ECLI:NL:RBGEL:2025:10551

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
5 december 2025
Zaaknummer
024060-25
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreigingen, vernieling en culpoze brandstichting met gevangenisstraf en voorwaarden

Op 16 september 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van bedreiging, vernieling en culpoze brandstichting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan één maand voorwaardelijk. De verdachte had meerdere medewerkers van een GGZ-instelling bedreigd en was verantwoordelijk voor een brand die was ontstaan in zijn kamer, waarbij hij niet adequaat had gereageerd op rookontwikkeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld, wat had geleid tot gemeen gevaar voor goederen. De officier van justitie had tbs met dwangverpleging geëist, maar de rechtbank vond dit niet proportioneel en legde in plaats daarvan een voorwaardelijke straf op met de bijzondere voorwaarde van verblijf in een instelling voor begeleid wonen. De rechtbank heeft ook een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij GGZ [plaats] toegewezen, ter hoogte van € 1.671,14, als gevolg van de vernieling van een ruit door de verdachte. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van eerdere straffen afgewezen, omdat de proeftijden waren verstreken en de feiten van geringe ernst waren.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05-024060-25; 05-234522-24; 05-181642-24;
16-130164-21 (tul); 16-042474-22 (tul)
Datum uitspraak : 16 september 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2000 in [geboorteplaats] ,
op dit moment ingeschreven en gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. A.W. Syrier, advocaat in Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlasteleggingen

Parketnummer 05-181642-24
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 juni 2024 in de gemeente [plaats]
[slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen
- " Ik steek je lek",
- " Ik snij je/jullie keel door",
- " Ik maak je/jullie dood",
- " Ik steek je neer",
- " Ik snij je helemaal lek",
- " Ik steek jullie in je nek", en/of
- " Ik maak jullie af",
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Parketnummer 05-234522-24
Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 juli 2024 te [plaats] , althans in Nederland,
opzettelijk brand heeft gesticht door in zijn kamer op een GGZ-terrein, afdeling [afdeling 1] , gelegen aan de [adres] , open vuur in aanraking te brengen met een of meer goederen die zich in die kamer bevonden, althans met een brandbare stof,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten die kamer en/of alle goederen in en/of rondom die kamer en/of vijftien, althans een of meer, kamers op bovengenoemd GGZ-terrein,
te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 21 juli 2024 te [plaats] , althans in Nederland,
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam
- is weggelopen, toen er rook uit de bedrading van zijn muziek boxen kwam en/of
- open vuur in aanraking heeft gebracht met een of meer goederen die zich in zijn kamer op een
GGZ-terrein, afdeling [afdeling 1] , gelegen aan de [adres] , bevonden, althans met een
brandbare stof en/of
- na het roken van een sjekkie op zijn kamer zijn kamer heeft verlaten terwijl/nadat hij
rookontwikkeling constateerde en/of
- bij het constateren van rookontwikkeling op zijn kamer niet heeft gezorgd voor maatregelen om de oorzaak van de rookontwikkeling te achterhalen en/of niet heeft gezorgd deze rookontwikkeling te doen stoppen,
(mede) ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat die kamer en/of een of
meer goederen die zich in die kamer bevonden geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand/uitgebrand, in elk geval, dat er brand is ontstaan,
en daardoor gemeen gevaar voor die kamer en/of alle goederen in en/of rondom die kamer en/of
vijftien, althans een of meer, kamers op bovengenoemd GGZ-terrein, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, ontstond.
Parketnummer 05-024060-25
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 januari 2025 te [plaats]
[slachtoffer 2] (zorgbeveiliger GGZ [plaats] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen “Ik steek jou een mes tussen jouw ribben en ik
maak je dood” en/of “Moet ik je neersteken?” en/of “Ik steek een mes in jouw keel” en/of “Ik
zweer het, ik kom bij je terug, ik maak je dood” en/of “Ik maak je af”
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 22 januari 2025 te [plaats]
één of meer medewerker(s) van GGZ [plaats] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door medewerker(s) van GGZ [plaats] dreigend de woorden toe te voegen “Ik heb hier mijn ISD maatregel voor over” en/of “Ik zweer op mijn moeder dat ik jou dood maak” en/of “Ik kom terug en dan zullen er doden vallen” en/of “Ik maak jullie dood”
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 22 januari 2025 te [plaats]
opzettelijk en wederrechtelijk één of meerdere ramen en/of een kozijn en/of een stoel, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan GGZ [plaats] , in elk geval aan een ander
toebehoorde(n) heeft vernield, en/of beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Parketnummer 05-181642-24 [1]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 5-6;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 8-9;
- het proces-verbaal van aanhouding, p. 10-11;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 september 2025.
