ECLI:NL:RBGEL:2025:10853

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 december 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
C/05/442724 / HZ ZA 24-352
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervroegde onteigening van perceel door gemeente met geschil over minnelijk overleg

In deze zaak heeft de gemeente Maasdriel een perceel grond van wijlen de heer [naam 1] aangewezen voor vervroegde onteigening. Mr. C.M.M. van Mil, in haar hoedanigheid als derde ex artikel 20 Onteigeningswet, voert verweer tegen deze onteigening en stelt dat de gemeente onvoldoende serieus minnelijk overleg heeft gevoerd. De rechtbank heeft op 10 december 2025 geoordeeld dat de gemeente voldoende serieus heeft onderhandeld en spreekt de vervroegde onteigening uit. De rechtbank bepaalt tevens dat deskundigen de schadeloosstelling moeten begroten en stelt een voorschot op de schadeloosstelling vast op € 492.750,00. De gemeente heeft een aanbod gedaan van € 547.500,00, maar omdat dit niet is aanvaard, wordt het voorschot vastgesteld op 90% van het aangeboden bedrag. De rechtbank wijst ook op de verplichting van de gemeente om zekerheid te stellen voor het verschil tussen de aangeboden schadeloosstelling en het voorschot. De zaak is van belang voor de toepassing van de Onteigeningswet en de verplichtingen van de onteigenaar om serieus te onderhandelen over de minnelijke verwerving van onteigeningspercelen.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/442724 / HZ ZA 24-352
Vonnis van 10 december 2025
in de zaak van
GEMEENTE MAASDRIEL,
te Kerkdriel, gemeente Maasdriel,
eisende partij,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. C.F. van Helvoirt,
tegen
MR. C.M.M. VAN MIL,in haar hoedanigheid van derde ex artikel 20 Onteigeningswet (Ow) voor
[naam 1],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: mr. Van Mil q.q.,
advocaat: mr. C.M.M. van Mil.

1.De zaak in het kort

De gemeente heeft het perceel van wijlen de heer [naam 1] in [woonplaats 1] aangewezen ter onteigening. Mr. van Mil q.q. voert namens hem verweer tegen de onteigening. Zij stelt zich op het standpunt dat de gemeente onvoldoende serieus minnelijk overleg heeft gevoerd. Dit verweer slaagt niet. De rechtbank spreekt de vervroegde onteigening uit en draagt de deskundigen op de schadeloosstelling te begroten.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de akte overlegging producties van de gemeente van 8 april 2025
- het verkort proces-verbaal van het pleidooi van 8 april 2025
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
2.2.
Ten slotte heeft de rechtbank bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

3.De feiten

3.1.
Bij Koninklijk Besluit van 25 november 2022, nummer [nummer 1] , gepubliceerd in de Staatscourant van 12 januari 2023, nummer 449 (hierna: het KB), is op grond van de artikelen 77 en 78 Ow voor de uitvoering van het bestemmingsplan ‘ [naam 2] ’, ten name van de gemeente onder meer ter onteigening aangewezen (grondplannummer 3) het perceel kadastraal bekend als [kadasteraanduiding 1] , groot 7.750 m² (hierna: het perceel).
3.2.
Het bestemmingsplan is op 14 oktober 2021 vastgesteld door de gemeenteraad van Maasdriel. Het bestemmingsplan is inmiddels onherroepelijk.
3.3.
Aan de gronden die de Kroon ter onteigening heeft aangewezen zijn de bestemmingen ‘Groen’, ‘Water’, ‘Wonen’, ‘Verkeer-Verblijfsgebied’ en de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ toegekend. Het is de bedoeling dat op de te onteigenen gronden in totaal 177 woningen worden gebouwd: sociale huurwoningen, twee-onder-een-kapwoningen, hoek- en tussenwoningen en vrijstaande woningen.
3.4.
In het KB is (wijlen) de heer [naam 1] , voorheen wonende aan [adres 1] , aangewezen als eigenaar van het perceel. De heer [naam 1] is overleden op [datum 1] 1987. De beide kinderen van de heer [naam 1] zijn de enige erfgenamen. Het betreft de heer [naam 3] en mevrouw [naam 4] .
3.5.
De heer [naam 3] voornoemd is eigenaar van het perceel kadastraal bekend als [kadasteraanduiding 2] . Dit perceel grenst aan het perceel waarover het in deze zaak gaat en ook aan het hierna in 3.6 genoemde perceel. Perceel [kadasteraanduiding 2] is bij bovengenoemd KB eveneens ter onteigening aangewezen. Tussen de gemeente en de heer [naam 3] is eveneens een onteigeningsprocedure aanhangig bij deze rechtbank (zaaknummer: C/05/442727 / HZ ZA 24-353). Ook in die procedure wordt vandaag vonnis gewezen.
3.6.
Mevrouw [naam 4] voornoemd is eigenaar van het perceel kadastraal bekend als [kadasteraanduiding 3] . Dit perceel grenst aan het perceel waarover het in deze zaak gaat en ook aan het hiervoor in 3.5 genoemde perceel. Ook perceel [kadasteraanduiding 3] is bij bovengenoemd KB ter onteigening aangewezen. Tussen de gemeente en mevrouw [naam 4] is eveneens een onteigeningsprocedure aanhangig bij deze rechtbank (zaaknummer: C/05/442722 / HZ ZA 24-351). In die procedure wordt vandaag ook vonnis gewezen.
3.7.
Het perceel waarover het in deze zaak gaat (zie 3.1) is in gebruik als landbouwgrond, waarop een ‘warenhuis’ (kas) staat, en is gelegen aan de [adres 2] . Op het perceel rust een voorkeursrecht als bedoeld in artikel 9.1 van de Omgevingswet.
3.8.
De gemeente is niet gebleken van andere gerechtigden in de zin van artikel 3 en 4 Ow.
3.9.
Bij beschikking van 2 oktober 2024 heeft de rechtbank op verzoek van de gemeente ten behoeve van de voorgenomen onteigening van het perceel een rechter-commissaris en drie deskundigen benoemd. Bij diezelfde beschikking heeft de rechtbank mr. Van Mil q.q. benoemd als derde in de zin van artikel 20 Ow tegen wie voor de heer [naam 1] de onteigeningsprocedure zal worden gevoerd.
3.10.
De (vervroegde) plaatsopneming heeft plaatsgevonden op 9 januari 2025. Op 28 maart 2025 hebben de deskundigen een voorlopig oordeel gegeven over de schadeloosstelling.
3.11.
In de dagvaarding heeft de gemeente mr. Van Mil q.q. als schadeloosstelling voor het te onteigenen perceel een bedrag van € 547.500,00 aangeboden, voor alle schaden en kosten, maar exclusief de kosten van deskundige bijstand en eventuele belastingschade.

4.Het geschil

4.1.
De gemeente vordert – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. bij vervroeging de onteigening van het perceel uitspreekt ten name van de gemeente;
II. bij aanvaarding van het aanbod de schadeloosstelling vaststelt op € 547.500,00 voor alle schaden en kosten, maar exclusief de kosten van deskundige bijstand en eventueel te lijden belastingschade;
III. indien het aanbod niet wordt aanvaard: het voorschot bepaalt op 90% van de aangeboden schadeloosstelling, dus op € 492.750,00, en bepaalt dat de gemeente in plaats van het voorschot 100% van de aangeboden schadeloosstelling als voorschot mag uitkeren in plaats van de in artikel 54i lid 5 Ow genoemde zekerheid, tenzij mr. Van Mil q.q. expliciet afstand doet van het recht op zekerheidstelling;
IV. bepaalt dat het in de procedure met zaak-/rekestnummer C/05/440707 / HZ RK 24-62 uit te brengen rapport van deskundigen heeft te gelden als (concept)deskundigenrapport in deze procedure en de datum voor nederlegging van het (concept)deskundigenrapport vaststelt;
V. alles met kostenveroordeling rechtens.
4.2.
Mr. Van Mil q.q. voert verweer tegen de gevorderde (vervroegde) onteigening. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de gemeente, dan wel tot afwijzing van de vordering van de gemeente, met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
4.3.
De rechtbank zal hierna nader ingaan op de stellingen en verweren van partijen, voor zover voor de beoordeling van belang.

5.De beoordeling

Toetsingskader
5.1.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (waaronder HR 5 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:7) geldt bij de beoordeling van dit geschil het volgende toetsingskader.
5.2.
Op grond van de taakverdeling tussen de Kroon en de onteigeningsrechter, zoals deze is vormgegeven in de Ow en is uitgelegd in de – mede tegen de achtergrond van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gevormde – rechtspraak, mag de onteigeningsrechter niet oordelen over de doelmatigheid van de voorgenomen onteigening, maar moet hij op een daartoe strekkend verweer wel de rechtmatigheid van het onteigeningsbesluit toetsen. Deze rechtmatigheidstoets brengt mee dat de onteigeningsrechter, voor zover de stellingen van de te onteigenen partij daartoe aanleiding geven, moet beoordelen of het desbetreffende besluit volgens de wet en met inachtneming van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur tot stand is gekomen.
5.3.
Ten aanzien van vragen die betrekking hebben op de noodzaak tot onteigening – waaronder de vraag of voldoende serieus minnelijk overleg is gevoerd – en de afweging van de betrokken belangen, moet de onteigeningsrechter beoordelen of de Kroon in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. In beginsel moet de rechter bij de beantwoording van laatstbedoelde vragen alleen acht slaan op feiten die in de bestuurlijke procedure tijdig naar voren zijn gebracht en toetst hij naar de omstandigheden ten tijde van de aanwijzing tot onteigening door de Kroon.
5.4.
Een uitzondering hierop is aan de orde wanneer hetgeen de te onteigenen partij aanvoert over de noodzaak van onteigening, zo dat juist wordt bevonden, meebrengt dat de onteigening, in het licht van na (de goedkeuring van) het onteigeningsbesluit gewijzigde of aan het licht gekomen omstandigheden aan de zijde van de onteigenende partij, in strijd is met het recht omdat de onteigening niet (meer) geschiedt ten behoeve van het doel waarvoor volgens het onteigeningsbesluit onteigend wordt of omdat ten gevolge van gewijzigde inzichten over de uitvoering van een bestemmingsplan of enig ander aan de onteigening ten grondslag liggend besluit of plan niet (meer) kan worden gezegd dat de onteigening geschiedt ter uitvoering van dat plan. In het geval deze uitzondering zich voordoet is wel plaats voor een zelfstandige beoordeling door de onteigeningsrechter van de noodzaak tot onteigening, en wel naar het tijdstip van zijn uitspraak.
Voldoende serieus minnelijk overleg
5.5.
Mr. Van Mil q.q. betwist de noodzaak van onteigening op de grond dat de gemeente niet heeft voldaan aan de verplichting van artikel 17 Ow om te proberen het te onteigenen perceel in der minne te verwerven. Dit verweer slaagt niet, gelet op het navolgende.
5.6.
Artikel 17 Ow legt aan de onteigenaar de verplichting op om te proberen de te onteigenen gronden bij minnelijke overeenkomst te verkrijgen. Deze verplichting heeft tot doel om een gerechtelijke onteigeningsprocedure indien mogelijk te vermijden. De onteigenaar mag hierbij niet te werk gaan alsof dit voorschrift een te verwaarlozen formaliteit is. Hij moet in de periode tussen het KB (in deze zaak: 25 november 2022) en de dagvaarding (in deze zaak: 17 oktober 2024) serieuze verwervingspogingen ondernemen. Voor de beoordeling van de vraag of voldoende serieus is onderhandeld, mag wel acht worden geslagen op dat wat zich met betrekking tot de verkrijging in der minne voorafgaand aan het onteigeningsbesluit tussen partijen heeft afgespeeld en op het daaruit blijkende standpunt van de eigenaar. Immers, daaruit kan blijken dat wat na het definitief worden van het onteigeningsbesluit door de onteigenende partij is ondernomen een poging is die beantwoordt aan de strekking van artikel 17 Ow (Hoge Raad 8 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD2955).
5.7.
