ECLI:NL:RBGEL:2025:1087

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
05/274880-23 en 05/128222-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag in Apeldoorn met voorafgaande ruzie en afwijzing van noodweer

Op 7 februari 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 oktober 2023 in Apeldoorn doodslag heeft gepleegd. De verdachte schoot op klaarlichte dag drie kogels af op het slachtoffer na een voorafgaande ruzie. De rechtbank heeft het beroep op noodweer afgewezen, omdat de noodweersituatie voor de verdachte reeds was afgelopen. Er was geen sprake van noodweerexces of putatief noodweer, aangezien het optreden van de verdachte in wezen een nieuwe aanval betrof en bovendien excessief was. De NIFP-rapporteurs stelden vast dat de verdachte leed aan een ernstige antisociale persoonlijkheidsstoornis, maar achtten hem volledig toerekeningsvatbaar. De rechtbank concludeerde echter dat de kenmerken van de stoornis zichtbaar waren in het handelen van de verdachte, wat leidde tot een conclusie van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Naast een gevangenisstraf van 12 jaar werd tbs met verpleging opgelegd. De vorderingen van de nabestaanden werden toegewezen, waaronder affectieschade voor de ouders. De vorderingen van de zussen werden afgewezen, omdat niet voldaan was aan de maatstaven voor schokschade volgens het Hoogeveen-arrest. De rechtbank overwoog dat de vorderingen van de nabestaanden met gebruikmaking van de hardheidsclausule konden worden toegewezen als affectieschade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05/274880-23 en 05/128222-22 (tul)
Datum uitspraak : 7 februari 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 2002 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. A.A. Boersma, advocaat in Amsterdam.
Officier van justitie: mr S. Leusink.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 februari 2024, 18 april 2024, 26 juni 2024, 19 september 2024, 28 november 2024, en 10 januari 2025.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 oktober 2023 te Apeldoorn, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] (geboren [geboortedag 2] 2003) opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een
vuurwapen een of meerdere kogels af te vuren op/in het lichaam van die [slachtoffer] ;
2.
hij op of omstreeks 19 oktober 2023 te Apeldoorn, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] , opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dit opzet, met een (geladen) vuurwapen een of meermalen in de richting van die [benadeelde 1] heeft/hebben gericht/gewezen en hierbij heeft/hebben geprobeerd dit vuurwapen af te vuren, terwijl de uitvoering van voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 19 oktober 2023 te Apeldoorn, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer ander (en), althans alleen, ter voorbereiding van een/het, met (een) ander (en), te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord c.q. doodslag (op [benadeelde 1] ) als bedoeld in de artikelen 289 c.q. 287 Wetboek van Strafrecht, opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten een vuurwapen bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 19 oktober 2023 te Apeldoorn, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] , opzettelijk van het leven te beroven, met dit opzet, met een (geladen) vuurwapen één of meermalen in de richting van die [benadeelde 1] heeft/hebben gericht/gewezen en hierbij heeft/hebben geprobeerd dit vuurwapen af te vuren, terwijl de uitvoering van voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 19 oktober 2023 te Apeldoorn, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, [benadeelde 1] , heeft bedreigd met
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen ontstaat en/of
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- zware mishandeling
door opzettelijk dreigend — terwijl verdachte toen aldaar [slachtoffer] met een vuurwapen had neergeschoten - met dat vuurwapen in de richting van die [benadeelde 1] te lopen en/of (vervolgens) met dat vuurwapen op die [benadeelde 1] te richten en/of te proberen om één of meer kogel(s) op die [benadeelde 1] af te vuren.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1, de moord op [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), en feit 2 primair, de poging moord op [benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1] ). Verdachte heeft ten aanzien van beide feiten met voorbedachte raad gehandeld, nu hij voldoende tijd en gelegenheid had om te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad om [slachtoffer] en [benadeelde 1] van het leven te beroven en zich daarvan rekenschap te geven. Van contra-indicaties voor voorbedachte raad is geen sprake. De officier van justitie heeft verzocht verdachte ten aanzien van beide feiten partieel vrij te spreken van het ten laste gelegde onderdeel ‘medeplegen’, nu daarvoor het bewijs ontbreekt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag op [slachtoffer] en dat geen sprake is van voorbedachte raad omdat hij in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld. Daarnaast heeft de raadsman verzocht verdachte partieel vrij te spreken van het ten laste gelegde ‘medeplegen’ onder zowel feit 1 als feit 2.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
1. Vast staat dat op 19 oktober 2023 aan de [straatnaam] in Apeldoorn een confrontatie heeft plaatsgevonden tussen verdachte enerzijds en [slachtoffer] en [benadeelde 1] anderzijds. Bij deze confrontatie heeft verdachte met een vuurwapen meerdere kogels op [slachtoffer] afgevuurd. [2] [slachtoffer] werd door één van de kogels fataal geraakt: hij is overleden door één schotletsel in de borst met onder meer perforatie van de lichaamsslagader en luchtpijp tot gevolg. [3] Verdachte heeft erkend deze schoten in de richting van [slachtoffer] te hebben gelost. [4]
2. Niet ter discussie staat dus dat het slachtoffer is overleden nadat hij werd geraakt door een door verdachte afgevuurde kogel. De rechtbank dient te beoordelen hoe dit handelen van verdachte dient te worden gekwalificeerd en of er sprake is van voorbedachte raad.
De ontmoeting op de [straatnaam]
3. Op de plek van het schietincident zijn vanuit meerdere standpunten camerabeelden gemaakt, waarvan beschrijvingen in het dossier zijn opgenomen.
4. Op de beelden van de [adres 1] is blijkens de beschrijving van de politie onder meer het volgende te zien. Voor zover de rechtbank tijdstippen relevant acht voor de beoordeling, zijn deze toegevoegd, net als voor de leesbaarheid de (nadien vastgestelde) namen van de personen die op de beelden te zien zijn, nu daarover geen discussie bestaat.
Een Nissan Qashqai komt tot stilstand op de [straatnaam] . Een kleine zwarte auto komt vanuit links het beeld in rijden. Uit de Qashqai stapt een persoon aan de bijrijderszijde. Verdachte heeft erkend die persoon te zijn. [5] Ook uit de zwarte auto stapt een persoon uit aan de bijrijderszijde [ [slachtoffer] ]. [slachtoffer] loopt richting verdachte. Verdachte beweegt ook richting [slachtoffer] . Vervolgens is er fysiek contact tussen [slachtoffer] en verdachte. De vermoedelijke bestuurder van de zwarte auto [ [benadeelde 1] ], die ook is uitgestapt, staat bij deze twee personen, maar niet is te zien wat hij doet. Vermoedelijk vindt ook fysiek contact plaats tussen [benadeelde 1] en verdachte. De personen verplaatsen zich van de auto naar het voetpad. [slachtoffer] staat op het voetpad tegenover verdachte. [slachtoffer] en verdachte lopen richting de Qashqai. [slachtoffer] maakt met zijn rechterarm een beweging naar mogelijk zijn jaszak. Verdachte loopt verder naar de Qashqai en er is fysiek contact tussen hem en [benadeelde 1] . De drie mannen staan bij elkaar op het voetpad en lopen in de richting van de bewoner van de [adres 2] . De bewoner van [adres 2] staat bij [benadeelde 1] en [slachtoffer] . Verdachte lijkt iets van de grond te pakken [16:09:27]. [slachtoffer] en [benadeelde 1] lopen met de bewoner van [adres 2] mee naar zijn woning. Verdachte staat bij de bijrijderszijde van de Qashqai en stapt vervolgens in [16:09:38]. De Qashqai beweegt een klein stukje naar voren en komt weer tot stilstand. [slachtoffer] en [benadeelde 1] gaan naar binnen bij de [adres 2] . De Qashqai rijdt vervolgens langzaam achterwaarts en het portier van de Qashqai wordt gesloten. Terwijl de Qashqai langzaam achterwaarts rijdt, wordt het portier aan de bijrijderszijde geopend. Vanaf de bijrijderszijde stapt verdachte uit de auto en loopt richting de [adres 2] [16:09:55]. [slachtoffer] stapt uit de voordeur van de [adres 2] . De Qashqai rijdt op dat moment achterwaarts. Verdachte heeft zijn armen naar voren gestrekt. [slachtoffer] zakt door zijn knieën [16:10:02]. Verdachte loopt door richting de voordeur van de woning aan de [adres 2] en strekt zijn armen nog twee keer uit richting de plaats waar [slachtoffer] op de grond ligt. [6]
5. De beschrijving van de beelden van de [adres 2] :

2023-10-19 16:09:10 […] Te horen is hoe een man roept “jongens, jongens, jongens...”
