Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.[gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 december 2025 uitspraak gedaan in een onteigeningsprocedure waarbij de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, de onteigening heeft uitgesproken van een perceel grond van 190 m² dat toebehoorde aan de gedaagden. De rechtbank heeft eerder, op 13 november 2024, de onteigening uitgesproken en moest nu de hoogte van de schadeloosstelling vaststellen. De peildatum voor de schadeloosstelling was 13 januari 2025, de datum waarop het eerdere vonnis in de openbare registers werd ingeschreven. De deskundige had de schadeloosstelling begroot op € 1.925,00, maar de Staat stelde dat de waarde op € 10,00 per m² moest worden vastgesteld, wat leidde tot een totale waarde van € 1.900,00. Daarnaast werd er een bijkomende schade van € 500,00 vastgesteld voor het (ver)plaatsen van een afrastering. De rechtbank heeft de totale schadeloosstelling vastgesteld op € 2.400,00, waarbij rekening werd gehouden met het voorschot dat de gedaagden al hadden ontvangen. De Staat werd veroordeeld tot betaling van het verschil, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werd de Staat veroordeeld in de kosten van de door de rechtbank benoemde deskundige, vastgesteld op € 1.754,69. De rechtbank heeft ook een naheffing van griffierecht opgelegd aan de Staat, omdat er een fout was gemaakt bij het heffen van het griffierecht.