ECLI:NL:RBGEL:2025:1001

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
ARN 23_4296
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de omgevingsvergunning voor de realisatie van een zonnepark in Berkelland

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland is verleend voor de realisatie van een zonnepark. De eisers, bewoners van de directe omgeving, stellen dat de vergunning in strijd is met de goede ruimtelijke ordening, onder andere vanwege schaduwvorming en de impact op de bodemkwaliteit. De rechtbank behandelt het beroep op 3 december 2024 en concludeert dat het college voldoende heeft onderbouwd dat de omgevingsvergunning kan worden verleend. De rechtbank oordeelt dat de gevolgen van de aanplant rondom de zonnevelden niet onaanvaardbaar zijn en dat de brandveiligheid voldoende is gewaarborgd. De rechtbank wijst erop dat het college beleidsruimte heeft bij het verlenen van de vergunning en dat de belangen van de betrokken partijen zorgvuldig zijn afgewogen. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. De eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/4296

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser 1] ,

[eiser 2] ,uit [plaats 1] , eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland, het college
(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] , [naam gemachtigde 2] en [naam gemachtigde 3] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [plaats 2] , vergunninghouder
(gemachtigde: [naam gemachtigde 4] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de door het college verleende omgevingsvergunning aan vergunninghouder voor het realiseren van een zonnepark aan de [locatie 1] in [plaats 1] .
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigden van het college en de gemachtigde van vergunninghouder.