2023-10-19 16:09:20 Geen personen in beeld. Door een schorre vrouwenstem, wordt gezegd: “hij heeft een mes... [naam] hij heeft een mes!
2023-10-19 16:09:40 De mannelijke oudere bewoner van het pand komt aanlopen vanuit het
plantsoen. Achter hem loopt het latere slachtoffer, hij heeft zijn handen in de zakken van zijn jas.
[…]
2023-10-19 16:09:58 : Slachtoffer [slachtoffer] komt naar buiten.
2023-10-19 16:10.01: Slachtoffer [slachtoffer] duikt voorover en valt in eerste instantie op zijn knieën in het bloemperk. Op dat zelfde moment is ook het geluid te horen dat lijkt op een schot. Dit schot is te horen op het moment dat slachtoffer [slachtoffer] al in elkaar duikt. Het is goed mogelijk dat het geluid en het beeld niet helemaal synchroon lopen. […]
Tussen 2023-10-19 16:10:01 en 2023-10-19 16:10:05 vallen nog twee schoten kort na elkaar en slachtoffer [slachtoffer] rolt via zijn rechterzij op zijn rug. […] Tegelijkertijd wordt er door iemand geroepen: He hej hej…niet doen…kanker…jongen… [7]
6. De rechtbank heeft ter terechtzitting van 10 januari 2025 bij het bekijken van de beelden van de [adres 1] (deel I) de volgende waarnemingen gedaan. Op seconde 35-36 van de beelden is te zien dat [slachtoffer] zijn rechterhand naar een op borsthoogte zittende zak beweegt en daar iets lijkt te pakken terwijl hij op armlengte afstand tegenover verdachte staat. Op seconde 41 bevindt de hand van [slachtoffer] op borsthoogte van verdachte. [8] De rechtbank heeft bij het bekijken van de beelden van de [adres 1] (deel II) de volgende waarnemingen gedaan. Op seconde 24 komt verdachte uit een langzaam achteruit rijdende auto en stapt met stevige pas richting huisnummer [adres 2] . Op seconde 28 strekt verdachte twee armen naar voren uit in de richting van [slachtoffer] . [slachtoffer] staat voor de deuropening met beide handen in de zakken en doet ongeveer drie stapjes vooruit, waarbij de laatste stap een pas op de plaats lijkt te zijn. Er zijn drie schoten te horen en [slachtoffer] valt na het eerste schot direct op de grond. [9]
7. Getuige [getuige 1] , die woont aan de [adres 2] , heeft verklaard dat een gevecht ontstond tussen het slachtoffer dat later werd neergeschoten ( [slachtoffer] ) en de schutter. Het slachtoffer had een mes. [getuige 1] probeerde het te sussen en nam [slachtoffer] mee naar zijn woning. De jongen met de pet (verdachte) stapte in de Nissan Qashqai. Iets later stapte hij weer de auto uit en liep met een pistool in zijn hand in de richting van [slachtoffer] en schoot hem neer. [10]
8. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat ze op straat jongens zag ruziemaken. De jongen die later werd doodgeschoten pakte een groot mes. [getuige 1] nam twee van de jongens mee naar binnen en zei tegen de jongen met het mes dat hij dat moest wegleggen. De jongen legde het mes bovenop de spiegel in de gang. Daarna liep de jongen naar buiten en werd hij neergeschoten. [11]
9. Verdachte heeft verklaard dat hij, nadat hij was aangevallen door [benadeelde 1] en [slachtoffer] , in de auto ging zitten. Daar pakte hij het wapen dat in zijn tasje zat, laadde het wapen door - terwijl het nog in het tasje zat - door de slede naar achteren te trekken en stapte uit de auto. Buiten had hij het wapen in zijn hand en schoot twee à drie keer achter elkaar op [slachtoffer] . [12] Verdachte heeft verklaard dat hij geen controle had over de handelingen die hij verrichtte met het pistool. Het ging automatisch.
10. Getuige [getuige 3] , die ter plaatse aanwezig was, heeft verklaard dat ze riep dat de jongens moesten ophouden omdat er kinderen aanwezig waren en dat de jongen die later is doodgeschoten, hierop reageerde met: “Niks aan de hand mevrouw, het is klaar’. [13] [benadeelde 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard zich te herinneren dat verdachte zijn bril zocht en dat hij tegen hem zei: “Klaar, wij gaan weg en jij gaat weg, [verdachte] en mijn neef zeiden dat ook. [14]
Opzet
11. De rechtbank stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte zijn vuurwapen op enkele meters afstand op [slachtoffer] heeft gericht en driemaal heeft geschoten. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm niet anders kan worden geduid dan als een welbewust en intentioneel handelen, waarmee hij vol opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Voorbedachte raad
12. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
13. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ moet volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte rade is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
14. De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
15. Op grond van het dossier is niet komen vast te staan of de ontmoeting op de [straatnaam] een geplande ontmoeting was en of aan het treffen een conflict tussen verdachte en [benadeelde 1] dan wel tussen verdachte en [slachtoffer] ten grondslag lag en zo ja, waar dat dan over zou zijn gegaan. [benadeelde 1] heeft verklaard dat hij voorafgaand aan de ontmoeting geen problemen of conflict met verdachte had. Wel had verdachte op de dag voorafgaand aan het schietincident een aantal keer telefonisch contact met [benadeelde 1] gezocht. Verdachte zou hem via de telefoon hebben uitgescholden en bedreigd. [benadeelde 1] heeft verder verklaard dat toen hij op de [straatnaam] aankwam met [slachtoffer] , hij niet wist dat verdachte daar ook zou zijn.
Verdachte had naar eigen zeggen in die tijd een vuurwapen bij zich omdat hij zich bedreigd voelde door een jongen (niet zijnde [benadeelde 1] of [slachtoffer] ) vanwege een conflict om een meisje. Verdachte is naar de woning van [benadeelde 1] gegaan omdat hij een afspraak had met [benadeelde 1] . Die zou in een handeltje zitten waaraan verdachte wel wilde meedoen. Dat [slachtoffer] daarbij zou zijn, wist verdachte niet. Waar het handeltje over ging, heeft verdachte de rechtbank niet willen vertellen.
16. De rechtbank overweegt dat de verklaringen van de beide ‘partijen’ over het conflict uiteenlopen en onvoldoende worden ondersteund door objectieve bewijsmiddelen. Dat een eventueel conflict dat op voorhand speelde zich richtte tegen [slachtoffer] , kan daarom op basis van het dossier ook niet worden vastgesteld.
