In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 14 februari 2025 uitspraak gedaan in een huurzaken tussen een stichting als eiser en een gedaagde huurder. De eiser, vertegenwoordigd door Jongerius Gerechtsdeurwaarders Juristen/Incasso, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst op basis van het feit dat de gedaagde de woning jarenlang geheel of gedeeltelijk aan een ander ter beschikking heeft gesteld, wat in strijd is met de huurovereenkomst. De gedaagde huurde sinds 29 september 2015 een galerijflat en was verplicht het gehuurde als hoofdverblijf te gebruiken. Echter, er zijn meldingen gedaan dat de gedaagde het gehuurde onderverhuurde aan een derde partij, [betrokkene 1]. De eiser heeft bewijs verzameld, waaronder verklaringen van [betrokkene 1] en andere getuigen, die bevestigen dat de gedaagde niet in het gehuurde woonde en dat er sprake was van onderhuur. De gedaagde heeft verweer gevoerd, maar de rechtbank oordeelde dat de tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomst niet ongedaan konden worden gemaakt en dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld om het gehuurde binnen 14 dagen te ontruimen en heeft de gedaagde ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.