Parketnummer 05-234522-24 [2]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op zondag 21 juli 2024 heeft er rond 20.30 uur een brand plaatsgevonden in paviljoen [afdeling 1] , een GGZ-instelling voor mensen met psychiatrische problematiek in [plaats] . De brand was ontstaan in de kamer van verdachte. Deze kamer was volledig aangetast door het vuur en moest als verloren worden beschouwd. Ook de goederen in deze kamer waren (deels) verbrand. Door deze brand was sprake van gevaar voor goederen in de kamer van verdachte en aanliggende kamers/ruimtes. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde opzettelijke brandstichting. Wel acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld door weg te lopen uit zijn kamer toen er rook uit de bedrading van zijn muziekboxen kwam, zoals subsidiair ten laste gelegd onder het eerste gedachtestreepje.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, wegens gebrek aan bewijs dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman, kort gezegd, aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat het aan de schuld van verdachte te wijten is dat brand is ontstaan, zodat vrijspraak moet volgen. Verdachte heeft verklaard dat hij rook heeft gezien bij de bedrading, terwijl uit het forensisch brandonderzoek is gebleken dat de brand niet is ontstaan door een technisch mankement. Er bestaat geen causaal verband tussen het weglopen van verdachte uit zijn kamer en het ontstaan van de brand.
Beoordeling door de rechtbank
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in zijn kamer. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde dient de vraag beantwoord te worden of het aan de schuld van verdachte te wijten is dat de brand is ontstaan. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat het dossier geen bewijs bevat dat verdachte open vuur in aanraking heeft gebracht met goederen in zijn kamer, dan wel met een brandbare stof (tweede gedachtestreepje).
Bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat hij rook uit zijn kamer zag komen. Dat gebeurde wel vaker en de rook kwam dan van de bedrading af. Toen hij die avond rook zag, is hij zijn kamer uitgelopen en naar een andere afdeling gegaan. [4] Vervolgens heeft verdachte in zijn tweede verhoor bij de politie verklaard dat hij die avond een sjekkie had gedraaid in zijn kamer. Hij zag rook ontstaan, is naar buiten gelopen en heeft het sjekkie opgerookt terwijl hij naar een andere afdeling liep. [5] Ter zitting verklaarde verdachte dat hij een beetje rook zag ontstaan uit de draden van zijn speakers. Hij heeft een sjekkie gedraaid en is weggelopen. [6]
De rechtbank stelt vast dat verdachte steeds heeft verklaard dat hij rookontwikkeling heeft gezien op zijn kamer en hij daarna van zijn kamer is weggelopen.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij verdachte kort voor de brand had zien lopen ter hoogte van paviljoen [afdeling 2] . Toen de getuige vervolgens bij paviljoen [afdeling 1] aankwam, zag hij rook en kort daarna sloegen er vlammen uit de buitenzijde van de kamer van verdachte. Ook hoorde hij het brandalarm afgaan. [7]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij op zijn pieper een brandalarm kreeg van de afdeling [afdeling 1] . Toen hij bij de ingang van [afdeling 1] was, zag hij in zijn ooghoek verdachte weglopen bij de deur van zijn kamer. [8]
Op grond van deze getuigenverklaringen stelt de rechtbank vast dat de brand kort nadat verdachte zijn kamer had verlaten, is ontstaan. Gelet op de korte tijdsspanne tussen het waarnemen van de rook, het daarop verlaten van zijn kamer en het ontstaan van de brand, stelt de rechtbank vast dat sprake is van een causaal verband tussen de waargenomen rook en de brand.
Uit het forensisch brandonderzoek volgt dat de oorzaak van de brand niet meer te achterhalen is. Tussen de brandresten werden kabels, audioapparatuur en elektra aangetroffen, die van buitenaf waren aangetast en hierdoor zijn verbrand/versmolten. Hieruit wordt geconcludeerd dat de brand in ieder geval niet is veroorzaakt door een technisch mankement.