17. Op grond van de getuigenverklaringen en de (beschrijvingen van de) beelden stelt de rechtbank vast dat bij het eerste moment op de [straatnaam] dat [benadeelde 1] , [slachtoffer] en verdachte elkaar troffen, de agressie uitging van [slachtoffer] en [benadeelde 1] . [slachtoffer] had een mes bij zich en haalde dat ook tevoorschijn tijdens de confrontatie met verdachte. De rechtbank is van oordeel dat dit een contra-indicatie is voor voorbedachte raad voorafgaand aan de ontmoeting. Een bij verdachte bestaand plan om die dag [slachtoffer] te doden strookt immers niet met de omstandigheid dat niet verdachte, maar [slachtoffer] en [benadeelde 1] de (eerste) agressoren waren bij de ontmoeting. Bij een vooropgezet plan zou het ook voor de hand hebben gelegen dat verdachte meteen het vuurwapen ter hand had genomen en op [slachtoffer] had geschoten toen deze uit de auto op hem af kwam lopen.
18. De beoordeling spitst zich vervolgens toe op de vraag of verdachte in de tijd tussen de eerste confrontatie en het schieten gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de fysieke confrontatie tussen verdachte, [slachtoffer] en [benadeelde 1] om 16:09:27 uur was afgelopen. [slachtoffer] en [benadeelde 1] liepen op dat moment in de richting van de [adres 2] en verdachte pakte iets, vermoedelijk zijn bril, van de grond. Hij ging in de auto zitten om 16:09:38 uur. In de auto pakte hij naar eigen zeggen het wapen en laadde het door, waarna hij om 16:09:55 uur weer uit de auto stapte, met het wapen in de hand in de richting van [slachtoffer] liep en de schoten loste om 16:10:02 uur.
19. De rechtbank stelt vast dat slechts een kort tijdsbestek zit tussen het eindigen van de confrontatie - waarbij een mes is getoond aan verdachte - en het schieten door verdachte, namelijk 35 seconden. Naar het oordeel van de rechtbank is vanwege het korte tijdsbestek en het daaraan voorafgaande geweld dat tegen verdachte is gebruikt sprake van contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte rade met betrekking tot [slachtoffer] in de weg staan. De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de ten laste gelegde voorbedachte raad en daarmee van moord. De rechtbank komt, gelet op het eerder overwogene met betrekking tot het opzet op de dood van [slachtoffer] , wel tot bewezenverklaring van doodslag.
Feit 2
20. Vast staat dat verdachte, nadat hij [slachtoffer] heeft neergeschoten, is doorgelopen naar de woning aan de [adres 2] , waar [benadeelde 1] zich ophield in de gang (zie de vaststellingen hiervoor onder 4). Verdachte heeft daar het vuurwapen op [benadeelde 1] gericht. [15] Verdachte heeft verklaard dat hij [benadeelde 1] wilde waarschuwen [16] , maar dat hij het wapen niet bewust op [benadeelde 1] richtte.
21. Op grond van de bewijsmiddelen is niet vast komen te staan dat verdachte bij het richten op [benadeelde 1] de trekker heeft overgehaald. Hoewel door getuigen [getuige 1] en [getuige 2] is verklaard dat zij zagen dan wel hoorden dat verdachte bij het richten in de gang (ook) drie maal heeft geschoten, ontbreekt voor schieten dan wel het overhalen van de trekker het forensisch bewijs; er zijn verder buiten geen hulzen gevonden, noch patronen in de gang. Evenmin volgt dit uit de beschrijving van de camerabeelden.
Vrijspraak primair tenlastegelegde (poging moord)
22. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte met dit handelen heeft gepoogd [benadeelde 1] (al dan niet met voorbedachte raad) te doden, zoals primair ten laste is gelegd. Hiervoor is vereist dat verdachte het opzet had om [benadeelde 1] van het leven te beroven en dat dit opzet zich heeft geopenbaard in een begin van uitvoering door een daarop gerichte handeling. Van een begin van uitvoering is sprake indien de gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf, te weten het doden van de ander. Het enkele richten van een pistool op iemand, zonder dat vast staat dat daarbij de trekker is overgehaald, is naar het oordeel van de rechtbank geen begin van uitvoering van moord dan wel doodslag. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het primair tenlastegelegde.
Vrijspraak subsidiair tenlastegelegde (voorbereiding moord)
23. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie desgevraagd toegelicht dat het subsidiair tenlastegelegde, in weerwil van de letterlijke lezing van de tenlastelegging, moet worden begrepen als het plegen van voorbereidingshandelingen voor moord. De rechtbank gaat hiervan dan ook uit.
24. Voor een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde is (onder meer) vereist dat sprake is van voorbedachte raad op de dood van [benadeelde 1] .
25. Zoals hiervoor onder 15 overwogen , geldt dat op grond van het dossier niet is komen vast te staan of de ontmoeting op de [straatnaam] een geplande ontmoeting was en of aan het treffen een conflict tussen verdachte en [benadeelde 1] dan wel tussen verdachte en [slachtoffer] ten grondslag lag. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of verdachte in de tijd tussen de confrontatie en het richten van het wapen op [benadeelde 1] , hetgeen plaatsvond enkele momenten nadat verdachte [slachtoffer] had neergeschoten, gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. In navolging van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen onder 11 t/m 18, geldt dat vanwege het korte tijdsbestek en het daaraan voorafgaande geweld dat tegen verdachte is gebruikt sprake is van contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad met betrekking tot [benadeelde 1] in de weg staan. De rechtbank het aannemelijk dat verdachte heeft gehandeld uit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
26. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het subsidiair tenlastegelegde.
Vrijspraak meer subsidiair tenlastegelegde poging doodslag
27. Vanwege het ontbreken van een begin van uitvoering van moord dan wel doodslag nu niet is komen vast te staan dat verdachte de trekker heeft overgehaald, zoals hiervoor onder 21 overwogen, wordt verdachte ook vrijgesproken van het meer subsidiair tenlastegelegde.
Veroordeling voor het meest subsidiair tenlastegelegde (bedreiging)
28. Verdachte heeft het vuurwapen, waarmee hij kort daarvoor op [slachtoffer] had geschoten, gericht op [benadeelde 1] . De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de ten laste gelegde gedragingen van de verdachte naar hun aard en in de gegeven omstandigheden zijn aan te merken als een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling van [benadeelde 1] . Uit de omstandigheid dat verdachte, zoals hij heeft verklaard, [benadeelde 1] wilde waarschuwen en dat hij vervolgens het vuurwapen op hem heeft gericht, leidt de rechtbank verdachtes opzet op de bedreiging af. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 meest subsidiair tenlastegelegde, de bedreiging van [benadeelde 1] .
Ten aanzien van het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde medeplegen
29. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder feit 1 en het onder feit 2 ten laste gelegde medeplegen. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is onvoldoende gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een of meer anderen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 en het onder feit 2 meest subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks19 oktober 2023 te Apeldoorn,
in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,[slachtoffer] (geboren [geboortedag 2] 2003) opzettelijk
en (al dan niet) met voorbedachten radevan het leven heeft beroofd, door met een
vuurwapen
een of meerderekogels af te vuren op
/inhet lichaam van die [slachtoffer] ;
2.
hij op
of omstreeks19 oktober 2023 te Apeldoorn,
in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen,[benadeelde 1] , heeft bedreigd met
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen ontstaat en/of
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- zware mishandeling
door opzettelijk dreigend — terwijl verdachte toen aldaar [slachtoffer] met een vuurwapen had neergeschoten - met dat vuurwapen in de richting van die [benadeelde 1] te lopen en
/of(vervolgens) met dat vuurwapen op die [benadeelde 1] te richten
en/of te proberen om één of meer kogel(s) op die [benadeelde 1] af te vuren.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
doodslag;
Ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van de feiten en van de verdachte

(Putatief) noodweer en noodweerexces
Standpunt verdediging
De raadsman heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Ten aanzien van feit 1 heeft hij primair een beroep gedaan op noodweer. Er was sprake van een noodweersituatie omdat verdachte werd aangevallen door [slachtoffer] en [benadeelde 1] . Verdachte diende zichzelf te verdedigen tegen onmiddellijk dreigend gevaar. De noodweersituatie was op het moment dat verdachte, [slachtoffer] en [benadeelde 1] uit elkaar gingen, nog niet voorbij.
Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat het beroep op noodweer niet kan slagen, heeft de verdediging subsidiair een beroep gedaan op noodweerexces. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat niet voldaan is aan de proportionaliteitstoets of dat de noodweersituatie was geëindigd, dan geldt dat sprake was van een hevige gemoedsbeweging vanwege de aanval door [slachtoffer] en [benadeelde 1] . Er zat bovendien maar korte tijd tussen die aanval en de verdedigingshandeling.
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat sprake was van een putatieve noodweersituatie, waarin verdachte zichzelf meende te moeten verdedigen tegen onmiddellijk dreigend gevaar. Verdachte wist niet dat het mes weg was gelegd en dat [slachtoffer] geen andere wapens bij zich had.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte handelde vanwege een (putatieve) noodweer(exces)situatie. Ook hiervoor dient ontslag van alle rechtsvervolging te volgen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat sprake is geweest van een noodweersituatie door de aanval van [slachtoffer] en [benadeelde 1] waarbij op zijn minst genomen geduwd is en gedreigd is met een mes richting verdachte. Die situatie was echter geëindigd, waardoor geen sprake meer was van een noodweersituatie waartegen verdachte zich kon en mocht verdedigen. Ook heeft een putatief of tardief noodweer-verweer geen kans van slagen, nu het dossier daarvoor geen aanknopingspunten biedt.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank bespreekt deze verweren ten aanzien van beide feiten gezamenlijk gezien de inrichting van het verweer en de verwevenheid van beide feiten.
Noodweer
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval tegen zichzelf of tegen een ander, eerbaarheid of eigendommen. Deze verdediging moet noodzakelijk en proportioneel zijn.
De rechtbank gaat, verwijzend naar hetgeen hiervoor onder 3 t/m 7 is opgenomen, uit van de volgende feiten en omstandigheden. Bij het treffen op de [straatnaam] stapten [slachtoffer] , [benadeelde 1] en verdachte uit hun voertuigen. [slachtoffer] en [benadeelde 1] waren agressief, waarbij [slachtoffer] in ieder geval een mes heeft getrokken toen hij tegenover verdachte stond. Na deze confrontatie zijn verdachte, [slachtoffer] en [benadeelde 1] uiteengegaan: [slachtoffer] en [benadeelde 1] zijn met getuige [getuige 1] naar diens woning aan de [adres 2] gelopen en daar naar binnen gegaan. Verdachte pakte zijn bril van de grond, liep naar de auto waarmee hij gekomen was en nam plaats op de bijrijdersstoel. De auto waarin verdachte zat reed een stukje achteruit, waarna verdachte uitstapte met zijn (zojuist doorgeladen) pistool in zijn hand. Vervolgens schoot hij [slachtoffer] , die met zijn handen in zijn zakken drie stapjes naar buiten zette vanuit de woning aan de [adres 2] , neer. Daarna is hij doorgelopen naar de [adres 2] en heeft hij het vuurwapen op [benadeelde 1] gericht.
De rechtbank is van oordeel dat op het moment dat verdachte door [slachtoffer] en [benadeelde 1] agressief werd benaderd, sprake was van een noodweersituatie. Bij het uiteengaan, waarbij [slachtoffer] en [benadeelde 1] bij de woning aan de [adres 2] naar binnen liepen en verdachte zijn bril van de grond pakte en vervolgens in de auto plaatsnam, is naar het oordeel van de rechtbank de noodweersituatie en daarmee de noodzaak tot verdediging geëindigd. Op het moment van schieten door verdachte op [slachtoffer] en vervolgens bij het richten van het vuurwapen op [benadeelde 1] , bestond immers geen situatie (meer) waartegen verdachte zich moest verdedigen. Bovendien was bij geen van die momenten sprake van een nieuwe noodweersituatie. De auto waarin verdachte na de confrontatie zat, reed al achteruit en was bezig rechtsomkeert te maken, toen verdachte uitstapte en een nieuwe confrontatie opzocht.
Volgens de verdediging was echter sprake van een ‘verlengde noodweersituatie’.
Verdachte heeft verklaard dat hij zich ernstig bedreigd voelde door [slachtoffer] en [benadeelde 1] , met name omdat hij niet wist wat de aanleiding voor deze agressie was en omdat [slachtoffer] gezegd zou hebben: “het is niet klaar”. Verdachte heeft verder verklaard dat [slachtoffer] en [benadeelde 1] weten waar hij woont en dat hij weet dat mensen die problemen hebben andermans huis opblazen of familie lastigvallen. Dat was ook de reden dat hij na het neerschieten van [slachtoffer] nog achter [benadeelde 1] aanging “om hem te waarschuwen”, zo verklaarde verdachte. Daarom duurde volgens de verdediging de noodweersituatie nog steeds voort.
Als deze stelling echter zou worden aanvaard, zou dat betekenen dat iedere noodweersituatie waarbij al dan niet een woordelijke bedreiging zou zijn geuit eindeloos kan worden doorgetrokken in de toekomst, met het argument dat het aan die agressie ten grondslag liggende conflict nog niet is opgelost en - met de bedreiging indachtig - die agressie ieder moment weer kan oplaaien, waartegen (dan weer) verdediging geboden zou zijn. Deze opvatting vindt evenwel geen steun in artikel 41 Sr en daarop gebaseerde rechtspraak. De objectief vast te stellen noodweersituatie was daarom beëindigd op het moment dat beide neven wegliepen en verdachte in de auto zat.
Het beroep op noodweer wordt daarom, ten aanzien van zowel feit 1 als feit 2, verworpen.
Noodweerexces
Het feit dat de noodweersituatie was geëindigd, sluit een geslaagd beroep op ‘extensief noodweerexces’ niet uit. Om daarvan te kunnen spreken moet het handelen wel het onmiddellijk gevolg zijn van een door de eerdere noodweersituatie veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. Hiervoor is vastgesteld dat er op een zeker moment sprake is geweest van een noodweersituatie, die echter ook weer is geëindigd met het uiteen gaan van beide kampen. De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte, vanwege de aard en intensiteit van de agressie die van [slachtoffer] en [benadeelde 1] , uitging, (hevig) was geschrokken.
De rechtbank moet beoordelen of het schieten door verdachte op [slachtoffer] en het richten van het vuurwapen op [benadeelde 1] het ‘onmiddellijke gevolg’ van die gemoedsbeweging is geweest. Bij de beantwoording hiervan kan betekenis toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en intensiteit van de hevige gemoedsbeweging. Verder kan het tijdsverloop tussen de aanranding en de verdedigingshandeling van belang zijn.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen de noodzakelijke grenzen van de verdediging in grote mate heeft overschreden. Hierbij neemt de rechtbank, onder verwijzing naar de vaststellingen bij het bewijs onder 4 en 6, in aanmerking dat de confrontatie ten einde leek te zijn, waarna verdachte uit de (langzaam) achteruit rijdende (en zich daarmee aan de situatie onttrekkende) auto stapte, vervolgens met stevige pas en met gestrekte arm(en) met het pistool in de hand richting voordeur van de [adres 2] liep, vervolgens [slachtoffer] neerschoot en daarna het vuurwapen op de - zich schuilhoudende - [benadeelde 1] heeft gericht. Verdachte heeft bovendien verklaard dat hij met het pistool de auto uitstapte omdat hij [slachtoffer] en [benadeelde 1] wilde waarschuwen. De handelingen van verdachte kunnen op grond van zijn bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als verdedigend, maar moeten - naar de kern bezien - als aanvallend worden beschouwd, gericht op een nieuwe confrontatie. De overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging door verdachte is bovendien zo bovenmatig geweest dat dit aan een geslaagd beroep op (extensief) noodweerexces in de weg staat. Het beroep op noodweerexces wordt daarom verworpen voor de feiten 1 en 2.