Totstandkoming van het besluit

2. Vergunninghouder heeft op 13 april 2021 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor de realisatie van een zonnepark verdeeld over twee verschillende percelen (de percelen) [1] van 11,5 hectare aan zonnepanelen, bijbehorende technische installaties, hekwerken en beheerpaden en 4,7 hectare aan landschappelijke inpassing (het zonnepark).
2.1.
Het zonnepark is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied’, waar de bestemmingen ‘Agrarisch gebied met landschapswaarden’ en ‘Agrarisch gebied’ op de percelen rusten.
2.2.
Het college heeft daarom op 17 mei 2023 een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ [2] , het ‘hebben of veranderen van een uitweg’ [3] en een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan [4] .
2.3.
Een van de voorschriften die aan de omgevingsvergunning is verbonden is dat de omgevingsvergunning eindigt op het moment dat 30 jaar is verstreken na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning. Na afloop van deze termijn moet binnen drie maanden de voor de verlening van de vergunning bestaande toestand zijn hersteld, met uitzondering van de landschappelijke inpassing.
2.4.
Tegen deze verleende omgevingsvergunning (het bestreden besluit) hebben eisers, die in de directe omgeving van (in ieder geval een van) de percelen wonen, [5] beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep tegen het bestreden besluit aan de hand van de argumenten van eisers, de beroepsgronden.
4. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Goede ruimtelijke ordening
5. Voordat de rechtbank op ondergenoemde beroepsgronden ingaat, benadrukt de rechtbank dat het college bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt en het de betrokken belangen moet afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een ‘goede ruimtelijke ordening’. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [6]
Onevenredig veel schaduwvorming en blad- en houtafval
6. Eisers voeren aan dat door de aanplant rondom de zonnevelden er aanzienlijk meer schaduwvorming en blad- en houtafval zal neerdalen op de productiegronden van eisers. Eisers betogen dat dit nadelig is voor de voerkwaliteit en voerkwantiteit van hun productiegronden.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat het zonnepark landschappelijk wordt ingepast, hiervoor is een inrichtingsplan opgesteld. Blijkens het inrichtingsplan wordt het zonnepark omringd door struweelsingels. Aan de zuidzijde van het zonnepark wordt het zonnepark omringd door aan te planten esrandbeplanting. Dit is de zijde waar het zonnepark grenst met de productiegronden van eisers (zoals is te zien op onderstaande afbeelding). Deze esrandbeplanting is 15 meter breed inclusief 5 meter mantel zoom vegetatie aan de zuidzijde. [7] De esrandbeplanting zal bestaan uit een sortiment van inheemse soorten met een brede opbouw van mantel én zoom met in de kern bomen. [8]
6.2.
Hoewel enige schaduwwerking en blad- en houtafval op de productiegronden van eisers niet op voorhand is uit te sluiten, is de rechtbank van oordeel dat het college zich in dit geval op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gevolgen van de aanplant van de esrandbeplanting en de struweelsingels (zoals de schaduwvorming en het blad- en houtafval) op de productiegronden van eisers niet onaanvaardbaar zijn. Daartoe acht de rechtbank van belang dat de esrandbeplanting op een afstand van enkele meters van de productiegronden worden aangeplant en de bomen in de kern van deze beplanting worden aangeplant. Gelet op deze afstand is redelijkerwijs niet te verwachten dat een zo relevante schaduwwerking dan wel hoeveelheid blad- en houtafval zal neerdalen op de productiegronden van eisers, dat deze op voorhand onaanvaardbaar is. Eisers hebben daarentegen alleen gesteld dat zij de genoemde gevolgen verwachten maar hebben dit niet onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
Bodem
7. Eisers voeren aan dat het college niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd wat de gevolgen van het zonnepark zijn voor de bodemkwaliteit. Door de realisatie van het zonnepark treedt een verandering op van de indringing van het regenwater op de bodem. Verder voeren eisers aan dat transformatoren worden geplaatst die aanzienlijke hoeveelheden koelolie met chemicaliën bevatten. Hierdoor moet de plaatsing van deze transformatoren als bodembedreigend worden gezien. Een zogenoemde
nul-situatie van de bodemkwaliteit is daarom vereist om eventuele verontreinigingen in de toekomst te kunnen vaststellen.
7.1.
In het bestreden besluit is gesteld dat voor het project volgens artikel 8, derde lid, van de Woningwet geen onderzoek naar de verontreiniging van de bodem is vereist. Er is namelijk geen sprake van een bouwwerk waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven.
In de ruimtelijke onderbouwing behorend bij het bestreden besluit is het volgende opgenomen:
De aanleg van het zonneveld heeft een positieve invloed op de ontwikkeling van de bodem. Aangezien in de aanleg- en exploitatiefase geen gebruik wordt gemaakt van pesticiden en mest kan het bodemleven zich weer herstellen. De zonnepanelen en bijbehorende elementen hebben geen verontreinigend effect op de bodem.’ [9]
Artikel 2.9, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (activiteitenbesluit) luidt: ‘
Indien in een inrichting een bodembedreigende activiteit wordt verricht worden bodembeschermende voorzieningen en bodembeschermende maatregelen getroffen waarmee een verwaarloosbaar bodemrisico wordt gerealiseerd.’
7.2.
Het Waterschap Rijn en IJssel (waterschap) heeft in het kader van het vooroverleg op 2 mei 2022 een wateradvies uitgebracht waarin onder meer het volgende is opgenomen:
‘De relevante waterbelangen zijn voldoende uitgewerkt en gewaarborgd in het plan.
Het plaatsen van zonnepanelen leidt niet tot een versnelde afvoer van water, onder en
tussen de zonnepanelen is voldoende ruimte voor de infiltratie van hemelwater. Het gebied
is geschikt voor het vasthouden en infiltreren van water, de bodem bestaat uit leemarm en
zwak lemig zand, met een goede waterdoorlatendheid. en de grondwaterstand ligt diep.’
7.3.
De voorschriften, bedoeld in artikel 8 van de Woningwet, zijn opgenomen in de Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Berkelland houdende regels omtrent bouw Bouwverordening Berkelland 2018 (de Bouwverordening). Voor wat betreft het bodemonderzoek zijn van belang de artikelen 2.1.5 en 2.4.1 van de Bouwverordening.
Niet in geschil is dat het bouwplan niet voorziet in realisatie van gebouwen waar te verwachten valt dat daar voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven.
7.4.
De rechtbank oordeelt dat het college voldoende heeft onderbouwd wat de gevolgen van het zonnepark zijn voor de bodemkwaliteit. In de ruimtelijke onderbouwing is opgenomen dat de zonnepanelen en bijbehorende elementen geen verontreinigend effect op de bodem hebben. Verder heeft het waterschap in het advies van 2 mei 2022 positief geadviseerd en beschreven dat onder en tussen de zonnepanelen voldoende ruimte is voor infiltratie van hemelwater. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college niet onzorgvuldig gehandeld door geen nader bodemonderzoek te verlangen in het kader van de toets aan de goede ruimtelijke ordening. Het college was namelijk niet op grond van de artikelen van de Bouwverordening, in onderlinge samenhang gelezen, gehouden om voorafgaand aan de besluitvorming een volledig bodemonderzoek te verlangen. Met betrekking tot de stelling dat de plaatsing van de transformatoren gekwalificeerd moet worden als een bodembedreigende activiteit, merkt de rechtbank op dat de enkele omstandigheid dat een transformator koelolie bevat niet betekent dat er bodemverontreiniging plaats gaat vinden. De beroepsgrond slaagt niet.
Brandveiligheid
8. Eisers voeren dat het college niet in redelijk heeft kunnen vaststellen dat de brandveiligheid is geborgd. Uit het advies van de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG) blijkt dat onvoldoende bluswater voorhanden is op het terrein. Door onder-begroeiing en elektriciteit is daarentegen wel sprake van een reëel brandgevaar. De reactie van het college dat extra brandputten zijn toegevoegd, is niet afdoende. Zo is door het college niet toegelicht hoe die extra brandputten zijn vormgegeven. Tot slot stellen eisers dat de realisatie van deze extra brandputten niet mogelijk is. Op de locatie kan namelijk niet geboord worden naar grondwater door de dikke leemlaag in de bodem.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat de VNOG op 12 augustus 2021 heeft geadviseerd over de ruimtelijke onderbouwing van het zonnepark. Ten aanzien van de brandveiligheid heeft de VNOG het volgende geadviseerd:

Bluswatervoorziening
Aan de hand van het maatgevend brandscenario, bepalen wij wat er minimaal aan bluswatervoorziening noodzakelijk is om een adequate blussing uit te voeren. Afhankelijk van de brandontwikkeling hanteren wij een offensieve en defensieve blussing. De bluswatervoorziening op en in de nabijheid van terrein is onvoldoende aanwezig (…)

Ik adviseer u om over de bluswatervoorziening en bereikbaarheid van het bestemmingsplan in gesprek te gaan met de heer …’
In het advies van 2 mei 2022 heeft het waterschap het volgende geadviseerd over de bodem op de locatie:
‘(…) Het gebied is geschikt voor het vasthouden en infiltreren van water, de bodem bestaat uit leemarm en zwak lemig zand, met een goede waterdoorlatendheid. en de grondwaterstand ligt diep.’
In het bestreden besluit is het volgende opgenomen:
Bijlagen die onderdeel zijn van dit besluit:
Uw aanvraag om een omgevingsvergunning met bijbehorende tekeningen en documenten. Deze documenten zijn gestempeld en digitaal aan u verzonden.
(…)
Voorschriften
Aan deze omgevingsvergunning zijn de volgende voorschriften verbonden:
-
U moet uw project uitvoeren zoals dat is aangegeven op de gestempelde tekeningen en bijlagen.
(…)
Opmerkingen
(…)
Brand
(…)
Ook moet er een afdoende bluswatervoorziening aanwezig zijn. Bij voorkeur in de nabijheid van een toegangshek.’
In de ruimtelijke onderbouwing dat behoort bij het bestreden besluit (blijkens de stempel) is het volgende opgenomen:

‘Bluswatervoorziening

In het plan is rekening gehouden met de risico’s van brand door afstanden tussen landschapselementen en brandbare elementen van het zonneveld te houden. Dit is integraal verwerkt. Er worden tevens twee bluswatervoorzieningen aangelegd. D.w.z. geboorde put met boven maaiveld een geplaatste bocht + koppeling. De voorziening wordt door middel van een beschermbeugel beschermd. (1) In de oksel van [locatie 2] en toegang naar het erf. (2) Langs de greppel van de [locatie 3] in de zuidwesthoek van het plangebied.’