De rechtbank overweegt dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de rook is ontstaan bij de bedrading van de muziekboxen van verdachte. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het eerste gedachtestreepje dan ook niet bewezen. Wel staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte zijn kamer heeft verlaten toen hij rookontwikkeling zag en hij geen maatregelen heeft getroffen om de oorzaak hiervan te achterhalen of de rookontwikkeling te doen stoppen. Dit had wel van verdachte mogen worden verwacht en daarin is hij tekortgeschoten. De ter zitting door de verdediging ingenomen stelling dat verdachte op het belletje in zijn kamer zou hebben gedrukt om personeel te waarschuwen, vindt geen bevestiging in het dossier. Door weg te lopen terwijl hij rook zag, heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld. Het is daarmee aan zijn schuld te wijten dat de brand is ontstaan. De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Parketnummer 05-024060-25 [9]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1, 2 en 3, met dien verstande dat ten aanzien van feit 2 alleen bewezen kan worden dat de bedreigingen waren gericht aan [slachtoffer 2] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de feiten 1 en 3 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat niet duidelijk is aan wie de woorden van verdachte waren gericht en deze uitlatingen bovendien – gelet op de context waarbinnen deze zijn gedaan – niet van dien aard waren of onder zodanige omstandigheden geuit dat daardoor de vrees kon ontstaan dat er daadwerkelijk iets zou gebeuren.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Aangever [slachtoffer 2] , zorgbeveiliger bij GGZ [plaats] te [plaats] , heeft verklaard dat hij op 22 januari 2025 reageerde op een melding dat een ruit was vernield. Verdachte zat op een stoel en wilde weglopen. [slachtoffer 2] hield hem tegen en daarop nam verdachte een agressieve houding aan – hij balde zijn vuisten. [slachtoffer 2] wilde hem naar de grond brengen, maar voordat hij dat kon doen zei verdachte: “Ik steek jou een mes tussen jouw ribben en ik maak jou dood”. Daarbij keek hij [slachtoffer 2] indringend aan. Hierop heeft [slachtoffer 2] verdachte naar de grond gebracht en hij probeerde op verdachte in te praten. Toen [slachtoffer 2] verdachte wat ruimte gaf in de hoop dat hij rustiger zou worden, uitte verdachte bedreigingen tegen hem en in de richting van andere mensen. Hij hoorde hem schreeuwen: “Ik heb hier mijn ISD maatregel wel voor over”, “Ik zweer op mijn moeder dat ik jou dood maak” en “Ik kom jou nog wel tegen!”. [10]
Getuige [getuige 4] , verpleegkundig specialist bij GGZ [plaats], heeft verklaard dat verdachte tegen de zorgbeveiliger
[de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ]zei: “Moet ik je neersteken? Ik steek een mes in je ribben. Ik steek een mes in je keel. Ik zweer het, ik kom bij je terug, ik maak je dood.” Verdachte was verwilderd en boos en bleef schelden. [getuige 4] hoorde hem zeggen dat hij terugkwam en dat er dan doden zouden vallen. [11]
Verpleegkundig specialist [getuige 5] heeft verklaard dat zorgbeveiliger [slachtoffer 2] ter plaatse kwam bij de locatie waar verdachte de ruit had vernield. Hij zag dat verdachte [slachtoffer 2] aankeek en hij gebalde vuisten had. Terwijl hij [slachtoffer 2] aankeek, zei verdachte: “Ik maak je dood! Ik maak je af! En ik steek een mes tussen jouw ribben!”. [getuige 5] zag dat [slachtoffer 2] en verdachte op de grond lagen en dat er twee verpleegkundigen bijsprongen die de benen van verdachte vastpakten. Hij hoorde verdachte schreeuwen: “Ik maak jullie dood! Ik zoek jou op! Hier heb ik mijn ISD maatregel wel voor over!”. [12]
Verdachte heeft verklaard dat hij de bedreigingen heeft geuit. [13] Volgens hem waren de bedreigingen alleen geuit tegen zorgbeveiliger [slachtoffer 2] .
De rechtbank overweegt dat, hoewel blijkt dat de bedreigingen met name waren gericht tegen aangever [slachtoffer 2] , uit de verklaringen van [slachtoffer 2] en [getuige 5] volgt dat verdachte ook andere medewerkers van GGZ [plaats] heeft bedreigd met de dood. Door de uitlatingen van verdachte en de agressieve houding die hij hierbij aannam, kon bij [slachtoffer 2] en deze andere medewerkers de redelijke vrees ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook daadwerkelijk zou worden gepleegd. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] en andere medewerkers van GGZ [plaats] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, zoals ten laste gelegd onder de feiten 1 en 2.