Putatief noodweer
Vervolgens is de vraag of sprake was van putatief noodweer. Dat is het geval indien weliswaar geen sprake was van een - objectief vast te stellen - noodweersituatie, maar wel van een situatie waarin verdachte op objectieve gronden redelijkerwijs mocht aannemen dat sprake was van een (dreigende) noodweersituatie. Voor de beoordeling van putatief noodweer is een ‘enigszins geobjectiveerde waarneming’ van belang. Dit betekent dat een onmiddellijke dreiging van aanranding niet alleen voor verdachte, maar ook voor derden (voor de gemiddelde mens) aannemelijk moet zijn geweest op grond van hetgeen ter plaatse op dat moment gebeurde.
Verdachte heeft verklaard dat hij zag dat [slachtoffer] zijn handen in zijn zakken had en dat hij wist dat [slachtoffer] vuurwapengevaarlijk was (een bewering die overigens door niets in het dossier wordt ondersteund). [slachtoffer] zou bij het naar buiten lopen een rare beweging hebben gemaakt, waardoor verdachte meende zich te moeten verdedigen. De rechtbank is van oordeel dat er objectief gezien geen sprake was van een situatie waarin verdachte in redelijkheid kon en mocht menen dat hij zich moest verdedigen omdat hij verschoonbaar zich (het dreigende gevaar voor) een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld. [slachtoffer] kwam min of meer kuierend, met zijn handen in zijn zakken, rustig naar buiten vanuit de [adres 2] . Uit de bewijsmiddelen blijkt geenszins van een vreemde of onverwachte beweging van [slachtoffer] op basis waarvan verdachte kon of mocht aannemen dat er (weer) gevaar van hem uitging. Ook hier geldt overigens dat, vanaf het moment dat [slachtoffer] en [benadeelde 1] richting de woning liepen en verdachte in de auto stapte, het verdachte was die de aanval op beide neven inzette. Het beroep op putatief noodweer wordt dan ook verworpen.
De feiten en verdachte zijn dus strafbaar.

6.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast dient aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: tbs met dwangverpleging) te worden opgelegd. De officier van justitie is hierbij uitgegaan van volledige toerekeningsvatbaarheid. Het recidiverisico wordt door de deskundigen als hoog ingeschat en de stoornissen die bij verdachte zijn vastgesteld, dienen te worden behandeld in een langdurig klinisch traject met een hoog beveiligingsniveau.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de strafeis van de officier van justitie te hoog is, met name in het geval aan verdachte ook tbs met dwangverpleging wordt opgelegd. De stoornissen van verdachte zijn na het uitzitten van de een gevangenisstraf van die duur amper nog te behandelen. De raadsman heeft - voorwaardelijk - verzocht verdachte te laten observeren in het Pieter Baan Centrum indien de rechtbank een tbs met dwangverpleging overweegt. De raadsman is van mening dat de triple-rapportage en de toelichting van de deskundigen ter terechtzitting ontoereikend zijn voor de oplegging van een verregaande maatregel als tbs met dwangverpleging.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft op 19 oktober 2023 op klaarlichte dag [slachtoffer] doodgeschoten. Het was geen ongeluk, het was geen zelfverdediging. Het was een welbewuste actie. Verdachte heeft met zijn handelen het leven van de nog maar 20-jarige [slachtoffer] beëindigd en daarmee een vreselijke en onomkeerbare daad begaan. De dood van [slachtoffer] heeft bij de nabestaanden verdriet, pijn en onbegrip veroorzaakt, zo is indringend naar voren gekomen in de verschillende afgelegde slachtofferverklaringen. Bovendien vond het schietincident plaats op straat, overdag, met meerdere getuigen, onder wie zelfs een aantal jonge kinderen. Een dergelijke gebeurtenis schokt de betrokkenen en de maatschappij in ernstige mate.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan de zeer ernstige bedreiging van [benadeelde 1] door het pistool waarmee hij kort daarvoor [slachtoffer] had neergeschoten op hem te richten.
Het opzettelijk benemen van het leven behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt.
Uit het strafblad van 17 december 2024 blijkt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaande aan het bewezenverklaarde eerder (onherroepelijk) is veroordeeld voor een geweldsdelict, namelijk poging tot zware mishandeling. Hiervoor heeft hij een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd gekregen. De rechtbank houdt hier in strafverzwarende zin rekening mee.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia triple-rapportage van GZ-psycholoog drs. M.H. Keppel, psychiater drs. M.D. van Ekeren en forensisch milieuonderzoeker drs. S te Lindert. Drs. Keppel en drs. Van Ekeren zijn ter terechtzitting als deskundigen gehoord.
De psycholoog heeft gerapporteerd dat bij verdachte van jongs af aan sprake is van ernstige gedragsproblematiek, die inmiddels in diagnostische zin geclassificeerd wordt als een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische en in hoge mate ook psychopathische trekken. Hij heeft een uitgebreid verleden van antisociaal en delinquent gedrag, onbetrouwbaarheid, problemen in de emotie- en agressieregulatie, gerichtheid op de eigen snelle behoeftebevrediging, onvermogen het eigen aandeel in negatief gedrag te erkennen en roekeloze impulsiviteit. Hij is niet in staat tot mentaliseren, empathie of berouw en heeft geen boodschap aan de negatieve impact die zijn gedrag heeft op anderen.
De psychiater heeft beschreven dat de levensloop van verdachte zich al vanaf de vroege kindertijd kenmerkt door impuls- en agressieregulatieproblemen, die vooral optreden wanneer hij zijn zin niet krijgt. Met de al jaren bestaande constante onverantwoordelijkheid, roekeloze onverschilligheid voor de veiligheid van anderen, het duperen van anderen (zoals zijn familieleden) voor persoonlijk belang, impulsiviteit, prikkelbaarheid en agressiviteit, zijn onvermogen zich te conformeren aan sociale normen over wat volgens de wet is toegestaan en een opvallend gebrek aan berouw en/of spijtgevoelens voldoet verdachte aan de criteria van de antisociale persoonlijkheidsstoornis. De narcistische trekken in de persoonlijkheid van verdachte komen naar voren in zijn overwaardig zelfbeeld, zijn dwingende controle dat er wordt voldaan aan zijn verwachtingen of behoeften en devaluatie van autoriteitsfiguren. Daarnaast is sprake van een stoornis in cannabisgebruik.
De stoornissen waren volgens de deskundigen aanwezig tijdens het tenlastegelegde. Desondanks adviseren zij het tenlastegelegde volledig aan verdachte toe te rekenen. Verdachte kon in staat geacht worden om het ontoelaatbare van zijn gedrag in te zien, andere gedragskeuzes te maken en conform te handelen. Hiertoe was voldoende tijd en gelegenheid. Ter zitting hebben de deskundigen toegelicht dat ondanks de aanwezige persoonlijkheidsstoornissen, verdachte op de hoogte was van het ongeoorloofde van zijn handelen. Er is een reeks overwegingsmomenten geweest, bijvoorbeeld op de momenten van het aanschaffen en het dragen van een vuurwapen, waarop verdachte bepaalde keuzes heeft gemaakt. Bovendien mist context met betrekking tot de aanleiding van het schietincident, nu verdachte daar geen openheid van zaken over heeft gegeven. Deze omstandigheden maken dat de deskundigen geen aanleiding zien voor verminderde toerekening. Daaraan hebben de deskundigen toegevoegd dat zij er ook voor hadden kunnen kiezen in het rapport geen uitspraak te doen over de toerekening.
De rechtbank komt tot een ander oordeel.