8.2.
De rechtbank oordeelt dat het college heeft kunnen besluiten dat de brandveiligheid voldoende is gewaarborgd. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat maatregelen worden getroffen om het brandgevaar klein te houden. Daarnaast zullen bluswatervoorzieningen worden aangebracht, zodat de brandweer in geval van nood toegang heeft tot voldoende water. De stelling van eisers dat niet is toegelicht hoe de brandputten worden vormgegeven volgt de rechtbank niet. In de ruimtelijke onderbouwing is namelijk uiteengezet hoe de brandputten worden vormgegeven, een geboorde put met een boven het maaiveld geplaatste bocht en koppeling. Verder is in de ruimtelijke onderbouwing ook opgenomen waar deze brandputten worden gerealiseerd. Ten aanzien van de stelling van eisers dat het niet mogelijk is om op locatie te boren naar brandwater gelet op de dikke leemlaag, merkt de rechtbank op dat dit niet overeenkomt met het advies van het waterschap. In dit advies is namelijk opgetekend dat de bodem bestaat uit leemarm en zwak lemig zand. Met de enkele stelling dat sprake is van dikke leemlaag hebben eisers het advies van het waterschap niet weerlegd dan wel aannemelijk gemaakt dat het niet mogelijk is om op de locatie te boren naar brandputten. De beroepsgrond slaagt niet.
Uitsluitingsgebied
9. Eisers voeren aan dat de ontwikkeling van het zonnepark niet wenselijk is op deze locatie. Ten eerste bestaat er de mogelijkheid dat de kwaliteit van het grondwater wordt aangetast door de uitloging van metalen. Ten tweede is het zonnepark gelegen op verschillende gronden waarop grondwatertrap III rust.
9.1.
In het advies van 2 mei 2022 heeft het waterschap positief geadviseerd en geconcludeerd dat de relevante waterbelangen voldoende zijn uitgewerkt en gewaarborgd in het plan.
Naar aanleiding van zienswijzen over de juistheid van de grondwatertrap en de mogelijkheid dat gronden van de percelen gekwalificeerd moeten worden als grondwatertrap III, is een nader veldonderzoek uitgevoerd naar het grondwaterregime binnen het projectgebied. [10] Tijdens dit veldonderzoek zijn door een deskundige acht bodemboringen op de percelen uitgevoerd. Uit deze boringen blijkt dat op gedeeltes van het noordelijke perceel grondwatertrap IIIa is geconstateerd. [11]
9.2.
De gemeenteraad van de gemeente Berkelland heeft op 20 februari 2018, het beleidsstuk ‘Ruimtelijke Ordening en Duurzame Energieopwekking in Berkelland’ (RODE-beleid) vastgesteld. [12] In dit beleidsstuk heeft de raad onder de noemer: ‘beleidsuitgangspunt 14’ het volgende opgenomen:
De Achterhoekse gemeenten stellen voor de volgende locaties aan te wijzen als gebieden
waarop de plaatsing van zonnepanelen uitgesloten is, tenzij er bijzondere omstandigheden
zijn om ze alsnog toe te staan:
(…)