Ten aanzien van feit 3
[aangever 1] heeft namens GGZ [plaats] aangifte gedaan van vernieling. Hij hoorde verdachte zeggen dat hij zijn behandelaar wilde spreken. Toen [aangever 1] aangaf dat de behandelaar op dit moment niks voor hem kon betekenen, ging verdachte in een tuinstoel zitten. Toen [aangever 1] de deur dicht deed, zag hij dat verdachte opstond en de stoel met kracht tegen de ruit aan sloeg. Hierdoor ontstond lichte schade aan de ruit en het kozijn. Vervolgens liep verdachte met de stoel de hoek om. Toen [aangever 1] bij de hoek kwam, hoorde hij een ruit sneuvelen. Hij zag verdachte met de stoel in zijn handen voor de kapotte ruit staan. Er zat een grote ster met barsten in de ruit. De voorpoten van de stoel waren verbogen. [14]
Getuige [getuige 5] , de persoonlijk behandelaar van verdachte, heeft verklaard dat hij boven aan het werk was en een hard bonkend geluid hoorde. Toen hij buiten kwam, zag hij dat de ruit aan de voorzijde van het gebouw kapot was. Verdachte zei tegen [getuige 5] dat hij de ruit kapot had geslagen om zijn aandacht te krijgen. [15]
Verdachte heeft verklaard dat hij een stoel tegen het raam heeft gegooid. [16]
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een raam, het kozijn en de stoel heeft beschadigd en hij een ander raam heeft vernield.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de navolgende ten laste gelegde feiten heeft begaan:
  • het feit onder parketnummer 05-181642-24,
  • het subsidiaire feit onder parketnummer 05-234522-24;
  • de feiten 1, 2 en 3 onder parketnummer 05-024060-25;
te weten dat:
Parketnummer 05-181642-24
hij op
of omstreeks2 juni 2024 in de gemeente [plaats]
[slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen
- " Ik steek je lek",
- " Ik snij je/jullie keel door",
- " Ik maak je/jullie dood",
- " Ik steek je neer",
- " Ik snij je helemaal lek",
- " Ik steek jullie in je nek", en
/of
- " Ik maak jullie af",
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Parketnummer 05-234522-24
subsidiair
hij op
of omstreeks21 juli 2024 te [plaats] ,
althans in Nederland,
grovelijk, althansaanmerkelijk onvoorzichtig
en/of onoplettend en/of onachtzaam
- is weggelopen, toen er rook uit de bedrading van zijn muziek boxen kwam en/of
- open vuur in aanraking heeft gebracht met een of meer goederen die zich in zijn kamer op een
GGZ-terrein, afdeling [afdeling 1] , gelegen aan de [adres] , bevonden, althans met een
brandbare stof en/of
- na het roken van een sjekkie op zijn kamer zijn kamer heeft verlaten terwijl/nadat hij

rookontwikkeling constateerde en/of

- bij het constateren van rookontwikkeling op zijn kamer niet heeft gezorgd voor maatregelen om de oorzaak van de rookontwikkeling te achterhalen en
/ofniet heeft gezorgd deze rookontwikkeling te doen stoppen,
(mede)ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat die kamer en
/of een of
meergoederen die zich in die kamer bevonden
geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand/uitgebrand,
in elk geval, dat er brand is ontstaan,
en daardoor gemeen gevaar voor die kamer en
/ofalle goederen in en
/ofrondom die kamer en
/of
vijftien, althans een of meer,kamers op bovengenoemd GGZ-terrein,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen,ontstond.
Parketnummer 05-024060-25
1.
hij op
of omstreeks22 januari 2025 te [plaats]
[slachtoffer 2] (zorgbeveiliger GGZ [plaats] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen “Ik steek jou een mes tussen jouw ribben en ik
maak je dood” en
/of“Moet ik je neersteken?” en
/of“Ik steek een mes in jouw keel” en
/of“Ik
zweer het, ik kom bij je terug, ik maak je dood” en
/of“Ik maak je af”
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op
of omstreeks22 januari 2025 te [plaats]
één of meermedewerker
(s
)van GGZ [plaats] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling,
door medewerker
(s
)van GGZ [plaats] dreigend de woorden toe te voegen “Ik heb hier mijn ISD maatregel voor over” en
/of“Ik zweer op mijn moeder dat ik jou dood maak” en
/of“Ik kom terug en dan zullen er doden vallen” en
/of“Ik maak jullie dood”
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op
of omstreeks22 januari 2025 te [plaats]
opzettelijk en wederrechtelijk
één of meerdereramen en/of een kozijn en/of een stoel,
in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten deleaan GGZ [plaats]
, in elk geval aan een ander
toebehoorde
(n
)heeft vernield, en/of beschadigd
, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Parketnummer 05-181642-24:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Parketnummer 05-234522-24, subsidiair:
aan zijn schuld brand te wijten zijn, terwijl daardoor gemeen gevaar voor goederen ontstaat.
