ECLI:NL:RBGEL:2025:10101

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
AWB 24/7669 TUS
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de weigering van een omgevingsvergunning voor de verbouwing van een woon/winkelpand tot 4 wooneenheden

Deze tussenuitspraak betreft de weigering van een omgevingsvergunning voor de verbouwing van een woon/winkelpand tot vier wooneenheden. Aanvankelijk was de vergunning verleend, maar in de beslissing op bezwaar is deze herroepen. De rechtbank oordeelt dat het besluit van het college onzorgvuldig tot stand is gekomen. De eisers hebben een aanvraag ingediend voor de omgevingsvergunning op 25 oktober 2023, en het college heeft deze vergunning op 21 februari 2024 verleend. Na bezwaren van een derde-partij en andere omwonenden heeft het college de vergunning herroepen op 17 september 2024. De rechtbank heeft het beroep van eisers op 3 oktober 2025 behandeld. De rechtbank concludeert dat het college de parkeerbehoefte niet correct heeft beoordeeld en dat de vergunning niet op zorgvuldige wijze is verleend. De rechtbank biedt het college de gelegenheid om het gebrek in de beslissing op bezwaar te herstellen via een bestuurlijke lus. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/7669

Tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] en [eiser], uit [plaats], eisers

(gemachtigde: mr. R.F. Kötter)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkum

(gemachtigde: mr. R. Pennekamp).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [plaats]

(gemachtigde: mr. A.P. Oudhuis), derde-partij.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de weigering van de omgevingsvergunning voor het verbouwen van een woon/winkelpand tot 4 wooneenheden, gelegen aan de [locatie] in [plaats]. Deze omgevingsvergunning was eerst wel verleend maar in de beslissing op bezwaar alsnog geweigerd.
2. Eisers zijn het hier niet mee eens en zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het besluit.
2.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het besluit van het college onzorgvuldig tot stand is gekomen, het beroep is dus gegrond en eisers krijgen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 5. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

3. Eisers hebben een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning. Het college heeft deze omgevingsvergunning met het besluit van 21 februari 2024 verleend. Tegen dit besluit is door de derde-partij en andere omwonenden bezwaar ingediend.
3.1.
Op 17 september 2024 heeft het college in de beslissing op bezwaar de verleende omgevingsvergunning herroepen, de omgevingsvergunning is alsnog geweigerd. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
3.2.
De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college en de gemachtigde van de derde-partij.