In gebieden met een hoge grondwaterstand te weten grondwatertrap I, II of III
vanwege aantasting van actuele en potentiële natuur- en landschapswaarden.’
9.3.
Op 28 april 2023 heeft het college, naar aanleiding van de conclusie dat het zonnepark gedeeltelijk is gesitueerd op gronden met grondwatertrap III, de notitie ‘landschappelijke en ecologische meerwaarde door aanleg zonnepark´ (notitie) opgesteld. In deze notitie is het landschappelijke inrichtingsplan behorend bij het zonnepark gewijzigd. In het gewijzigde landschappelijke inrichtingsplan is rekening gehouden met grondwatertrap III door de aanleg van een poel/boomkikkerbiotoop. Gelet op deze permanente toevoeging in het landschappelijke inpassingsplan en de andere onderdelen van het landschappelijke inrichtingsplan, acht het college de aanleg van het zonnepark op de percelen gerechtvaardigd. [13]
9.4.
De rechtbank oordeelt dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom realisatie van dit zonnepark op de percelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft in de notitie gemotiveerd waarom sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in het RODE-beleid en dat daarom de aanleg van het zonnepark op deze locatie aanvaardbaar is. Verder heeft het waterschap ook positief geadviseerd en geconcludeerd dat de relevante waterbelangen voldoende zijn gewaarborgd. Met betrekking tot de stelling over een mogelijke vergiftiging van het grondwater met metalen (met name zink) merkt de rechtbank op dat het college reeds in de beantwoording op de zienswijzen hier op in is gegaan. In deze beantwoording heeft het college uiteengezet dat het zonnepark niet in een waterwingebied is gesitueerd en dat de gebruikte metalen van gegalvaniseerd staal zijn en daarom geen bedreiging voor het grondwater vormen. Eisers hebben geen argumenten naar voren gebracht waarom, ondanks deze omstandigheden, toch sprake is van een grote kans op een zinkvergiftiging. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eisers krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.C.M. van Wel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1

1.Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
b. (…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.

Artikel 2.2

1.Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
a. (…)
e. een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1° met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3° in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Berkelland houdende regels omtrent bouw Bouwverordening Berkelland 2018

Artikel 2.1.5 Bodemonderzoek

1.Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat in ieder geval uit de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740:2009+A1:2016 nl, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1. Als op basis van het onderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707:2015 nl.
2.De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, geldt niet als het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in de artikelen 2 of 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
3.Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, toe als voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.
4.Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingtermijn als bedoeld in artikel 2.23 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht als uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en de bodemgesteldheid blijkt dat de locatie onverdacht is of dat de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740:2009+A1:2016 nl niet rechtvaardigen.
5.Indien het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, kan het bevoegd gezag eisen dat het bodemonderzoek plaatsvindt nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.

Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;
voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en
dat de grond raakt, of waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

Voetnoten

1.Het noordelijke perceel betreft de kadastrale percelen: gemeente Eibergen, [sectie 1] nummers [nummer 1] , [nummer 2] . Het zuidelijk perceel betreft de kadastrale percelen: gemeente Eibergen, [sectie 2] nummer [nummer 3] , [nummer 4] , [nummer 5] , [nummer 6] , [nummer 7] , [nummer 8] .
2.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3.Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo.
4.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid aanhef, onder a, en onder 3, van de Wabo.
5.Dit betreft een afstand van ongeveer 100 meter.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 17 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1596, r.o. 3.
7.Ruimtelijke onderbouwing [naam], p. 16
8.Inrichtingsplan [naam] – [locatie 1] , p. 37.
9.Ruimtelijke onderbouwing [naam], p. 49.
10.Dit betreft de ‘Notitie veldonderzoeken grondwatertrappen, Onderzoek naar de grondwatertrappen bij de percelen aan de [locatie 4] te [plaats 1] ’, [organisatie], 2 maart 2023.
11.Notitie veldonderzoeken grondwatertrappen, Onderzoek naar de grondwatertrappen bij de percelen aan de [locatie 4] te [plaats 1] ’, [organisatie], 2 maart 2023, p. 17.
13.Notitie landschappelijke en ecologische meerwaarde door aanleg zonnepark.