Parketnummer 05-024060-25:
Feiten 1 en 2, telkens:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen/beschadigen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast vordert de officier van justitie dat aan verdachte de (ongemaximeerde) maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (hierna: tbs met dwangverpleging) wordt opgelegd en een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. Subsidiair, wanneer de rechtbank niet toe zou komen aan oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, verzoekt de officier van justitie om de zaak aan te houden en een bevel opname in het Pieter Baan Centrum af te geven.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht geen maatregel op te leggen. Daartoe is aangevoerd dat oplegging van tbs met dwangverpleging voor deze feiten van geringe ernst disproportioneel zou zijn. De verdediging wijst daarbij op het feit dat volgens de psycholoog weliswaar sprake is van een hoog risico op gewelddadige recidive, als het om lichte geweldsdelicten gaat, maar dat de psycholoog het risico op ernstig fysiek letsel van slachtoffers ‘slechts’ inschat als matig.
De raadsman heeft primair bepleit dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd gelijk aan de duur van het voorarrest. Subsidiair heeft de raadsman bepleit om, ondanks het negatieve advies van de reclassering, een deels voorwaardelijke straf op te leggen met reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarden van ambulante behandeling met de mogelijkheid van een klinische crisisopname voor de duur van maximaal zeven weken en begeleid en beschermd wonen. Daarnaast heeft de raadsman verzocht de voorlopige hechtenis zo snel mogelijk op te heffen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft meerdere medewerkers van de zorginstelling waar hij verbleef met de dood bedreigd. Hiermee heeft verdachte deze personen angst aangejaagd. Daarnaast heeft verdachte met een stoel een ruit vernield, omdat hij zijn behandelaar op dat moment niet kon spreken.
Verder heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld door zijn kamer uit te lopen terwijl hij rookontwikkeling zag. Als gevolg hiervan is brand uitgebroken in zijn kamer, waardoor een groot aantal medebewoners van de zorginstelling moesten worden geëvacueerd. De kamer is volledig uitgebrand en er is daaromheen (grote) schade ontstaan. Dergelijke gebeurtenissen brengen gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg bij omwonenden. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk, temeer nu hij een bagatelliserende houding heeft aangenomen ten aanzien van dit laatste feit.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte waaruit volgt dat hij eerder is veroordeeld wegens diverse strafbare feiten, waaronder vernielingen en bedreigingen.
Uit het rapport van de reclassering van 9 juli 2025 volgt dat de reclassering niet beschikt over recente diagnostiek. Door zijn afwijzende houding tegenover hulpverlening is het in een vrijwillig kader niet mogelijk gebleken verdachte voldoende ondersteuning te bieden en toe te werken naar meer stabiliteit. Eerder werd een zorgmachtiging opgelegd, maar deze is opgeheven vanwege de onderhavige verdenking van brandstichting. Het ontbreekt verdachte aan stabiliteit. Hij heeft geen vaste woon- of verblijfplaats, geen dagstructuur of steunend sociaal netwerk. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De reclassering adviseert een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Gelet op het recidiverisico en de zorg over het welzijn van verdachte geeft de reclassering in overweging de mogelijkheden voor een zorgmachtiging te onderzoeken.
Uit het rapport van psychiater dr. H.A. de Haan van 30 juli 2025 volgt dat verdachte heeft geweigerd zich voldoende te laten onderzoeken. Door een gebrek aan informatie kan de psychiater daarom geen interventieadvies geven. Omdat verdachte voor de derde keer heeft geweigerd, dan wel niet in staat is gebleken zijn volledige medewerking te verlenen aan een ambulant Pro Justitia rapport, geeft de psychiater in overweging verdachte in het Pieter Baan Centrum te laten onderzoeken.
