ECLI:NL:RBGEL:2025:10289

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
11347564
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing van een civiele zaak naar een andere kamer van de rechtbank wegens onduidelijke vordering

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is op 1 oktober 2025 een eindvonnis uitgesproken door kantonrechter W. van der Boon. De zaak betreft een vordering van eiser(s) tegen gedaagde, waarbij de eisende partijen, vertegenwoordigd door DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., een onbepaalde waarde vordering hebben ingediend. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 18 december 2024, waarin de kantonrechter heeft geoordeeld dat de zaak moet worden behandeld door een kamer voor andere zaken dan kantonzaken, gezien de waarde van de vordering. Eiser(s) heeft gesteld dat de uit te voeren werkzaamheden, die betrekking hebben op de hoofd- en tweede vordering, niet meer dan respectievelijk € 25.000,00 en € 200,00 zullen kosten. Echter, de kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser(s) deze stelling niet voldoende heeft onderbouwd met bewijs, zoals een begroting of offerte van een aannemer. Hierdoor is de kantonrechter tot de conclusie gekomen dat de zaak moet worden verwezen naar een andere kamer van de rechtbank voor verdere behandeling. In de beslissing is aangegeven dat partijen zich in de vervolgprocedure door een advocaat moeten laten vertegenwoordigen en dat er verhoogde griffierechten van toepassing zijn na de verwijzing. De gedaagde is ook geïnformeerd over de mogelijkheid van een lager griffierecht indien hij onvermogend is. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 11347564 \ CV EXPL 24-8074
Vonnis van 1 oktober 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
gemachtigde: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. V.W.J.H. Kobossen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 december 2024
- de akte van [eisers] van 22 januari 2025
- de akte van [gedaagde] van 22 januari 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 18 december 2024 heeft de kantonrechter ambtshalve voorlopig geoordeeld dat deze zaak, gelet op de vordering van [eisers] van onbepaalde waarde, moet worden behandeld en beslist door een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van deze rechtbank. [gedaagde] heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter. [eisers] heeft bij akte gesteld dat hij meent dat de uit te voeren werkzaamheden, voor wat betreft zijn hoofdvordering, deels in eigen beheer en deels door een aannemer uitgevoerd kunnen worden en dat de kosten hiervan niet hoger zullen zijn dan € 25.000,00. Volgens [eisers] gaat het om werkzaamheden van beperkte omvang. Dat geldt ook voor de tweede vordering van [eisers] die volgens hem niet meer dan € 200,00 zullen kosten.
2.2.
Artikel 93 Rv bepaalt dat er
duidelijkeaanwijzingen moeten zijn dat de vordering niet meer bedraagt dan € 25.000,00. [eisers] heeft gesteld, maar op geen enkele manier onderbouwd dat hij meent dat de uit te voeren werkzaamheden die betrekking hebben op zijn vordering geen hogere waarde vertegenwoordigen van € 25.000,00. Er zijn wellicht
aanwijzingendat dit zo is, maar dat is onvoldoende om van
duidelijkeaanwijzingen te kunnen spreken. Het had op zijn weg gelegen zijn stelling te onderbouwen met bijvoorbeeld een begroting of offerte van een aannemer waaruit zijn standpunt volgt.
2.3.
Gelet op het voorgaande blijft de kantonrechter bij het oordeel dat de zaak zal moeten worden verwezen en zal deze daarom in de stand van het geding naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van deze rechtbank verwijzen.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
verwijst de zaak, in de stand waarin deze zich bevindt, naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem,
3.2.
verwijst de zaak daartoe naar de civiele rol, niet zijnde de civiele rol voor kantonzaken, van
woensdag 29 oktober 2025om 10:00 uur,
3.3.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure moeten worden vertegenwoordigd door een advocaat,
3.4.
wijst [eisers] erop dat na verwijzing een verhoogd griffierecht is verschuldigd van € 244,00 (€ 331,00 - € 87,00) en dat het griffierecht binnen vier weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven, waarvoor [eisers] van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) een nota met betaalinstructies ontvangt,
3.5.
wijst [gedaagde] erop dat na verwijzing een griffierecht is verschuldigd van € 331,00 en dat het griffierecht binnen vier weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven, waarvoor [gedaagde] een nota met betaalinstructies ontvangt van het LDCR,
3.6.
wijst [gedaagde] erop dat van een persoon die onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- een afschrift van het besluit tot toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag om een toevoeging, dan wel
- een inkomensverklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand ten behoeve van vermindering van griffierechten (zonder gebruikmaking van een toevoeging).
Dit vonnis is gewezen door mr. W. van der Boon en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025.
32548 / 53854