Totstandkoming bestreden besluit

4. Eisers hebben op 25 oktober 2023 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verbouwen van een woon/winkelpand tot 4 wooneenheden met 4 parkeerplaatsen, gelegen aan de [locatie] in [plaats]. Op 21 februari 2024 heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. De verleende omgevingsvergunning ziet op de activiteiten: Het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan. [1] Op het perceel is het bestemmingsplan "Oosterbeek-Zuid 2016" van toepassing. Het perceel heeft de bestemmingen "Wonen" en "Tuin", en tevens de functieaanduiding "detailhandel" en de aanduiding "Maatvoering, maximum aantal wooneenheden: 1". Het aangevraagde project is in strijd met het bestemmingsplan omdat het bestemmingsplan ter plaatse maximaal één woning toestaat, terwijl het project voorziet in de realisatie van vier woningen. Om de omgevingsvergunning toch te kunnen verlenen is het college afgeweken van het bestemmingsplan. [2] Tegen dit besluit zijn drie afzonderlijke bezwaarschriften ingediend.
4.1.
Naar aanleiding van de ingediende bezwaren heeft het college vastgesteld dat het project niet voldoet aan de parkeernormen die op grond van de planregels gelden. Op basis van artikel 47.2, onder a, van de planregels mag een omgevingsvergunning voor het bouwen, uitbreiden of wijzigen van de functie van een gebouw of gronden slechts worden verleend indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de Parkeernota 2014-2020 van de gemeente Renkum. Het college heeft eisers in de gelegenheid gesteld om de aanvraag te wijzigen. Eisers hebben als reactie hierop 2 parkeerplaatsen toegevoegd aan de aanvraag.
4.2.
De Commissie voor de Bezwaarschriften (de commissie) heeft in haar advies van 15 april 2024 aangegeven dat de vergunning niet zonder meer in stand kan blijven. De ruimtelijke onderbouwing om af te wijken van het bestemmingsplan schiet tekort op de aspecten verkeersveiligheid en parkeren. De commissie adviseert om alsnog een parkeeronderzoek uit te voeren. Op 24 juni 2024 heeft het college het advies van de commissie ontvangen. Naar aanleiding daarvan heeft het college op 9 juli 2024 contact opgenomen met eisers en hen de keuze gegeven om het plan aan te passen zodat de parkeerbehoefte kleiner wordt en op eigen terrein kan worden opgelost, of om een parkeer- en verkeersveiligheidsonderzoek uit te voeren.
4.3.
Op 10 juli 2024 hebben eisers een schetstekening met een wijziging van het project van 4 woningen naar 3 woningen (met 6 parkeerplaatsen) ingediend. Op 12 juli 2024 heeft het college per e-mail aan eisers verzocht om een beter gemaatvoerde tekening, omdat de schets onvoldoende duidelijk was. Op 15 juli 2024 lieten eisers weten dat zij de e-mail van 12 juli zouden voorleggen aan hun bouwkundig tekenaar en jurist en met een aangepast plan zouden terugkomen. Op 17 september 2024 heeft het college de beslissing op bezwaar genomen en het besluit van 21 februari 2024 herroepen. Het college voelde zich daartoe genoodzaakt omdat de beslistermijn voor de ingediende bezwaarschriften was verstreken en het college in gebreke was gesteld. Het college oordeelde naar aanleiding van de ingediende bezwaarschriften dat de aanvraag niet voldoet aan de parkeernormen die op basis van artikel 47.2, onder a, van de planregels gelden.

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
5.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 25 oktober 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Beoordeling door de rechtbank

Vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel
6. Eisers stellen dat sprake is van strijd met het vertrouwensbeginsel en met het rechtszekerheidsbeginsel. De vergunning is in eerste instantie verleend, voor een bouwplan met 4 appartementen. Een aanvrager moet erop kunnen vertrouwen dat een verleende vergunning op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en consistent wordt gehandhaafd. De beslissing om daarop terug te komen is niet gebaseerd op nieuwe gegevens of omstandigheden die aan hun zijde liggen. Dat de omgevingsvergunning onjuist tot stand is gekomen zou daarom niet ten nadele van eisers moeten uitpakken. Verder stellen eisers stellen dat zij na de eerdere verlening van de vergunning op verzoek van het college zijn overgegaan tot planwijziging en daarbij aanzienlijke kosten hebben gemaakt. Dat dit alsnog niet akkoord is bevonden op basis van interne onvolkomenheden is volgens hen in strijd met het door de overheid gewekte en gerechtvaardigde vertrouwen.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Het is inherent aan een bezwaarschriftenprocedure dat een eenmaal genomen besluit door het college kan worden herroepen, daarvoor is niet vereist dat aan de zijde van eisers nieuwe feiten of omstandigheden bestaan. Het rechtszekerheidsbeginsel staat daar niet aan in de weg. Daarnaast moet voor een succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel sprake zijn van een concrete toezegging die kan worden toegerekend aan het bestuursorgaan, waarop eisers redelijkerwijs mochten vertrouwen. Eisers hebben niet onderbouwd dat er in dit geval sprake is van een concrete toezegging waarop zij mochten vertrouwen. Dat het college een omgevingsvergunning heeft verleend, betekent niet dat deze niet meer kan worden ingetrokken in de beslissing op bezwaar. Evenmin konden ze erop vertrouwen dat een gewijzigd plan wel vergund zou worden.
Onzorgvuldige besluitvorming
7. Eisers stellen verder dat het besluit van het college op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Volgens vaste jurisprudentie moet bij de beoordeling van de parkeerbehoefte uitsluitend worden gekeken naar de toename van de behoefte als gevolg van het voorgenomen project; de bestaande parkeerdruk mag als regel buiten beschouwing worden gelaten. Daarnaast stellen eisers dat het college de omgevingsvergunning aanvankelijk heeft verleend zonder voorafgaande afstemming met alle relevante interne afdelingen. Tijdens de bezwaarfase heeft het college aanvullende eisen gesteld en verzocht om een parkeerdrukonderzoek en verkeersveiligheidsonderzoek. Eisers stellen dat deze opeenvolgende wijzigingen in eisen en toetsingscriteria duiden op een onzorgvuldige en niet-transparante vergunningsprocedure.
7.1.
De beroepsgrond slaagt. De rechtbank stelt vast dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Nog daargelaten dat het college zelf heeft erkend dat in eerste instantie zonder goede beoordeling een vergunning is verleend, heeft het college in het verweerschrift ook toegegeven dat het de parkeerbehoefte verkeerd heeft berekend. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) behoort bij de beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. Dit houdt in dat slechts rekening moet worden gehouden met de toename van parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan ten opzichte van de reeds bestaande parkeerbehoefte vanwege het bestaande pand. [3] Het college heeft erkend enkel te hebben gekeken naar de totale parkeerbehoefte van de aangevraagde situatie, en niet naar de parkeerbehoeften in de bestaande situatie om deze vervolgens tegen elkaar af te zetten. Het verkeerd toepassen van artikel 47.2, onder a, van de planregels acht de rechtbank onzorgvuldig.