Ook psycholoog dr. R.W. Blaauw geeft in zijn rapport van 17 juni 2025 aan dat verdachte vanuit zijn forse, complexe psychopathologie beperkt in staat was mee te werken aan het onderzoek. Desondanks is de psycholoog gekomen tot beantwoording van de vragen. Hieruit volgt dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in de vorm van een autismespectrumstoornis, een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, een aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitstoornis met een gemengd beeld, een ongespecificeerde disruptieve, impulsbeheersing- of andere gedragsstoornis en stoornissen in het gebruik van een hypnoticum of anxiolyticum, een amfetamineachtig middel en cannabis (alle van onbekende ernst en in vroege remissie in een gereguleerde omgeving). Daarnaast is mogelijk sprake van stoornissen in cocaïnegebruik en alcoholgebruik en van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het plegen van de feiten en geadviseerd wordt de feiten in (sterk) verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusie over en houdt hier bij de strafoplegging rekening mee.
Er is volgens de psycholoog sprake van een hoog risico op gewelddadige recidive. Analyse van de delicten en gemelde incidenten toont vooral lichte geweldsdelicten en geen zware vormen van geweld of (pogingen tot) levensdelicten. Naar inschatting van de rapporteur moet het risico op ernstig fysiek letsel van slachtoffers daarom worden ingeschat als matig.
De forse, complexe psychopathologie vraagt om een zeer hoge mate van structurering en begeleiding op levensgebieden, medicamenteuze behandeling en controle op middelengebruik en behandeling hiervan. Deze intensieve zorg is langdurig, zo niet levenslang benodigd, maar te verwachten valt dat gedurende de zorg sprake zal zijn van regel-overtredend gedrag en incidenten. Het is zeer belangrijk dat verdachte voortdurend wordt meegenomen in de bepaling van de aanpak, omdat de kans van slagen anders nihil is.
De psycholoog adviseert dan ook om met verdachte te gaan zoeken naar een mogelijkheid voor behandeling en begeleiding in een instelling voor forensische geestelijke gezondheidszorg. Daarbij is niet duidelijk geworden welke zorgmodaliteit (klinisch, beschermd wonen, deeltijd, ambulant, fact) het meest geschikt is om recidive te verminderen, temeer omdat dit zorgvuldig met verdachte moet worden afgestemd om enige kans van slagen te hebben.
Een zorgmachtiging acht de psycholoog niet geïndiceerd, gelet op het hoge recidiverisico op een geweldsdelict en het feit dat eerdere zorgmachtigingen niet hebben geleid tot vermindering van recidive. De maatregel van tbs met voorwaarden wordt niet passend geacht, omdat aannemelijk is dat verdachte zich op enig moment niet aan voorwaarden zal kunnen houden vanuit zijn complexe psychopathologie. De maatregel van tbs met dwangverpleging lijkt niet passend bij deze feiten. De psycholoog onthoudt zich dan ook van advies met betrekking tot het strafrechtelijk kader.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat bij verdachte sprake is van forse, complexe psychiatrische problematiek en hij langdurig – mogelijk levenslang – intensieve zorg, behandeling en begeleiding nodig zal hebben om de kans op herhaling te verminderen. Uit het dossier en de rapportages die over verdachte zijn opgemaakt, volgt dat hij op momenten veel moeite heeft zichzelf te beheersen. De psycholoog geeft ook aan dat er rekening mee moet worden gehouden dat verdachte gedurende zijn behandeling en begeleiding regels zal overtreden en incidenten zal veroorzaken. Echter, uit het rapport van de psycholoog volgt ook dat verdachte daarbij geen zware vormen van geweld vertoont en het risico op ernstig fysiek letsel als matig wordt ingeschat. Ook de rechtbank ziet geen escalatie in het gedrag van verdachte en de strafbare feiten die hij pleegt.
De maatregel van tbs met dwangverpleging is een zware en ingrijpende maatregel en dient als ultimum remedium. De rechtbank acht het opleggen van de tbs-maatregel in dit geval niet proportioneel. Verdachte heeft al geruime tijd in voorarrest gezeten en zal, bij oplegging van deze maatregel, naar verwachting nog een (zeer) lange tijd moeten wachten op een geschikte plek in een tbs-instelling. Tot die tijd zal hij niet behandeld worden. Daarmee staat de sanctionering van de feiten niet meer in verhouding tot de ernst daarvan. Bovendien is weliswaar sprake van forse, complexe problematiek, maar lijkt de gevaarzetting relatief beperkt. Concluderend zal de rechtbank aan verdachte geen tbs met dwangverpleging opleggen.