Mr. Van Mil q.q. stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van serieus minnelijk overleg om tot overeenstemming te komen over het perceel. Zij betoogt dat de minnelijke verwerving van perceel [kadasteraanduiding 1] steeds is betrokken in de discussie over zelfrealisatie dan wel verwerving van de andere twee tot onteigening aangewezen percelen [kadasteraanduiding 3] en [kadasteraanduiding 2] , die bij andere partijen in eigendom zijn. De gemeente heeft het bereiken van overeenstemming over perceel [kadasteraanduiding 1] als voorwaarde gesteld voor de zelfrealisatie van de woonbestemming op perceel [kadasteraanduiding 3] van mevrouw [naam 4] . Ten aanzien van perceel [kadasteraanduiding 1] is geen zelfstandig minnelijk overleg gevoerd, aldus mr. Van Mil q.q.
5.8.
De rechtbank stelt vast dat de gemeente bij brieven van 7 juli 2021, 6 augustus 2021, 21 augustus 2024 en 20 september 2024 een gemotiveerd schriftelijk aanbod heeft gedaan tot minnelijke verwerving van perceel [kadasteraanduiding 1] . Dit aanbod betreft uitsluitend perceel [kadasteraanduiding 1] . In de brieven wordt geen enkele relatie gelegd met de percelen [kadasteraanduiding 3] en [kadasteraanduiding 2] . Gesteld noch gebleken is dat mr. Van Mil q.q. vervolgens hierop haar eis voor wat betreft de hoogte van de schadeloosstelling heeft kenbaar gemaakt of anderszins op de aangeboden som is ingegaan. Het is daardoor dan ook niet tot onderhandelingen over de minnelijke verwerving gekomen. In dit kader is niet relevant dat in de gesprekken die door partijen voor het uitbrengen van de dagvaarding zijn gevoerd steeds is gesproken over alle drie de percelen. Die gesprekken gingen immers over de eventuele mogelijkheden van zelfrealisatie
5.9.
De slotsom is dat de gemeente door viermaal een gemotiveerd schriftelijk aanbod te doen (waarvan tweemaal in de periode tussen het KB en de dagvaarding) voldoende serieus te werk is gegaan bij haar pogingen om tot overeenstemming te komen over een minnelijke verwerving en dus heeft voldaan aan haar verplichting als bedoeld in artikel 17 Ow.
5.10.
Omdat het verweer van mr. Van Mil q.q. gezien het voorgaande wordt verworpen en alle op straffe van nietigheid voorgeschreven wettelijke termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, zal de rechtbank de gevorderde vervroegde onteigening toewijzen.
Het voorschot
5.11.
Mr. Van Mil q.q. heeft de aangeboden schadeloosstelling niet aanvaard. Het bedrag van het voorschot op de schadeloosstelling moet daarom op grond van artikel 54i lid 2 Ow worden bepaald op 90% van het bedrag dat de gemeente bij dagvaarding heeft aangeboden, dus op € 492.750,00.
5.12.
Mr. Van Mil q.q. heeft op grond van artikel 54i lid 4 Ow recht op zekerheidstelling voor het verschil tussen de aangeboden schadeloosstelling en het voorschot. Omdat mr. Van Mil q.q. niet expliciet afstand heeft gedaan van dit recht, zal de rechtbank op grond van artikel 54i lid 4 en 5 Ow bepalen dat de gemeente ten behoeve van mr. Van Mil q.q. zekerheid moet stellen voor een bedrag van € 54.750,00 door dit bedrag te deponeren op de derdengeldrekening van een door mr. Van Mil q.q. aan te wijzen notaris (en indien mr. Van Mil q.q. geen notaris aanwijst: van een notaris naar keuze van de gemeente).
5.13.
De gemeente heeft gevorderd te bepalen dat zij in plaats van het voorschot van 90% van de aangeboden schadeloosstelling en het verstrekken van de in artikel 54i lid 5 Ow genoemde zekerheid, 100% van de aangeboden schadeloosstelling als voorschot mag uitkeren, tenzij mr. Van Mil q.q. expliciet afstand doet van het recht op zekerheidstelling. Aangezien mr. Van Mil q.q. dit laatste niet heeft gedaan, zal de rechtbank deze vordering van de gemeente toewijzen.
Advisering door deskundigen
5.14.
De rechtbank stelt vast dat het in de dagvaarding aangeduide, ter onteigening aangewezen perceelsgedeelte hetzelfde is als het perceelsgedeelte waarop de vervroegde descente van 9 januari 2025 (gehouden ingevolge de beschikking van 2 oktober 2025 in de verzoekschriftprocedure met zaaknummer/rekestnummer C/05/440707 / HZ RK 24-62) betrekking had. Een nieuwe datum voor de opneming hoeft daarom niet te worden bepaald. De stukken zijn immers al gewisseld. In overeenstemming met wat is opgenomen in het proces-verbaal van de voorlopige plaatsopneming zal de rechtbank bepalen dat het voorlopig oordeel van de deskundigen in de verzoekschriftprocedure geldt als conceptrapport in deze dagvaardingsprocedure. Partijen krijgen gedurende vier weken de tijd om te reageren op het conceptrapport, waarna de deskundigen binnen zes weken een schriftelijk en door hen ondertekend (eind)rapport ter griffie van deze rechtbank zullen deponeren. De griffier zal dit dan publiceren in het in de gemeente Maasdriel verschijnende dagblad De Gelderlander. Hierna zal een datum worden bepaald voor het houden van pleidooien. Daarvoor zullen nu alvast verhinderdata worden opgevraagd.
5.15.
De rechtbank zal een nieuws- en advertentieblad aanwijzen waarin de griffier dit vonnis en het depot van het deskundigenbericht bij uittreksel zal moeten publiceren.
Naheffing griffierecht
5.16.
In deze zaak is een kennelijke en evidente fout gemaakt bij het heffen van griffierecht. Aan de gemeente is een bedrag van € 688,00 en aan mr. Van Mil q.q. is een bedrag van € 320,00 in rekening gebracht. Op grond van artikel 10 lid 2 van de Wet Griffierechten Burgerlijke Zaken (WGBZ) moet de hoogte van het griffierecht worden bepaald aan de hand van de som die in de dagvaarding als schadeloosstelling wordt aangeboden. De gemeente heeft in de dagvaarding een bedrag van € 547.000,00 als schadeloosstelling aangeboden. Ten tijde van het aanbrengen van de dagvaarding (2024) bedroeg het griffierecht voor zaken met een beloop van meer dan € 100.000,00 en niet meer dan € 1.000.000,00 voor niet natuurlijke personen € 6.617,00 en voor natuurlijke personen € 2.626,00. Dit betekent dat aan de gemeente een naheffing van € 5.929,00 en aan mr. Van Mil q.q. een naheffing van € 2.306,00 zal worden opgelegd.
Tot slot
5.17.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
spreekt uit de vervroegde onteigening ten name van de gemeente en ten algemenen nutte, van de ten name van mr. Van Mil q.q. staande onroerende zaak:
(grondplannummer 3) kadastraal bekend [kadasteraanduiding 1] , ter grootte van 7.750 m²,
6.2.
stelt het door de gemeente aan mr. Van Mil q.q. te betalen voorschot vast op een bedrag van € 492.750,00 (vierhonderdtweeënnegentigduizend zevenhonderdvijftig euro),
6.3.
bepaalt dat de gemeente ten behoeve van mr. Van Mil q.q. zekerheid moet stellen door een bedrag van € 54.750,00 (vierenvijftigduizend zevenhonderdvijftig euro) door dit bedrag te deponeren op de derdengeldrekening van een door mr. Van Mil q.q. aan te wijzen notaris (en indien mr. Van Mil q.q. geen notaris aanwijst: van een notaris naar keuze van de gemeente),
6.4.
bepaalt dat de gemeente in plaats van het voorschot van 90% van de aangeboden schadeloosstelling, 100% van de aangeboden schadeloosstelling als voorschot mag uitkeren in plaats van de in artikel 54i lid 5 Ow genoemde zekerheid,
en voorts:
6.5.
merkt het door de deskundigen in de procedure met zaaknummer/rekestnummer C/05/440707 / HZ RK 24-62 ingediende voorlopig oordeel aan als (concept)deskundigenbericht in deze dagvaardingsprocedure,
6.6.
bepaalt dat partijen hun reactie daarop uiterlijk vier weken na de datum van dit vonnis aan de deskundigen en de rechter-commissaris zullen toezenden,
6.7.
bepaalt dat het depot van het definitieve deskundigenbericht ter griffie van de rechtbank zes weken daarna moet plaatsvinden,
6.8.
verwijst de zaak naar de rol van
24 december 2025voor opgave verhinderdagen van de partijen, hun advocaten en de deskundigen in de tiende, elfde en twaalfde week na de datum van dit vonnis, waarna dag en uur van de pleidooien zullen worden bepaald,
6.9.
wijst het te Maasdriel verschijnende dagblad De Gelderlander aan als nieuwsblad waarin de griffier dit vonnis alsook het depot van het deskundigenbericht zal plaatsen,
6.10.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst, mr. M. Stempher en mr. J.M. Emaus en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2025.
JE/Vg/Ma/JEV