Het advies om het handelen volledig aan hem toe rekenen wordt, zo begrijpt de rechtbank, in hoge mate ingegeven door het feit dat betrokkene geen openheid van zaken heeft willen geven over de toedracht van en de aanleiding voor de confrontatie en de gebeurtenissen op de [straatnaam] die dag. Ging het om het organiseren van criminele activiteiten of ging het om iets anders?| Ook de rechtbank heeft in haar onderzoek geen antwoord gekregen op deze vragen.
De rechter heeft hier echter een eigen verantwoordelijkheid, zowel ten aanzien van de vaststelling van de feitelijke gebeurtenissen voorafgaande aan en tijdens het incident, als ten aanzien van de toerekeningsvraag.
Uit het dossier komt naar voren dat verdachte die dag geagiteerd was door enkele gebeurtenissen. [persoon 1] heeft verklaard dat hij met verdachte heeft gechat, waarbij verdachte wilde weten waar [slachtoffer] en [benadeelde 1] waren en dat hij erg boos was toen hij deze informatie niet kreeg. [persoon 1] heeft ook verklaard dat, als verdachte eenmaal boos is, hij ook erg agressief is en zich niet meer kan beheersen en zich niet onder controle kan houden (verklaring [persoon 1] bij de rechter-commissaris 6 januari 2025).
[persoon 2] (de bestuurder van de Nissan Quashqai waarmee verdachte naar de [straatnaam] was gereden) heeft verklaard dat hij eerder die middag een afspraak hadden bij de kapper omdat verdachte een knipbeurt nodig had. Zij waren echter te laat en de kapper was al bezig om de zaak te sluiten. Verdachte werd toen heel boos op de kapper (p-v verhoor [persoon 2] , p. 508).
De betreffende kapper, [persoon 3] , heeft verklaard dat [persoon 4] en nog iemand een afspraak hadden maar te laat waren. Die andere jongen was heel boos en begon te schreeuwen. Later werd die boosheid van de kant van verdachte voortgezet in een chatgesprek (pv verhoor [persoon 3] , p. 343).
De rechtbank ziet belangrijke paralellen tussen de gebeurtenissen die dag, met inbegrip van de bedreigende confrontatie in de [straatnaam] enerzijds, en de kenmerken van de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte, zoals gekenschetst door de deskundigen anderzijds: hoge krenkbaarheid, roekeloze impulsiviteit, problemen met emotie- en agressieregulatie, zich niet bewust zijn van de belangen van anderen, focus op zijn eigenbelang, ongevoeligheid voor straf, hoge mate van gewetenloosheid en het zich losmaken van de maatschappij. Zoals ter zitting ook door de psycholoog is verklaard: verdachtes problematiek kleurde wel zijn gedragingen.
Verdachte verkeerde in een emotioneel geladen toestand, en reageerde op de voor hem krenkende en bedreigende confrontatie door [slachtoffer] en [benadeelde 1] vanuit zijn door de persoonlijkheidsproblematiek ingegeven impulsen. Vanuit de door de deskundigen geschetste kenmerken van die persoonlijkheidsproblematiek is de doorwerking in het gedrag van verdachte op de bewuste dag zichtbaar. Vanuit de stoornissen en de bijbehorende karakterisering kan het bewezenverklaarde in elk geval deels worden verklaard. De rechtbank acht verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar.
Recidiverisico
De deskundigen schatten het risico op recidive zonder adequate interventies en toezicht hoog in. Dergelijke pathologie laat zich moeilijk behandelen en bovendien is verdachte niet gemotiveerd om aan zijn problematiek te werken. Hij is ongevoelig voor de (pedagogische) invloed van anderen of voor straf. Dat is ook de reden dat niet wordt geadviseerd tot toepassing van het jeugdstrafrecht.
Behandelkader
De deskundigen hebben in het rapport afgewogen wat het meest geschikte behandelingskader is voor verdachte. De aanwezigheid van de psychische stoornis in combinatie met het gevaar dat verdachte kan vormen voor de maatschappij, gelet op het hoge recidiverisico, maakt dat er de noodzaak van het beveiligen van de maatschappij voorop gesteld zou kunnen worden. Binnen een forensisch psychiatrisch centrum is de expertise aanwezig met betrekking tot zijn problematiek en kan er gekeken worden naar verdere mogelijkheden op het gebied van begeleiding en behandeling. De deskundigen achten het kader van tbs met voorwaarden niet haalbaar, omdat verdachte heeft aangegeven dat hij tbs niet nodig vindt en niet gemotiveerd is om een behandeling te ondergaan. De deskundigen hebben daarom geadviseerd tbs met dwangverpleging te overwegen.
Conclusie
De rechtbank komt, mede gelet op de bevindingen van de deskundigen, tot het volgende. De stoornis van verdachte en het daaruit voortkomende recidiverisico is zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Verdachte heeft te kennen gegeven geen medewerking te zullen verlenen aan behandeling, hetgeen het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel dan wel een tbs met voorwaarden alleen al om die reden onhaalbaar maakt. In het licht hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist dat aan de verdachte de maatregel tbs met dwangverpleging (ex artikel 37b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt opgelegd. Hierbij heeft de rechtbank de ernst van de feiten en de complexe problematiek van verdachte in aanmerking genomen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de terbeschikkingstelling van de verdachte gelasten, aangezien de bewezenverklaarde feiten misdrijven betreffen als bedoeld in artikel 37a, eerste lid aanhef en onder 1, Sr, bij de verdachte tijdens het begaan van voornoemde bewezenverklaarde feiten sprake was een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, het opleggen van deze maatregel eist. Meer in het bijzonder is terbeschikkingstelling met dwangverpleging aangewezen, gezien de hardnekkige en moeilijk behandelbare persoonlijkheidsstoornis en de onwilligheid van verdachte om in te stemmen met welke vorm van behandeling dan ook.
Voorwaardelijk verzoek van de verdediging
Het voorwaardelijke verzoek van de verdediging om de zaak aan te houden om verdachte voor observatie te laten plaatsen in het Pieter Baan Centrum zodat een nadere rapportage kan worden opgesteld, wordt afgewezen. De rechtbank acht zich op basis van het rapport en de toelichting van de deskundigen ter zitting voldoende geïnformeerd. Het bestaan van de persoonlijkheidsproblematiek en het daaruit voortvloeiende grote recidiverisico zijn duidelijk en overtuigend beargumenteerd door de deskundigen.
De duur van de maatregel
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e Sr, stelt de rechtbank vast dat de bewezenverklaarde feiten onder 1 en 2 misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging niet is beperkt tot vier jaren. Dat geldt dus ook voor de bedreiging, gezien de omstandigheden waaronder die is gepleegd.
Gevangenisstraf
De keuzes die verdachte op 19 oktober 2023 op meerdere momenten heeft gemaakt, zijn weliswaar beïnvloed door de stoornissen die hij heeft, tegelijkertijd zijn die hem ook deels toe te rekenen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de ernst van de feiten, is een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. De rechtbank acht, gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten en met inachtneming van de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren juist. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal hierop in mindering worden gebracht. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling. De rechtbank komt met het voorgaande tot een lagere gevangenisstraf dan geëist door de officier van justitie. Dit omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt zowel ter zake feit 1 (doodslag in plaats van moord) en feit 2 (bedreiging in plaats van poging tot moord) en uitgaat van verminderde toerekeningsvatbaarheid in plaats van volle toerekening. De raadsman heeft (subsidiair) gepleit voor het opleggen van een fors lagere gevangenisstraf, zodat verdachte op een eerder moment behandeling kan ondergaan. De rechtbank realiseert zich dat het voor zowel verdachte als de (veiligheid van de) maatschappij op termijn beter zou kunnen zijn als verdachte op jongere leeftijd en eerder dan na het ondergaan van de gevangenisstraf behandeling zal ondergaan. De rechtbank verwacht ook, gelet op de forse en hardnekkige problematiek en de weerstand van verdachte, dat deze behandeling in het kader van de tbs met dwangverpleging van (zeer) lange duur zal zijn. Gelet op de aard en ernst van de feiten en het daarmee samenhangende beginsel van vergelding, dat ook een doel is van bestraffing, is het opleggen van een lagere gevangenisstraf dan nu opgelegd echter niet passend.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

7.De beoordeling van de civiele vordering

7.1
De vorderingen van [benadeelde 2]
, de vader van slachtoffer [slachtoffer] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 33.838,44, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 20.000,00 aan affectieschade en € 13.383,44 aan materiële schade. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu zij ontslag van alle rechtsvervolging heeft bepleit. Subsidiair heeft de verdediging de post autohuur betwist vanwege onvoldoende onderbouwing en de giften aan de moskee omdat dit geen vermogensschade betreft.