Opname in het Pieter Baan Centrum, zoals subsidiair gevorderd door de officier van justitie, dient hiermee geen doel. Dit verzoek wijst de rechtbank dan ook af.
Tbs met voorwaarden acht de rechtbank ook niet passend, omdat dit, gelet op het rapport van de psycholoog, ongetwijfeld zal leiden tot overtreding van de voorwaarden en omzetting van de maatregel in tbs met dwangverpleging.
De rechtbank acht zich onvoldoende voorgelicht om vast te stellen dat een zorgmachtiging per definitie niet geïndiceerd is, anders dan wat de psycholoog daarover heeft opgeschreven. Ook de mededeling van de officier van justitie dat de geneesheer-directeur van GGZ [plaats] hierover in haar richting negatief geadviseerd zou hebben, legt hiervoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gewicht in de schaal. De zaak in dit stadium aanhouden om de mogelijkheden voor een zorgmachtiging alsnog te laten onderzoeken, acht de rechtbank echter onwenselijk en daarmee een gepasseerd station.
Gezien de lengte van het voorarrest is ook een forse voorwaardelijke straf, als stok achter de deur, niet aan de orde. Echter, de rechtbank acht het ook van belang dat verdachte na zijn detentie niet op straat komt te staan en er zo snel mogelijk een juiste plek voor hem wordt gevonden, zodat gestart kan worden met behandeling binnen een passend kader. Om die reden zal de rechtbank een beperkt deel van de straf in voorwaardelijke zin opleggen en daaraan de bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen. Op die manier heeft verdachte enige mate van stabiliteit en begeleiding en is hij bovendien bereikbaar voor de reclassering, die vervolgens, samen met hem, op zoek kan gaan naar een passende invulling van het toezicht. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan ambulante behandeling met kortdurende klinische opname. Voor de slagingskans is het, afgaande op het rapport van de psycholoog, steeds van groot belang dat verdachte wordt meegenomen in de bepaling van de aanpak.
Alles afwegend legt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van negen maanden, waarvan één maand voorwaardelijk. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, wordt hierop in mindering gebracht. Aan het voorwaardelijke strafdeel verbindt de rechtbank de bijzondere voorwaarde van beschermd wonen en een proeftijd van drie jaren.
Nu aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht niet wordt voldaan, zal de rechtbank geen gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in dat artikel opleggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vordering

[aangever 1] heeft in verband met feit 3 onder parketnummer 05-024060-25 namens benadeelde partij GGZ [plaats] een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.671,14 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, omdat de vordering niet is voorzien van stukken waaruit blijkt dat [aangever 1] bevoegd was namens GGZ [plaats] een vordering in te dienen.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, omdat niet is gebleken dat [aangever 1] bevoegd is namens GGZ [plaats] een vordering in te dienen. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat niet duidelijk is van welke ruit de schade wordt gevorderd en de daadwerkelijke schade niet kan worden vastgesteld aan de hand van een ongetekende offerte. Meer subsidiair is aangevoerd dat het bedrag inclusief BTW wordt gevorderd, terwijl GGZ [plaats] mogelijk BTW kan terugvragen.
Overweging van de rechtbank
Ontvankelijkheid
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de benadeelde partij overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat zich bij de stukken inderdaad geen volmacht bevindt als bedoeld in artikel 51c, derde lid van het Wetboek van Strafvordering. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een dergelijke machtiging niet is vereist indien de persoon die de vordering namens de rechtspersoon indient aan deze rechtspersoon verbonden is en/of uit het dossier duidelijk wordt welke functie hij binnen de rechtspersoon bekleedt. In dergelijke gevallen mag al snel worden aangenomen dat deze persoon bevoegd is namens de rechtspersoon de vordering in te dienen.