Conclusie en gevolgen

8. Uit overweging 7.1. volgt dat de beslissing op bezwaar onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank kan het college in de gelegenheid stellen een gebrek in de beslissing op bezwaar te herstellen of te laten herstellen. [4] Dit wordt het toepassen van een bestuurlijke lus genoemd. Op grond van artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. In dit geval ziet de rechtbank aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen.
8.1.
Om het gebrek te herstellen, moet het college alsnog onderzoeken wat de parkeerbehoefte in de bestaande situatie was, hoeveel parkeerplaatsen er toen beschikbaar waren en dit afzetten tegen het nieuwe plan en de beschikbare plaatsen op eigen terrein. Daarbij merkt de rechtbank op dat inmiddels sprake lijkt te zijn van twee bouwplannen omdat eisers op verzoek van het college hun oorspronkelijk plan hebben aangepast. Ook op dit punt moet dus duidelijkheid worden gekregen. Aan de hand van de uitkomst van deze berekening kan het college bepalen of de parkeerbehoefte een beletsel vormt voor verlening van de vergunning. Indien dat niet het geval is, ligt het op de weg van het college om te beoordelen of er andere beletselen zijn en een herstelbesluit te nemen waarop eisers dan wel derden kunnen reageren. De rechtbank ziet aanleiding om een tussenuitspraak te doen omdat het college zelf heeft erkend dat deze nieuwe beoordeling nodig is, deze beoordeling niet heel veel tijd hoeft te vergen en het gelet op duur van de procedure van belang is dat het vervolg efficiënt wordt afgewikkeld.
8.2.
Als het college geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht èn om nodeloze vertraging te voorkomen, zo spoedig mogelijk dan wel uiterlijk binnen twee weken meedelen aan de rechtbank.
8.3.
Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers en de derde-partij in de gelegenheid stellen om binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
8.4.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt het college op om binnen twee weken na verzending van de tussenuitspraak de rechtbank mee te delen of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt het college in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. van Oosterhout, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze tussenuitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
2.Met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo (kruimelgevallenregeling) in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 9, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) verleend.
4.Artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht.