ECLI:NL:RBGEL:2025:1059

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
23-3149
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor buitentrap gegrond verklaard wegens onjuiste belangenafweging

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, is het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning voor de bouw van een buitentrap gegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de belangenafweging door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalten te beperkt heeft plaatsgevonden. De buitentrap, die is geplaatst als opgang naar de woonverdieping op de zolder van het bijgebouw, wijkt af van het gebruik als brandtrap in geval van calamiteiten, waar het college bij de belangenafweging van is uitgegaan. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 november 2024, waarbij eisers, de gemachtigde van het college en de vergunninghouders aanwezig waren.

Eisers, buren van de vergunninghouders, hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 17 januari 2023 is verleend. De rechtbank concludeert dat de motivering van het college om de vergunning te verlenen niet deugdelijk is, omdat de belangenafweging niet in overeenstemming is met de feitelijke situatie. De rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar van 15 mei 2023 en bepaalt dat het college binnen acht weken een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen. Tevens wordt het griffierecht van € 184,00 aan eisers vergoed.

De rechtbank benadrukt dat de belangenafweging niet alleen moet kijken naar de brandveiligheid, maar ook naar de privacy van eisers, die wordt geschaad door het gebruik van de buitentrap. De rechtbank stelt vast dat de buitentrap niet alleen als vluchtroute wordt gebruikt, maar ook als reguliere toegang tot de woonruimte van de zoon van de vergunninghouders. Dit heeft gevolgen voor de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening en de rechtbank concludeert dat het college in zijn belangenafweging ten onrechte is uitgegaan van het gebruik van de trap als brandtrap.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/3149

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], uit [plaats], eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalten,

(gemachtigde: [naam gemachtigde]).
Als derde-partij nemen aan de zaak deel:
[derde-partij 1] en [derde-partij 2]uit [plaats] (vergunninghouders).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de op 17 januari 2023 verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een buitentrap.
1.1.
In de beslissing op bezwaar van 15 mei 2023 heeft het college, onder herformulering van de overwegingen, de omgevingsvergunning in stand gelaten.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van het college en de vergunninghouders.