Uit het dossier volgt dat [aangever 1] , de persoon die de vordering heeft ingediend, werkzaam is als teamleider bij GGZ [plaats] in [plaats] en hij namens GGZ [plaats] aangifte heeft gedaan van de vernieling. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, ziet zij dan ook geen reden te twijfelen aan de bevoegdheid van [aangever 1] om namens de benadeelde partij de vordering in te dienen. Dit geldt temeer nu de verdediging niet heeft onderbouwd wat er mis zou zijn met de bevoegdheid van deze persoon tot vertegenwoordiging van de benadeelde partij.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Vast staat dat verdachte onder meer een ruit op het terrein van GGZ [plaats] in [plaats] heeft vernield. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de vordering en het dossier duidelijk om welke ruit het gaat en waar de gevorderde schade betrekking op heeft. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Naar het oordeel van de rechtbank is de schade met de offerte bovendien voldoende onderbouwd. De ingediende offerte is voldoende gespecificeerd en komt de rechtbank redelijk voor. Dat de offerte niet getekend is, doet hier niets aan af.
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding het gevorderde bedrag exclusief BTW toe te wijzen. Naar het oordeel van de rechtbank is de betwisting van dit gedeelte van de vordering door de verdediging onvoldoende gemotiveerd, nu een zorginstelling als GGZ [plaats] doorgaans niet belastingplichtig is. Nu niet nader is onderbouwd waarom de benadeelde partij in dit specifieke geval de BTW wel zou kunnen terugvorderen, is de rechtbank van oordeel dat de vordering van € 1.671,14 integraal kan worden toegewezen.
Verdachte is vanaf 22 januari 2025 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

9. De vorderingen tot tenuitvoerlegging (parketnummers 16-130164-21 en 16-042474-22)

De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van:
  • de op 9 september 2021 door de politierechter in Utrecht voorwaardelijk opgelegde taakstraf van 100 uren (parketnummer 16-130164-21);
  • de op 17 mei 2022 door de politierechter in Utrecht voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 30 dagen (parketnummer 16-042474-22).
Ter zitting heeft de officier van justitie, in het licht van de strafeis, verzocht de vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
De raadsman heeft primair bepleit dat de vorderingen tot tenuitvoerlegging moeten worden afgewezen, omdat de proeftijden ten tijde van het begaan van de onderhavige strafbare feiten reeds waren verstreken. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vorderingen af te wijzen, nu verdachte al lange tijd in voorlopige hechtenis zit voor feiten van geringe ernst.
Beoordeling van de rechtbank ten aanzien van parketnummer 16-130164-21
Gelet op de straf die aan verdachte voor de voorliggende feiten wordt opgelegd, acht de rechtbank toewijzing van de vordering niet opportuun. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.
Beoordeling van de rechtbank ten aanzien van parketnummer 16-042474-22
De rechtbank heeft ter zitting geconstateerd dat de stukken betreffende de vordering tot tenuitvoerlegging niet volledig zijn. De aantekening van het mondeling vonnis en de mededeling voorwaardelijke veroordeling ontbreken. De rechtbank kan hierdoor niet vaststellen dat verdachte (onherroepelijk) is veroordeeld tot de straf waarvan de officier van justitie de tenuitvoerlegging vordert. Een uittreksel uit de justitiële documentatie volstaat hiervoor niet. Daarom zal de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 55, 63, 158, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder parketnummer 05-234522-24 primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 1 maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
 stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als bijzondere voorwaarde dat:
- verdachte gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt, verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering opstelt;
 geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de opgelegde voorwaarde en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. Hierbij gelden als voorwaarden dat verdachte:
  • meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteitsbewijs ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
  • meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 wijst de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van 9 september 2021 voorwaardelijk opgelegde taakstraf van 100 uren af (parketnummer 16-130164-21);
 verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 16-042474-22;
 wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis;
 heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde straf;
  • veroordeelt verdachte in verband met feit 3 onder parketnummer 05-024060-25 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij GGZ [plaats] van € 1.671,14 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2025 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij GGZ [plaats], een bedrag te betalen van € 1.671,14 aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2025 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 26 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W. van Kasbergen (voorzitter), mr. J.M. Graat en mr. M.C. Gerritsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.I. Warringa, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 september 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024253149, gesloten op 5 juni 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024338996, gesloten op 30 november 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
3.Proces-verbaal van aangifte door [aangever 2] , p. 17-18; proces-verbaal forensisch brandonderzoek plaats delict, p. 21-28.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 24 juli 2024.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 107.
6.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 september 2025.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 67.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 48.
9.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2025033392, gesloten op23 januari 2025 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
10.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , p. 17-18.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , p. 20-21.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] , p. 22-23.
13.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 2 september 2025.
14.Proces-verbaal van aangifte door [aangever 1] , p. 7-8.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] , p. 22-23.
16.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 2 september 2025.