Overweging van de rechtbank
De schadeposten die op grond van artikel 6:108 BW in aanmerking komen betreffen gederfd levensonderhoud, de kosten van lijkbezorging en affectieschade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde [benadeelde 2] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de schadeposten uitvaartkosten (€ 5.516,93), vliegtickets gezin naar Turkije voor begrafenis (€ 3.119,84 en € 739,96), autohuur Turkije (€ 500,00), de grafsteen (€ 947,76), eten voor de gasten op de condoleance en de herdenking (€ 659,75, € 700,00 en € 849,76) allemaal kosten van lijkbezorging betreffen. De schadeposten zijn ook na verweer voldoende onderbouwd en komen de rechtbank redelijk voor. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de kosten lijkbezorging kan worden toegewezen tot een hoogte van € 13.034,00. De huur van een auto in Turkije om de begrafenis te regelen, is begrijpelijk en niet onredelijk.
De rechtbank oordeelt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering ten aanzien van de giften aan de moskeeën in Nederland en in Turkije. Nu het gaat om giften (met een onverplicht karakter) betreffen deze posten geen schade als in artikel 6:108 BW.
Affectieschade
Het vorderen van affectieschade vanaf 1 januari 2019 is mogelijk voor de in artikel 6:108 lid 4 BW limitatief opgesomde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. De aanspraak op affectieschade is een vergoeding, die vooral beoogt het leed van de naasten en nabestaanden te erkennen. Het bewezen verklaarde feit is gepleegd na 1 januari 2019 en betreft een misdrijf. Het slachtoffer is als gevolg hiervan overleden. [benadeelde 2] is als ouder van het (deels thuiswonende) slachtoffer gerechtigd tot deze vergoeding, die voor wat betreft de hoogte daarvan is gevorderd conform het Besluit vergoeding affectieschade. De vordering is toewijsbaar.
Wettelijke rente
Verdachte is wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd. Ten aanzien van de reeds gemaakte kosten voor de lijkbezorging zal de rechtbank, gelet op de omstandigheid dat de kosten op verschillende data zijn gemaakt, bepalen dat de wettelijke rente toewijsbaar is vanaf de datum dat de vordering is ingediend, te weten 7 januari 2025. Verdachte is vanaf 19 oktober 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag aan affectieschade verschuldigd.
7.2
De vordering van [benadeelde 3]
, de moeder van slachtoffer [slachtoffer] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 20.000,00, bestaand uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu zij ontslag van alle rechtsvervolging heeft bepleit.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde [benadeelde 3] , als ouder van het (deels thuiswonende) slachtoffer, tot deze kring van gerechtigden behoort en bij haar vordering aansluiting heeft gezocht bij de in het Besluit vergoeding affectieschade vermelde bedragen. De vordering is niet inhoudelijk betwist. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen.
Wettelijke rente
Verdachte is vanaf 19 oktober 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag aan affectieschade verschuldigd.
7.3
De vorderingen van [benadeelde 4] , [benadeelde 5] , [benadeelde 6] en [benadeelde 7]
[benadeelde 4] , [benadeelde 5] , [benadeelde 6] en [benadeelde 7] , de vier zussen van slachtoffer [slachtoffer] , hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vorderen elk een schadevergoeding van € 10.000,00, bestaande uit schokschade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in de vordering, nu zij ontslag van alle rechtsvervolging heeft bepleit. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de bedragen dienen te worden gematigd, nu sprake is van ‘eigen schuld’ aan de zijde van [slachtoffer] door het door hem gepleegde geweld tegen verdachte. Er is geen principieel verweer gevoerd tegen de vorderingen, op welke grondslag dan ook.
Overweging van de rechtbank
Iemand die een onrechtmatige daad tegen een ander begaat, kan ook onrechtmatig handelen tegenover iemand bij wie de confrontatie met die daad of de gevolgen ervan een hevige emotionele schok teweegbrengt. Schokschade betreft immateriële of materiële schade die ontstaat door het waarnemen van zo'n gebeurtenis of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. De vier zussen van de overleden [slachtoffer] zijn geconfronteerd met zijn onverwachte, gewelddadige dood. Zij stellen alle vier geestelijk letsel te hebben opgelopen door zijn overlijden.
Een vordering tot schadevergoeding als schokschade moet worden beoordeeld aan de hand van een aantal gezichtspunten, waarbij het ene gezichtspunt niet per se belangrijker is dan het andere, maar die in onderlinge samenhang moeten worden beschouwd. Het komt steeds aan op de bijzondere omstandigheden van het geval (vgl. HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958
,NJ 2023/285 m.nt. J.L. Smeehuijzen:
Hoogeveen). Naar het oordeel van de rechtbank kan de door de zussen gestelde schade als gevolg van het door hen ondervonden leed door het verlies van hun broer [slachtoffer] niet worden aangemerkt als het gevolg van een jegens hen individueel gepleegd onrechtmatig handelen, wat wel de vereiste rechtsgrond is voor schokschade. Zij zijn indirect op de hoogte gesteld van diens overlijden, moesten vanuit hun woonplaatsen naar Apeldoorn komen en hebben daar hun broer in het mortuarium gezien en afscheid kunnen nemen. Hoe pijnlijk en verdrietig dat ook geweest zal zijn, het onderscheidt zich niet wezenlijk van de pijn en het verdriet dat een ander meemaakt door het plotselinge verlies van een naaste. Het feit dat het onverwachte overlijden is veroorzaakt door een gewelddadig misdrijf, maakt niet dat daarmee sprake is van een zelfstandig onrechtmatig handelen jegens de zussen zoals vereist voor schokschade.
De gevorderde schade kan dus niet worden toegewezen op de gestelde grondslag van schokschade. Daarnaast geldt echter het volgende.
Op grond van de sinds 1 januari 2019 in werking getreden Wet Affectieschade kunnen nabestaanden vergoeding van schade vorderen die bestaat uit het verdriet door het overlijden van een naaste, als gevolg van een strafbaar feit. In artikel 6:108 lid 4 BW is gespecificeerd wie hiervoor in aanmerking komen. Indien een vordering niet onder één van de categorieën uit de wet valt, kan een beroep gedaan worden op de hardheidsclausule (categorie g van artikel 6:108 lid 4 BW), als een persoon meent toch als naaste in de zin van deze wet te moeten worden aangemerkt. In dat geval zal die benadeelde partij moeten stellen en bij betwisting bewijzen dat sprake was van een hechte, affectieve relatie met de persoon die is overleden ten tijde van dat overlijden.
De vorderingen van de zussen van het slachtoffer vallen niet onder (één van) de genoemde categorieën uit de wet. Het uitgangspunt in de wet is namelijk (vooralsnog) dat broers en zussen geen aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. Alleen in heel bijzondere gevallen, waarin sprake is van een hechte affectieve relatie, die (zeer) uitgaat boven de ‘gewone’ hechte relatie die broers en zussen kunnen hebben, is ook ruimte voor vergoeding van affectieschade aan een broer of zus (de hierboven genoemde hardheidsclausule).