Totstandkoming van het besluit

2. Eisers en vergunninghouders zijn buren van elkaar. Vergunninghouders hebben aan de achterzijde van de woning, gelegen op het perceel aan de [locatie 1] in [plaats] [1] , een ijzeren buitentrap met een hoogte van 3.65 m geplaatst. Deze trap overbrugt één woonlaag, namelijk van de begane grond naar de garagezolder en eerste verdieping van de woning. Hier bevindt zich de woonruimte van de zoon van vergunninghouders. Op 31 oktober 2022 hebben de vergunninghouders alsnog een omgevingsvergunning aangevraagd voor deze buitentrap, die bedoeld is als brandtrap. De hoogte van de gebouwde buitentrap van 3,65 m bleek de in het bestemmingplan “Kern Bredevoort” gestelde maximale hoogte van 3 m te overstijgen. Desondanks heeft het college op 17 januari 2023 de omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten:
  • bouwen van een bouwwerk in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo);
  • handelen in strijd met de regels voor ruimtelijke ordening (in dit geval het bestemmingsplan) als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onderdeel 1⁰ van de Wabo en artikel 42.1 aanhef en onder c van de planregels van het bestemmingsplan ;
Eisers hebben op 26 januari 2023 een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van het college. Het college heeft op 15 mei 2023 beslist op het bezwaar van eisers. Met aanvulling van de motivering heeft het college de omgevingsvergunning in stand gelaten.
Planologische situatie
3. Op grond van het geldende bestemmingsplan
“Kern Bredevoort 2012”heeft het betreffende perceel de enkelbestemming Wonen en de dubbelbestemming Waarde – Archeologie laag.
3.1.
In artikel 25.2.4. aanhef en onder c. van het bestemmingsplan staat dat hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3 m mag bedragen.
3.2.
In artikel 42.1 aanhef en onder c. van het bestemmingsplan staat dat het college daarvan kan afwijken - mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden - en dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde kan worden vergroot tot niet meer dan 10 m.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de verleende omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4.1.
Het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Toetsingskader
5. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [2]
Voldoet de verleende omgevingsvergunning aan een goede ruimtelijke ordening?
6. Eisers betogen dat een heldere belangenafweging die leidt tot de conclusie dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening ontbreekt. Zij voeren aan dat de geplaatste buitentrap in gebruik is als in- en uitgang naar de woonruimte op de garagezolder en de eerste verdieping van het huis van vergunninghouders, en dus niet alleen dienst doet als buitentrap in geval van calamiteiten (brandtrap). Daarmee komt het praktische gebruik van de buitentrap niet overeen met het gebruik dat geschetst en aangenomen werd bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor de buitentrap en is bij de belangenafweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening van de verkeerde uitgangspunten uitgegaan. Tijdens de zitting verduidelijken eisers dat zij dit punt al eerder, in de bezwaarprocedure kenbaar hebben gemaakt. Door het reguliere gebruik van de buitentrap zeggen eisers (vaker) in hun privacy geschaad te worden. Vanaf de trap en het bijbehorende bordes bestaat namelijk vrij uitzicht op het perceel van eisers. Daarbij speelt de afstand van de trap tot de erfgrens ook een rol. Deze is beduidend minder dan de vier meter waar het college over spreekt. De huidige beplanting op de erfgrens zou de privacy van eisers onvoldoende beschermen. De bomen en struiken zijn niet allemaal hoog genoeg en staan te ver uit elkaar. Het is volgens eisers niet aan hen om zodanige beplanting op de erfgrens te plaatsen dat de trap aan het zicht wordt onttrokken.
6.1.
De rechtbank is met eisers van oordeel dat de motivering van het college om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen voor de buitentrap niet deugdelijk is. De belangenafweging die een rol heeft gespeeld bij de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening heeft namelijk te beperkt plaatsgevonden. Niet in geschil is dat de privacy van eisers kan worden geschonden door het gebruik van de trap, zeker als personen op het plateautje op 3,65 meter hoogte staan. In het bestreden besluit heeft het college overwogen dat als in geval van een calamiteit gebruik wordt gemaakt van de trap, de privacy van bezwaarmakers echter niet opweegt tegen het belang dat is gediend met het veilig kunnen vluchten. Daarmee is het plaatsen van de buitentrap door het college niet in strijd bevonden met een goede ruimtelijke ordening. Dit zou de rechtbank kunnen volgen maar ter zitting is komen vast te staan dat de buitentrap niet alleen dienst doet als vluchtroute in geval van brand of andere calamiteiten. Weliswaar hebben vergunninghouders in de aanvraag vermeld dat de trap is geplaatst
“i.v.m. de brandveiligheid van de bovenverdieping waar mijn zoon verblijft”en dat die gebruikt gaat worden als
“vluchtroute voor de bovenverdieping i.v.m. brandveiligheid”, [3] maar het is niet langer in geschil en ook voor het college duidelijk dat de buitentrap gebruikt wordt als opgang naar de woonetage van de zoon van vergunninghouders, op de zolder van het bijgebouw en de eerste verdieping van de woning. Behalve de zoon zelf, maken ook zijn vrienden gebruik van de buitentrap als route om de woning te betreden of te verlaten. Ook is bekend dat de toegangsdeur tot de woonruimte afgesloten kan worden met een rolluik.
6.2.
Hieruit volgt dat het college in de belangenafweging ten onrechte is uitgegaan van het gebruik van de buitentrap als brandtrap. Het college had in de belangenafweging en de motivering van de goede ruimtelijke ordening het feitelijk gebruik van de trap als toegang moeten meewegen. Dat advies had de Commissie Bezwaarschriften ook meegegeven, zoals blijkt uit de volgende formuleringen:
“De functie van de trap hangt samen met de af te wegen belangen van vergunninghouders en bezwaarmakers”en
“De commissie adviseert het college van burgemeester en wethouders in heroverweging de functie van de buitentrap gemotiveerd te benadrukken en in het verlengde daarvan een gemotiveerde belangenafweging op te nemen.”Het college heeft op zitting ook verklaard dat een ander gebruik van de buitentrap zou leiden tot een heroverweging van de belangenafweging. Dit volgt de rechtbank omdat het belang om een snelle vluchtroute te hebben bij brand, geenszins gelijk valt te stellen aan het belang bij een aparte ingang voor de zoon. En voor de belangen voor eisers maakt het ook veel uit of de metalen trap alleen bij een brand, dus hopelijk nooit, zal worden gebruikt, of meerdere keren per dag of nacht door de zoon van vergunninghouders en zijn vrienden. De rechtbank concludeert daarom dat sprake is van een gebrek in de motivering van het bestreden besluit en dat daarmee de beroepsgrond slaagt.
Tussenconclusie
7. Uit het voorgaande volgt dat het beroep van eisers gegrond is. De beslissing op bezwaar komt voor vernietiging in aanmerking.
7.1.
De rechtbank zal in het kader van de finale geschilbeslechting hierna ingaan op de overige beroepsgronden van eisers.
Wijziging raamkozijn in deurkozijn, wijziging bestemming en geluidsisolatie
8. Eisers betogen dat vergunninghouders ook nog andere wijzigingen aan de garagezolder hebben aangebracht, die niet in de aanvraag voor de omgevingsvergunning waren meegenomen. Daarbij gaat het specifiek om het aanbrengen van een deur in de achtergevel van het bijgebouw, ter hoogte van de garagezolder, en het wijzigen van de bestemming van de garagezolder tot wonen.
8.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Voor zover eisers vinden dat vergunninghouders in de aanvraag meer bouwwerkzaamheden en de wijziging van de bestemming van de garagezolder tot woonruimte hadden moeten opnemen, volgt de rechtbank dit niet. Het college moet uitgaan van de inhoud van de aanvraag en moet daarop beslissen. Ook het betoog met betrekking tot de geluidsisolatie kan daarom niet aan de orde komen. Voor zover eisers vinden dat er wijzigingen van (de bestemming van) de garagezolder hebben plaatsgevonden zonder de daarvoor benodigde omgevingsvergunning kunnen zij een verzoek om handhaving indienen bij het college.
8.2.
Overigens heeft het college toegelicht dat voor de verrichte bouwwerkheden aan de garagezolder en het gebruik van de ruimte, geen omgevingsvergunning is vereist.
Heeft het college het advies van de welstandscommissie mogen overnemen?
9. Eisers betogen dat de buitentrap beeldbepalend is vanaf de [locatie 2] en dat de groenstructuur het zicht op de trap niet ontneemt, omdat dit een heg van circa 2 meter hoog betreft. Dit is onterecht niet meegenomen in het welstandsadvies.
9.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat uit het welstandsadvies van 12 december 2022 van het Gelders Genootschap blijkt dat wordt voldaan aan de criteria uit de gemeentelijke welstandsnota en dat de plaatsing van de buitentrap voldoet aan de redelijke eisen van welstand. In het welstandsadvies is geconcludeerd dat de buitentrap een beperkte impact heeft op het straat- en bebouwingsbeeld heeft, omdat deze op het achtererf is gelegen en een groenstructuur aanwezig is.
9.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Voor zover eisers het niet eens zijn met het welstandsadvies, verwijst de rechtbank naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). [4] De Afdeling heeft geoordeeld dat een college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, op dat advies mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, al dan niet onder verwijzing naar een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan geen sprake. Eisers hebben geen tegenrapport ingediend, dat aannemelijk maakt dat de buitentrap een onaanvaardbare impact heeft op het straat- en bebouwingsbeeld. De enkele opmerking van eisers dat de buitentrap zichtbaar is vanaf de [locatie 2], is onvoldoende voor de weerlegging van het welstandsadvies.
9.3.
Voor zover eisers betogen dat het college niet ter plekke naar de situatie is komen kijken, oordeelt de rechtbank dat ook die beroepsgrond niet slaagt. Het college heeft namelijk voldoende toegelicht en gemotiveerd dat het mag afgaan op een welstandsadvies en niet verplicht is om ter plekke onderzoek te doen. Daarnaast merkt het college op dat het over relevante luchtfoto’s beschikt, die een goed beeld geven van de feitelijke situatie.

Conclusie en gevolgen

10. Zoals hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 5.2 is de beslissing op bezwaar in strijd met het motiveringsbeginsel. Daarmee is het beroep gegrond.
10.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. De reden daarvoor is dat het college nader onderzoek zal moeten doen en de zaak daarna opnieuw zal moeten beoordelen. Er zijn daarom verschillende uitkomsten van de zaak mogelijk. Ook is niet duidelijk of het college van partijen nog meer informatie wil en hoeveel tijd het voor het een en ander nodig zal hebben. Dat betekent dat de rechtbank de beslissing op bezwaar van 15 mei 2023 zal vernietigen. Het college zal opnieuw op het bezwaar van eisers moeten beslissen en heeft dan ook de mogelijkheid om aanvullend te reageren op het betoog van eisers over de in hun ogen te beperkte afstand van de trap tot de perceelgrens. Het college krijgt daarvoor een termijn van acht weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
10.2.
De rechtbank bepaalt dat het college het door eisers betaalde griffierecht van € 184,00 aan hen moet vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar van 15 mei 2023;
- bepaalt dat het college binnen acht weken een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,00 aan eisers vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. S.G. Hoijinck, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
het bouwen van een bouwwerk,
(…)
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
(…)
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
- met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
(…)
Bestemmingsplan "Kern Bredevoort 2012"
De locatie heeft de enkelbestemming "Wonen" en daarnaast de dubbelbestemming "Waarde Archeologie laag"
25.2
Bouwregels
25.2.4
Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde
Voor het bouwen van de in lid 25.2.1 sub c genoemde bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
(…)
c) de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
42.1
Grenzen en aanduidingen
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de regels in het bestemmingsplan ten behoeve van:
(…)
c) de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.

Voetnoten

1.Kadastraal bekend als gemeente Bredevoort, [sectie], [nummer].
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 10 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2811.
3.Zie de Aanvraag omgevingsvergunning, pagina 4, onder punt 3 en punt 6.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1969.