuldigd. Deze wettelijke handelsrente is echter pas toewijsbaar vanaf de 15e dag na de uitspraak van dit vonnis, gelet op het volgende.
4.4.
[gedaagde] heeft steeds de voorschotfacturen van Gulf voldaan. Vertraging in de betaling is ontstaan na creditering en terugbetaling door Gulf . Zij is daartoe overgegaan vanwege een verkeerde EAN. Vaststaat dat de overeenkomst met [gedaagde] tot stand is gekomen na tussenkomst van [adviesbureau] [gedaagde] heeft gesteld dat de EAN-fout niet door hem is gemaakt. Gulf heeft dat niet betwist en ook niet toegelicht waarom deze vergissing wel voor rekening moet komen van [gedaagde] . Zoals hierna, onder 4.5. en 4.6., uiteen zal worden gezet, heeft Gulf buiten rechte de vergissing en de gevolgen ervan niet op een begrijpelijke en juiste manier rechtgezet. Gegeven deze feiten en omstandigheden kan niet worden gezegd dat [gedaagde] voor de vertraging in de betaling verantwoordelijk is geweest in de zin van artikel 3 lid 1, onderdeel c, sub ii van richtlijn 2000/35/EG betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties. Deze vertraging is dan niet toerekenbaar, zoals bedoeld in art. 6:119a lid 8 BW. Mocht [gedaagde] niet binnen 14 dagen aan dit vonnis voldoen, dan is dat anders.
4.5.
Gulf vordert verder vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten op de voet van art. 6:96 BW in samenhang met art. 2 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Deze eis zal worden afgewezen. Zoals gezegd heeft [gedaagde] steeds de voorschotten betaald en heeft Gulf deze betalingen ongedaan gemaakt vanwege een administratieve fout, die, naar nu moet worden aangenomen, [gedaagde] niet te verwijten valt. Vervolgens heeft Gulf niet gedaan wat zij had toegezegd te zullen doen, namelijk alsnog voorschotfacturen versturen, maar is zij zonder nadere toelichting jaar- en eindbedragen ineens gaan incasseren. Ook desgevraagd heeft Gulf buiten rechte de gang van zaken niet genoegzaam aan [gedaagde] verduidelijkt. Zij heeft [gedaagde] namelijk slechts, en ten onrechte tegengeworpen dat de voorschotbedragen nooit zijn voldaan.
4.6.
Aan Gulf kan worden toegegeven dat [gedaagde] wellicht uit de voorschotnota’s, de creditering en de terugbetaling zelf had kunnen afleiden waarop de rekeningen precies zagen, maar het was in de eerste plaats aan Gulf om dat uit de doeken te doen. Te meer nu deze rekeningen gedeeltelijk onterecht waren, zoals in deze procedure pas na schorsing van de mondelinge behandeling ook aan Gulf is gebleken. Verder is van belang dat Gulf na de ontbinding evenmin begrijpelijke incassocorrespondentie heeft gevoerd. Het is gebleven bij het, onder bedreiging met een faillissementsaanvraag, verlangen van de betaling van een onnavolgbaar bedrag door haar incassogemachtigde. De kosten van werkzaamheden ter verkrijging van voldoening buiten rechte zijn dan niet redelijk in de zin van art. 6:96 lid 2 aanhef en onder c BW.
4.7.
Gulf heeft een groot deel van haar vordering ter zitting ingetrokken en ook de verminderde eis is gedeeltelijk niet toewijsbaar gebleken. Omdat aldus beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Gulf te betalen een bedrag van € 24.235,23, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, vanaf 13 februari 2025 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2025.