Uit de toelichting van de zussen ter terechtzitting door middel van het spreekrecht is voldoende gebleken dat sprake was van een bijzondere band tussen hen en [slachtoffer] , een band die verder ging dan de gebruikelijke relatie tussen broer en zussen. [slachtoffer] was het jongste gezinslid, het kleine broertje. De zussen hebben daarom in de jeugd van het slachtoffer een grote rol gespeeld in zijn opvoeding en hadden tot zijn overlijden een innige band. Deels woonde [slachtoffer] bij één van de zussen in. Zoals de zussen het uitdrukten op zitting: [slachtoffer] had in feite vijf moeders. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van een uitzonderingsgeval als bedoeld in de wet. De feitelijke grondslag is door eisers gesteld in de toelichting bij hun vordering en nader verduidelijkt bij hun toelichting ter zitting. Omdat de rechter, gezien artikel 25 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, gehouden is ook ambtshalve de rechtsgronden van een vordering of verweer daartegen aan te vullen, zal de rechtbank de vorderingen toewijzen in de vorm van affectieschade tot het gevorderde bedrag van elk € 10.000,00.
Wettelijke rente
Verdachte is vanaf 19 oktober 2023 wettelijke rente over de toegewezen bedragen aan affectieschade verschuldigd.
7.4
De vordering van [benadeelde 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 56.329,10, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 21.329,10 aan materiële schade (bestaande uit de post studievertraging à € 19.910,10 en de post lesgeld à € 1.419,00) € 35.000,00 aan immateriële schade. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij de vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Dat sprake is van psychisch letsel, is waarschijnlijk, maar is niet met stukken onderbouwd. De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen voor de post studievertraging vanwege het late tijdstip van het indienen van de vordering.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Primair vanwege de bepleite ontslag van alle rechtsvervolging, subsidiair omdat de vordering te laat is ingediend en daarom een te zware belasting voor het strafproces zou betekenen. De verdediging heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de rol van [benadeelde 1] in het feitencomplex dusdanig is dat dat alleen al maakt dat aan hem geen schadevergoeding kan worden toegekend.
Overweging van de rechtbank
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen, de toelichting op de vordering en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat [benadeelde 1] door de bewezen bedreiging schade heeft geleden die binnen een categorie van artikel 6:106 BW valt. Door de bedreiging en de omstandigheden waarop deze heeft plaatsgevonden, is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Er is weliswaar geen geestelijk letsel vastgesteld, maar de rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan die conclusie rechtvaardigen. Betrokkene heeft immers gezien hoe zijn neef werd doodgeschoten en zag luttele seconden later datzelfde vuurwapen op zich gericht. De nadelige gevolgen van de bewezen verklaarde heftige bedreiging liggen zo voor de hand dat ook zonder nadere onderbouwing daarvan aangenomen kan worden dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. Dit is (geheel) aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 1.000,00 vaststellen.
Behandeling van het overige deel van de vordering tot smartengeld (waar deels schokschade aan ten grondslag is gelegd) en de vordering tot materiële schade levert naar het oordeel van de rechtbank - gelet op de omstandigheden zoals gebleken uit het dossier - een onevenredige belasting van het strafgeding op. De schadeposten lesgeld en studievertraging zijn onvoldoende onderbouwd. Een goede beoordeling van de vordering vergt nader onderzoek naar de materiële schadeposten, alsmede naar de vraag in hoeverre sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in deze delen van de vordering. De benadeelde partij kan deze delen van de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Voorwaardelijk verzoek
Ter terechtzitting is door de advocaat van de benadeelde partij voorwaardelijk (indien de rechtbank niet tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding mocht komen) verzocht om de gelegenheid de vordering nader te onderbouwen met stukken. De rechtbank wijst dit verzoek af, nu toewijzing in dit stadium een te grote belasting voor het strafproces zou betekenen.
Wettelijke rente
Verdachte is vanaf 19 oktober 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag aan immateriële schade verschuldigd.
Ten aanzien van de vorderingen van [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] , [benadeelde 6] en [benadeelde 7]
Geen eigen schuld
Bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre eigen schuld van de benadeelde partij leidt tot vermindering van de schadevergoedingsplicht, moet worden beoordeeld in welke mate de gedragingen van het slachtoffer aan het ontstaan van de schade hebben bijgedragen.
Eventuele eigen schuld zou namelijk doorwerking kunnen hebben op de vorderingen van de nabestaanden.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat uitsluitend de bewezen verklaarde gedraging van de verdachte - te weten het doodschieten van [slachtoffer] - de schade heeft veroorzaakt. De omstandigheid dat voorafgaand aan het schietincident een confrontatie heeft plaatsgevonden waarbij [slachtoffer] een mes heeft getrokken, maakt dit niet anders c.q. valt daarbij in het niet, waarbij de rechtbank mede verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de verwerping van het noodweer en noodweerexces verweer. Eigen schuld is daarom niet aan de orde. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Ten aanzien van alle vorderingen
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partijen toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 05/128222-22)

De rechtbank heeft verdachte op 10 maart 2023 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 weken.
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van die straf.
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging.
Bewezen is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank is van oordeel dat de voorwaardelijk opgelegde straf daarom ten uitvoer moet worden gelegd.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege zal worden verpleegd;
 beveelt de tenuitvoerlegging van de op 10 maart 2023 door de rechtbank voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken (parketnummer 05/128222-22);
De beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen
 veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde onder 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] , [benadeelde 6] en [benadeelde 7] (de nabestaanden van [slachtoffer] ) en in verband met het bewezenverklaarde onder 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van de volgende bedragen aan materiële schade/smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
Benadeelde partij Bedrag Wettelijke rente
1. [benadeelde 2] € 13.034,00januari 2025
€ 20.000,0019 oktober 2023
2. [benadeelde 3] € 20.000,00oktober 2023
3. [benadeelde 4] € 10.000,00oktober 2023
4. [benadeelde 5] € 10.000,00oktober 2023
5. [benadeelde 6] € 10.000,00oktober 2023
6. [benadeelde 7] € 10.000,00oktober 2023
7. [benadeelde 1] € 1.000,00oktober 2023
 verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering(en) tot materiële schade/smartengeld;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om de te noemen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan materiële schade/smartengeld te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling
1. [benadeelde 2] € 33.184,24 105 dagen;
2. [benadeelde 3] € 20.000,00 70 dagen;
3. [benadeelde 4] € 10.000,00 45 dagen;
4. [benadeelde 5] € 10.000,00 45 dagen;
5. [benadeelde 6] € 10.000,00 45 dagen;
6. [benadeelde 7] € 10.000,00 45 dagen;

7. [benadeelde 1] € 1.000,00 10 dagen.

 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Leemreize (voorzitter), mr. F.J.H. Hovens en mr. M. Rietveld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van der Velden, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 februari 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, Team Grootschalige Opsporing, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023485702, gesloten op 6 maart 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 8; De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 januari 2025.
3.Forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden d.d. 7 november 2023, p. 174.
4.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 januari 2025.
5.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 januari 2025.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 22-31.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 35-37.
8.De rechterlijke waarneming van de beelden [adres 1] (deel I), gedaan ter terechtzitting van 10 januari 2025.
9.De rechterlijke waarneming van de beelden [adres 1] (deel II), gedaan ter terechtzitting van 10 januari 2025.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 266.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 304.
12.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 januari 2025.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 291.
14.Proces-verhaal RC van verhoor van [benadeelde 1] , 24 oktober 2024, p. 8.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 1] , p. 326; Proces-verbaal van bevindingen, p. 38-40; De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 januari 2025.
16.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 januari 2025.