Beoordeling door de rechtbank
2. Eiseres exploiteert een touringcar bedrijf. Op 8 maart 2022 vervoerde een werknemer van eiseres, [persoon B] (het slachtoffer) als chauffeur een aantal schoolkinderen naar de Bibliotheek te [plaats 2]. Nadat hij de kinderen heeft afgezet, heeft hij contact gezocht met de werkplaats van eiseres vanwege een vermeend defect. Daarbij is telefonisch overleg geweest, zijn appberichten verstuurd en foto’s gemaakt van de binnenzijde van de wielkast aan de rechtervoorzijde van de touringcar. Tijdens dit contact werd duidelijk dat sprake was van een defecte stabilisatorstang. Het slachtoffer heeft vervolgens gewacht tot de kinderen weer terug waren. Nadat de schoolkinderen weer in de touringcar hadden plaatsgenomen heeft het slachtoffer de bus eerst verplaatst en is daarna weer teruggereden naar de oorspronkelijke stopplaats. Vervolgens is het slachtoffer uitgestapt en heeft hij zich (wederom) begeven naar de wielkast aan de rechtervoorzijde.. De motor van de touringcar was op dat moment niet uitgeschakeld en het luchtveringsysteem was geactiveerd. Op enig moment is het slachtoffer bij het rechter voorwiel geknield en heeft hij zijn hoofd en bovenlichaam in de wielkast gestoken, tussen het wiel en de bovenbouw van de touringcar. Terwijl hij in die positie verkeerde, is de bovenbouw van de touringcar op die plaats in de luchtvering gaan zakken. Vervolgens raakte het slachtoffer bekneld tussen onderdelen van het arbeidsmiddel, namelijk het rechterwiel en de wielkast van de in de luchtvering zakkende bovenbouw. Ten gevolge van deze beknelling heeft het slachtoffer letsel opgelopen waaraan hij is overleden.
3. Naar aanleiding van dit arbeidsongeval heeft er een onderzoek plaatsgevonden. Door de arbeidsinspecteurs van de Nederlandse arbeidsinspectie is geconstateerd dat een overtreding is gepleegd van de Arbeidsomstandighedenwetgeving.
4. De minister heeft aan eiseres een boete opgelegd van € 13.500 vanwege overtreding van artikel 7.5, tweede lid, van het Arbobesluit omdat er sprake was van onderhoud-, reparatie- en reinigingswerkzaamheden met of aan een arbeidsmiddel terwijl het arbeidsmiddel niet was uitgeschakeld en drukloos of spanningsloos was gemaakt waardoor de werkzaamheden niet veilig konden worden uitgevoerd.
5. Eiseres betwist dat het slachtoffer onderhoud- reparatie- en reinigingswerkzaamheden heeft verricht aan de touringcar. Zij vindt dan ook dat er geen sprake is van een overtreding.
6. De rechtbank dient te beoordelen of de minister aan eiseres een boete heeft kunnen opleggen vanwege overtreding van artikel 7.5, tweede lid, van het Arbobesluit. De rechtbank ziet zich in dit verband ambtshalve eerst voor de vraag gesteld of de touringcar wel een arbeidsmiddel is als bedoeld in dit artikel. De rechtbank verwijst in dit verband naar paragraaf 1.3.2. van de nota van toelichting behorende bij het besluit van 24 september 1998 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit houdende regels inzake arbeidsmiddelen.Deze paragraaf ziet op de afbakening tussen de begrippen vervoermiddelen, arbeidsmiddelen en arbeidsplaatsen. Hierin is (onder meer) het volgende opgenomen:
“Aangezien de wijzigingsrichtlijn specifieke voorschriften bevat voor zogenoemde mobiele arbeidsmiddelen dringt zich de vraag op of vervoermiddelen als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Arbowet, ook onder dit begrip vallen en wat in dit verband de verhouding is met de voorschriften van hoofdstuk 3 van het Arbobesluit inzake arbeidsplaatsen en de vervoerswetgeving. Deze vraag wordt als volgt beantwoord.
Met deze vervoermiddelen wordt gedoeld op luchtvaartuigen, zeeschepen, binnenvaartuigen en voertuigen op een openbare weg of een spoor- of tramweg.
Werkplekken aan boord van deze vervoermiddelen worden, evenals werkplekken in bijvoorbeeld fabrieksgebouwen, beschouwd als arbeidsplaatsen, die qua inrichting moeten voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 3 van het Arbobesluit (Inrichting arbeidsplaatsen). In hoofdstuk 3 heeft in artikel 3.42 (Uitzonderingen voor vervoermiddelen) afstemming plaatsgevonden met de vervoerswetgeving.
Vervoermiddelen als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Arbowet worden derhalve primair beschouwd als arbeidsplaatsen.
Indien de gebruiksbestemming van bovenbedoelde vervoermiddelen zich beperkt tot het vervoer dan worden zij zelf niet mede beschouwd als (mobiele) arbeidsmiddelen in de zin van artikel 1.1, eerste lid, onder c. In dit geval zijn de voorschriften van hoofdstuk 7 inzake arbeidsmiddelen dan ook niet van toepassing. (…) Het gebruikscriterium is derhalve bepalend voor de vraag of een vervoermiddel als een arbeidsplaats of als een arbeidsmiddel moet worden geduid.”
7. De rechtbank stelt vast dat het genoemde artikel 2, vierde lid, van de Arbowet niet meer bestaat. Dit artikel luidde als volgt:
‘’Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat deze wet en de daarop berustende bepalingen geheel of gedeeltelijk niet van toepassing zijn op arbeid, verricht in onderscheidenlijk op een luchtvaartuig, een zeeschip of een binnenvaartuig dan wel een voertuig op een openbare weg of een spoor- of tramweg. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van de in de vorige zin bedoelde arbeid voorts regels worden gesteld die afwijken van of strekken ter aanvulling van deze wet en de daarop berustende bepalingen. De voordracht tot een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de tweede of derde zin wordt Ons gedaan door Onze Minister en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat alsmede Onze Ministers wie het mede aangaat tezamen.’’
8. In de huidige Arbowet is een artikel opgenomen die tekstueel overeenkomsten heeft met artikel 2, vierde lid, van de Arbowet. Artikel 16, vierde lid, van de huidige Arbowet luidt als volgt:
‘’4. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat deze wet en de daarop berustende bepalingen geheel of gedeeltelijk niet van toepassing zijn op:
a. arbeid verricht in of op een luchtvaartuig, dan wel een zeeschip of binnenvaartuig, dan wel een voertuig op een openbare weg of een spoor- of tramweg;
(…)’’
9. De minister heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de door het slachtoffer bestuurde touringcar een arbeidsmiddel is als bedoel in de Arbowet. Hij wijst er op dat in het oude artikel 2, vierde lid, van de Arbowet stond benoemd wat viel onder de term ‘vervoermiddel’. Nu dit artikel niet meer bestaat betekent dit dat de term vervoermiddel geen relevant concept meer is in de Arbowetgeving zoals die vandaag de dag geldt. Dit betekent dan ook dat de toelichting bij dit artikel niet meer van toepassing is. Op basis van de huidige wetgeving moet worden bepaald of een object in een concrete situatie een arbeidsplaats of een arbeidsmiddel is. De definities voor arbeidsplaats en arbeidsmiddel volgen uit artikel 1 van de Arbowet. Zo is een arbeidsplaats iedere plaats die in verband met het verrichten van arbeid wordt of pleegt te worden gebruikt. Arbeidsmiddelen zijn alle op de arbeidsplaats gebruikte machines, installaties, apparaten en gereedschappen. Een object kan zowel een arbeidsplaats als een arbeidsmiddel zijn, afhankelijk van waarvoor het op een bepaald ogenblik gebruikt wordt. Een bus is een arbeidsmiddel voor de buschauffeur die zijn arbeid ermee verricht, namelijk het vervoeren van passagiers. Die situatie doet zich hier ook voor: de touringcar werd op het moment van de overtreding door het slachtoffer gebruikt voor het vervoer van kinderen. Daarmee is sprake van een arbeidsmiddel in de zin van de Arbowet. Omdat de chauffeur bezig was met onderhoudswerkzaamheden aan het middel waarmee hij arbeid verrichtte, terwijl dit middel niet spanningsloos of drukloos was gemaakt, kon een boete worden opgelegd op grond van artikel 7.5, tweede lid, van het Arbobesluit.
10. Eiseres sluit zich aan bij de tekst en de bedoeling zoals die door de wetgever is opgenomen in de Nota van Toelichting. Het gebruikscriterium is bepalend. Indien sprake is van arbeid in een vervoersmiddel terwijl dat vervoersmiddel wordt gebruikt voor vervoer op de openbare weg, is het een arbeidsplaats maar niet tevens een arbeidsmiddel. De uitzonderingen die de wetgever voor ogen had zien op mobiele vervoersmiddelen die worden gebruikt binnen een inrichting. Daarvan is hier geen sprake. Nu de voorschriften van hoofdstuk 7 van het Arbobesluit toepassing missen, kon de minister geen boete opleggen.
11. De rechtbank is van oordeel dat de bedoeling van de wetgever ten aanzien van het oude artikel 2, vierde lid, van de Arbowet duidelijk is. Vervoermiddelen als genoemd in artikel 2, vierde lid (oud), van de Arbowet, worden primair gezien als arbeidsplaatsen. Indien de gebruiksbestemming van deze vervoermiddelen zich beperkt tot vervoer, in dit geval op de openbare weg, dan worden zij niet mede beschouwd als arbeidsmiddelen. Niet is gebleken dat deze uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever met het vervallen van artikel 2, vierde lid, van de Arbowet is verlaten. De wetsgeschiedenis biedt hiervoor geen aanknopingspunten. Daarbij komt dat het begrip arbeidsmiddel niet is gewijzigd. Ook lijkt het oude artikel 2, vierde lid van de Arbowet (deels) te zijn omgezet naar artikel 16, vierde lid, van de huidige Arbowet. Dat maakt ook dat de rechtbank niet meegaat in de stelling van de minister dat met het niet langer bestaan van artikel 2, vierde lid, van de Arbowet de term vervoermiddel geen relevant concept meer is in de Arbowetgeving zoals die vandaag de dag geldt en dat daarom dan ook de toelichting bij dit artikel niet meer van toepassing is.
12. In dit geval is de touringcar door het slachtoffer gebruikt op de openbare weg voor het vervoer van personen, namelijk de schoolkinderen. Uit de hiervoor genoemde passage uit de Nota van toelichting kan worden afgeleid dat de touringcar in die situatie een arbeidsplaats is maar niet tevens een arbeidsmiddel. In dat geval missen de voorschriften van hoofdstuk 7 van het Arbobesluit toepassing en kan aan eiseres geen boete worden opgelegd op grond van artikel 7.5, tweede lid, van het Arbobesluit. Het beroep is gegrond.